NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. CHRISTELIJK- HISTORISCH VERSCHIJNT PRIJS DER ADVERTENTIËN G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. FEUILLETON. lo. 85. 1899. DoniMag 20 Ipttf. Decfietirfe laorganij. UITGAVE VAN blken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. van 1 5 regels 25 "centiedere regel meer 5 cent. Prijs per drie maanden franco p. p 0,95. en Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel Enkele nummers 0,02= meer 10 cent. \jjV Welke School? Waarom wij de vrije, christelijke bij zondere school kiezen voor onze kinderen Die redenen zijn vele en tweeërlei positieve en negatieve. De laatste is onze op de ervaring ge gronde tegenzin tegen de openbare school. De eerste is de mede op de ervaring gegronde overtuiging van de meerdere deugdelijkheid der bijzondere. Over de negatieve zijde van onzen strijd wenochen wij ons au niet uit te laten. Wel over den positieven kant. En dan vestigen wij de aandacht slechts op één enkel punt de vorming van het kind. Vooraf echter een herinnering. In 1881 verscheen een brochure, „Waar heids- en Wetsverkrachting tot instandhou ding der openbare school noodzakelij k." Deze brochure herinnert ons aan de zeer belangrijke discussie in de zitting der tweede kamer van 3 Mei 1881 gehouden naar aanleiding van de interpellatie De Jonge. De heer Jhr. J. L. de Jonge, afgevaar digde voor Middelburg, had, naar aanleiding van een bepaald feit, aan de Regeering de vraag voorgelegd welke, volgens de be staande wet, de taak moet zijn van het openbaar onderwijs. Hij wenschte meer bepaald te weten of met die wet het doen van Roomsche gebeden al dan niet in strijd is. Dezelfde quaestie, gelijk men ziet, als welke de N. Prov. Gron. Crt. thans ter sprake bracht: of onderwijs uit den Bijbel naar moderne uitlegging op de openbare school volgens de wet mag. Minister Six antwoordde met een ver wijzing naar het bekend artikel omtrent de te eerbiedigen begrippen van anders denkenden overigens ontweek hij de quaestie. Het was bij die gelegenheid dat de heer Lohman een schoolautoriteit uit het bui- 3.) {Slot.) Hooren wij nu, hoe de schrijver over de bewoners van ons eiland oordeelt. De Zeeuwen zijn volgens hem niet lijn be schaafd, maar eerlijk, matig, eeuigszins onverschillig, behalve als 't op geldzaken aan komt, want dan raken ze in vuur. Zij zijn handelaars in hun hart. „Toen de handel op Oost- en West-Indië nog in vollen gang was, was ieders boer actie houder". Van apeculeeren houden zij echter niet: alleen voor solieden handel zijn ze te vinden. Ook de kleinhandel is hun fcvak niet, het kan een kleinhandelaar te Vlis- singen niet schelen, of hij veel of weinig aftrek heeft; hij heeft zijn winkel en ver koopt, wijl dat nu eenmaal zijn ambacht is. Ieder stelt zijn eigen prijzen, altijd vrij hoog. Wil nu iemand bij hem komen koopen, goed, wil hij het niet, welnu, dan laat hij 't. In de herbergen en koffiehuizen niets van de drukte der Duitsche „Wirthe". Komt er iemand binnen, men vraagt niet, wat hij wenscht; neen, de herbergierster blijft met over elkaar geslagen armen in haar leunstoel zitten, alsof zij maar liefst had, dat de bezoeker heenging, zonder haar te storen. Vraagt één man een kop koffie, zoo is soms het antwoord: „Voor één persoon wordt geen koffie gezet", of men moet eerst de meid vragen, of er wel kokend water is, of al brommende wordt de gast bediend. De schrijver had dit in „De Vriendschap" te Middelburg her haaldelijk ondervonden. Voor koffie, brood, kaas en dergelijke weet men niet, wat prijs te vragea. De schrijver was eens met een gezelschap van zes personen in „De Eendracht" te Middelburg. Hij be stelde koffie een groote koperen kan, met tenland aanhaalde Heinrich vonTreitschke. „Deze behoort", sprak de heer Lohman, „in Duitschland tot de liberale partij en was vroeger gestemd voor de gemengde school. En wat is zijn resultaat? Hij heeft dat medegedeeld in een boekje uit gegeven (reeds) in 1880 „Ein Wort über unser Judenthum". Deze buitenlander dan schreef reeds in 1880 op grond zijner ervaring Door groote woorden van verdraagzaam heid en verlichting hebben wij ons op schoolgebied tot menigen misstap laten verleiden, die de Christelijke opleiding onzer schooljeugd dreigt te schaden. Wij beginnen nu eindelijk in te zien dat de gemengde school slechts een zeer armzalig behulp op den laagsten trap van het on derwijs kan zijn. Verdraagzaamheid is een kostelijk ding maar zij veronderstelt dat de mensch zelf reeds een vaste gods dienstige overtuiging heeft. Een goed lager onderwijs moet in alle vakken van denzelfden geest zijn doordrongen. Ge schiedenis te onderwijzen aan kinderen die op kindermanier slechts goed en kwaad, waar en valsch weten te onderscheiden en daarbij noch den Protestant, noch den Roomsehen, noch den Jood aanstoot te geven, dit is een dans tusschen eieren dien zelfs een groot geleerde nan welp ks zou kunnen volvoeren, laat staan dan een onderwijzer op de lagere school met zijn beperkte mate van kennis en ontwikkeling (1) Niets gevaarlijker voor het kinderlijk gemoed dan holle volzinnen. In deze aanhaling nu komt een kleine volzin voor die den vinger legt op een verzuim waaraan de openbare school zich schuldig maakt eu waarvoor de bijzondere school zich wacht. „Een goed lager onderwijs moet in alle vakken van denzelfden geest doortrokken zijn." (1) Dat hebben de Poppinks en De Vlet ters ondervonden. kraan en op kolen staande, werd voor hen op tafel gezet, een kop suiker en een kan melk er by. Men gebruikte verder ongeveer 3 pond brood, 1 pond boter en 1 pond kaas en 4 glazen rum. Voor een en ander werd niet minder dan f4.40 in rekening gebracht. Bier en wijn hadden natuurlgk vaste, zeer hooge, pry zen, doch „alles wat de vrouw byzondere moeite kost, moet bovenmate duur betaald worden; want de vrouwen spelen in Zeeland, meer dan ergens anders ter wereld, de baas, en zij zijn verbazend gemakzuchtig." Heel aardig, ofschoon ook evenals het voorgaande wat overdreven (de schrijver kon zich blijkbaar geen markthandel voor stellen zonder marktgeschreeuw), is de beschrijving der Vlissingsche weekmarkten, iederen Dinsdag en Vrijdag gehouden en destijds vrij wat drukker bezocht dan thans, wijl heel 't Z. W. deel van Walcheren te Vlissingen ter markt ging. Daar komt dan de boer met zyn dikke wederhelft op zyn bont beschilderden wagen, door spekvette paarden getrokken, met de in korven gepakte groene waren (de schryver schijnt te meenen, dat de boeren meestal groente ter markt brachten, wat toen toch, evenmin als nu, 't geval was) op de markt. De wagen wordt afge laden, de vrouw zet zich op een meege- brachten stoel neer en blijft daar kalm en bedaard zitten. Komen er koopers, dan noemt zy haar pry zen zy verkoopt slechts ongaarne kleine hoeveelheden te gelijk, laat zich niet afdingen, kijkt niet rond, of haar buurvrouw soms meer ver koopt dan zy of welke prijzen deze be dingt. Slaat 't 12 uur, dan komt haar man met den wagenmen laadt op en rijdt naar buis, al is er ook geen aard appel van de hand gezet. De menschen komen slechts naar de markt, niet om te verkoopen, neen 1 alleen om op de markt geweest te zyn. En zooals de kleinhandelaars zyn, zyn de groote kooplieden ooknooit zal een Daarvoor kan juist op de Christelijke school gezorgd worden. Daar is eenheid van leerplan mogelijk en vormt het onder wijzend personeel een corps dat elkander aanvult en in de hand werkt, en voor 't grootste deel althans, bestaat uit mannen met „een vaste godsdienstige overtuiging". Een machtige factor is hier Gods Woord dat richtsnoer is by alle vakken van on derwijs, en by de Christelijke opvoeding. Dat dit geschiedt, meer en beter dan op de openbare school behoeven wij niet uit voorliefde of als onbewezen stelling uit te spreken. De ervaring, de resultaten bewijzen het. Karaktervorming en ontwikkeling van geestesgaven komen by het kind op de openbare school veel minder tot haar recht dan aan de bijzondere school. Wij willen nu eens niet onderzoeken naar de oorzaken, hoewel zy voor de hand liggen maar alleen een feit constateeren, door alle patroons, die zien kunnente staven, en door de predikanten die leer lingen van openbare en byzondere scholen onder hunne catechisanten tellen vast te stellen en door de besturen der Chr. Jon- gelingsvereenigingen bij bestudeering der jonge leden niet moeilijk aan te wijzen en te verklaren. Het Chr. onderwijs werkt in op hart en geweten, by 't ontluiken van het bewust zijn en van alle door God gegeven talenten. Het schuldbesef wordt gewekt en by de ontwikkeling geleid, nadenken en in ver band brengen, onderzoek en beoordeeling, ga het na by onze jongens die van de Chris telyke school komen, en gij ziet al bij hun eerste intrede in de maatschappij iets van 't bestaan van dien wel omgeploegden ondergrond welke dien der openbare school ten eenemale ontbreekt. Natuurlijk zullen er uitzonderingen zyn, maar die den regel wettigen, dat ter ge bruikmaking van al de talenten die in den knaap schuilen, die van de bijzondere school ver de voorkeur verdient. koopman een kooper verzoeken, weer te komen, als hij iets behoeft, of voor aan zienlijke orders zyn dank betuigen doch anderzijds vr.-agt hy steeds den hoogsten prijs en houdt zich niet op met loven en bieden. Want geld is en blyft toch hoofdzaak. Als een Hollander („als de sohrijver van Hollanders spreekt, bedoelt hij steeds Walcherenaren, want 't verdere Holland kent hij te weinig") een Duitscher vraagt „Wat voor man is deze of gene en de ander antwoordt: „hy is een rechtschapen, een werkzaam, een verstandig man," zoo herneemt de eerste„dat bedoel ik niet, dat gaat mij niet aan ik vraag alleen of hij vertronwen verdient, of hy goed betaalt". Antwoordt de gevraagde nu met „Ja", zoo is 't goed, al had de man ook 't geld waarmee hy betaalt gestolen. Doch is de Hollander ook voor alles onverschillig behalve voor geld, er is toch nog een zaak waarover, hy gaarne spreekt„de politiek is zijn stokpaard". Eb als hij 't daarover heeft, blij kt al heel gauw zyn haat tegen de Eranschen, zijn voorliefde voor de Engelschen (ten on rechte verklaart de schrijver deze laatste uit verwantschap van karakters ons volk zag in de Engelschen op dit tijdstip zijn bevrijders van de Fransche dwingelandij, dat was alles). De Fransche soldaat is in geen tel, geen burger reikt hem een dronk waters 6). De Pruisen staan meer in de gunst, voor hen heeft men wel een kop thee, een paai aardappels en een goede ligplaats over, doch den Duitschen officieren neemt men 't kwalijk, dat zij in Franschen dienst getreden zyn. Een kleermaker had de stoutheid dit zelfs éen hunner in 't gezicht te verwijten, in het bijzijn nog wel van een ander officier, waarbij hij zich zoo weinig parlementair Een treffend voorbeeld van edelmoe diger gezindheid hoop ik binnen kort elders mede te deelen. Herhaaldelijk is ons dit door patroons en predikanten en presidenten onzer jon- gelingsvereenigingen verzekerden wij durven dan ook patroons die 't nog niet onderzochten aanraden de proef te nemen. Natuurlijk spreken wij hier niet over de meest geschikten wat vakkennis of levensgedrag aangaat. Die kunnen in een leerling van de openbare school zelfs veel beter zijn; en dat de leerlingen der Chr. school niet braver zyn dan die van de openbare, soms stouter, is een argument waarmee men ons eigenlijk niet meer moest aankomen wij willen 't gaarne aannemen. Maar de meerdere of mindere opening der karakters, ontplooiing ook van den geeste lijken factor in den mensch, die is 't waarin over 't geheel de leerling van de chr. school het van dien der neutrale school wint. En het ware wel te wenschen dat ook onze Christenouders, onze Calvinistische vaders en moeders met dezen factor meer rekenden bij de opvoeding en den Chr. onderwijzer bij dat deel zijner moeilijke taak niet tegenwerkten in plaats van hem te steunen. Een tweede positieve reden voor onze voorkeur aan de christelijke school is ge legen in het positief christelijk karakter van dat onderwijs. Niet alleen dat de Bijbel er op school is, maar dat alle on derwys den Christelijken geest, den geest van dien Bijbel ademt. De Chr. school toch is geen school met gewoon openbaar onderwijs en dan een gebed of een kapittel er by. Zij is een Chr. school in dien zin dat naar dien Bijbel, in afhankelijkheid van Hem die hen roept, de onderwijzers het kind wenschen op te voeden en op te leiden voor meer dan éen leven. Onze tegenstanders gelooven dit niet allen. Zij hebben op onze scholen zoo vaak een zeer schee ven kijk. De Goesche Crt. gaf er een staaltje van SB— over den keizer uitliet, (de schrijver laat de woorden weg), dat 't hem bitter op had kunnen breken, wanneer de officieren hun ooren niet dichtgestopt hadden. Later gingen de Pruisische officieren, die spoedig 't Nederlandsch senden, vry vertrouwelijk met de burgers om, wat echter voor de eersten op den duur gevaarlijk werd, daar de burgers zich weldra al te vry tegen over hen over Napoleon uitlieten, wat zy, wegens hun stand en betrekking, niet straffeloos mochten toelaten. Daarom meden de besten onder hen den omgang met 't volk en bezocht ten slotte slechts een tweetal hunner 't koffiehuis en deze twee stonden by de burgers in 't krijt. De haat tegen de Franschen ging zoo ver, dat de boeren te Westkapelle hun vrouwen niet veroorloofden melk, eieren boter, kaas, aardappelen of groenten te verkoopen in 't kamp, als de soldaten juist Franschen waren en zulks niet, wijl ze bezorgd waren, dat men hun overlast zou aandoen, want daarvoor behoefde geen vrees te bestaau, maar enkel om de Franschen in ongelegenheid te brengen. Lagen er daarentegen Duitschers, zoo bezorgde men hun alles in overvloed. Treffend bleek de afkeer van 't Fransche bewind, toen in den winter van 1808 de prefect van 't Departement van de Schelde naar Vlissingen overgekomen was, om deze stad in naam des keizers in bezit te nemen, 't Geheele garnizoen moest op dien dag paradeeren. Aan alle hoeken der stad werd de Proclamatie des keizers afgekondigd, 't Laatst van al geschiedde zulks op de markt ten aanhoore der Vlis singsche burgerwacht (schutterij). In 't midden stonden de prefect, de Vlissingsche municipaliteit, benevens al de officieren der bezetting en de voornaamste ambtenaren. Toen de proclamatie voorgelezen was hieven de prefect en de officieren een „Vive l'Empereur (leve de keizer aan. Niet tegenstaande men nu van te voren de burgerwacht gelast had, onmiddellijk met naar aanleiding van de opmerking der N. Prov. Gron. Crt. dat „op openbare scholen in (Groningen) de Bijbel weer gebruikt wordt en wel waar het tot heden niet geschied de", „een modern predikant dit zelfs van den kansel aan de gemeente had bekend gemaakt" en „de districts-sohoolopziener er de hand in gehad heeft", terwijl onze Groningsche collega dit in verband bracht met 2 Petrus 2 22. Het kan zijn dat hier een „misbruikte schriftuurplaats" ishet kan echter ook zyn dat er een tertium comparationis het derde eener vergelijking in is; doch daarover spreekt de Goesche Crt. niet. Zij vat liever terstond vuur op de „profane" wijze van tektstaanhaling en constateert dan Maar het oordeel bewijst eenmaal te meer, hoe doodsbang de anti-revolutionairen er van zijn dat op de openbare school ook wat b(jbelsche geschiedenis;zou worden ge leerd en daardeor het monopolie der dusge naamde Scholen met den Bijbel gevaar zou loopen. Toch is dat onderwys hij de wet volstrekt niet verboden. De wet vordert alleen, dat de godsdienstige begrippen van andersdenkenden geëerbiedigd worden, en als nu die begrippen niet gekwetst worden op die openbare scholen, waar men ook bijbelsche geschiedenis onderwijst of treffende bijbelsche vei halen behandelt, daar moesten de anti-revolutionairen dit eerder als een gunstig teeken prijzen dan het verachtelijk „terugkeeren tot zijn eigen uitbraaksel" noemen. Over de al of niet wenschelijkheid van „den Bijbel op de School" voorkinderen van 6 tot 12 jaar, zullen wij thans niet spreken, maar alles duidt aan, dat dj openbare school niet godsdienstloos is, doch dat zij door de anti-revolutionairen z e 1 v e n zoo gaarne daartoe gemaakt zou worden. Van wie hoort men het meest wat op de openbare school niet zou mogen ge beuren? Van antirevolutionaire zijde. Ter wijl het woord neutraal in de wet niet wordt genoemd, wordt van die zijde op alle mogelijke manieren geroependit mag dezen kreet in te stemmen en enkele offi cieren haar nu ook daartoe trachtten te bewegen, klonk ter nauwernood een enkele stem. Nu herhaalde de maire in het Ne derlandsch „Leve de Keizer't Zelfde stilzwijgen. Nog eens weerklonk de kreet. Slechts enkelen herbaalden dien op matten toon, de meerderheid morde of zweeg. De schryver houdt er zich van overtuigd, dat alleen de vrees voor mogelijke mis lukking, gevoegd by de ruwheid en de roofzucht der Engelschen, de bewoners van Walcheren weerhouden heeft, dadelijk by de landing hun party te kiezen. Hij ia er van verzekerd, dat zoo de Engelsohen op 't eiland blij ven, zij op den duur met hen één lijn zullen trekken, en hen helpen 't land tegen de Franschen te verdedigen. De beschrijving der Vlissingsche havens laten wij rusten, daar zy geen by zonderhe den behelst, die niet ieder bekend zyn, die de Scheldestad eenigermate kent. Ook zullen wij den schrijver niet verder volgen, wanneer hy nagaat, wat het bezit van Walcheren voor Engelatd beteekent, w elke maatregelen thans de keizer genoodzaakt zal zyn te nemen, om te verhoeden, dat de vijanden hun voordeel vervorderen, en hoe het eiland wederom door hem te her overen zou zijn. Hij kon by deze beschou wingen geen rekening honden met de Zeeuw- sche koortsen, die 't landingsleger zoo vree- selijk zouden decimeeren, en evenmin met de traagheid van den aanvoerder, „the late Lord Chatham", zie Dr. Jorissen, a. w. blz. 31), welke alle berekeningen deden feilen, 't Was trouwens ons niet te doen, om des schrijvers betoog. Wij namen alleen aan zyn hand een kijkje op ons eiland in dien bangen tijd, waarvan „de herinnering niet verdwijn'," en die toch nog maar al te weinig grondig gekend wordt. Biggekerke. K. WIELEMAKER.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1899 | | pagina 1