CHRISTELIJK- NIEÜWSBLAD HISTORISCH VOOR ZEELAND. Mo. 62. 1699. Dotufecifag 23 Mcuatt. Mfaiufo Jaargang. VERSCHIJNT G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,025. UITGAVE VAN en van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Ds. A. 8. Talma in de Algemeene Debating Club. Wij doen bepaald velen lezers een dienst met de overneming van 't referaat van den geachten oud-Vlissinger predikant die zoo'n warm hart heeft voor den arbeid en daar voor pleit waar hij kan. Het is ontleend aan het Studenten Weekblad „Vox Stvdi- osorvm", uitgever P. den Boer, Utrecht. In de vergadering van de A. D. C. van Dinsdag 14 Febr. 1899, trad op Ds. A. S. Talma, om tej verdedigen de navolgende stellingen 1. Het sociale vraagstuk der 19de eeuw is de vraag om sociale rechtvaardig heid voor den arbeiderskring, die door het kapitalisme in zijn leven gekrenkt wordt. 2. De sociale hervorming moet ten hoofddoel hebben, dat de loonarbeiders een zelfstandige plaats ontvangen in de maatschappij. 3. In die sociale hervorming kan de wetgever niet de leiding hebben, omdat hij niet bij machte is een recht te hand haven, dat maatschappelij ke verhoudingen regelt zonder dat het verband houdt met de wezen lijke kracht der betrokkene sociale factoren. 4. De sociale hervorming moet zich daarom in de eerste plaats richten op de versterking van de klasse der loonar beiders, moet dus voor alles zich riohten op de versterking der arbeidersbeweging. 5. De arbeidersbeweging moet door den wetgever worden gesteund, zoo, dat uit de wetgeving worde weggenomen wat haar zou kunnen belemmeren en in de wetgeving worde opgenomen, wat in de maatschappelijke ontwikkeling be schouwd moet worden als de normale verhonding der sociale factoren. 6. De roeping der gestudeerde standen is het, de arbeiders te steunen in de beweging naar zelfstandigheid. Dit is niet eenzijdige bevoorrechting, maar wettige reactie tegen de eenzijdige bevoorrech ting van het kapitaal. Nadat de voorzitter, de heervan Beresteijn do vergadering had geopend, kreeg do defendens het woord. Spreker, die geen jurist is, voelt zich goed thuis juist in eene algemeene debating club hij treedt dan ook niet op als dilet tant oeconoom, doch als leek, een leek die eenen ruimeren blik heeft gekregen door zijne wetenschappelijke opvoeding en die daardoor niet blind is veor de maatschap pelijke wanverhoudingen. Spr. zal het hebben niet over de sociale quaestie, doch sleohts ever een onderdeel ervan, over arbeidersbeweging en staatsbemoeiing, eene vraag op wier beantwoording het onder scheid tusschen parlementaire en revoluti onaire socialisten berust. Er zijn er die alle vragen omtrent de menschheid aan de oeconomische onderge schikt aohten, niet alzoo spreker. Hij zal zich dan ook slechts bezighouden met de zuiver oeconomische vragen en wel in bijzonderheid met die, welke zijn ontstaan tengevolge der 19de eeuwsche toestanden. En nu is het een fout van onze maat schappij, dat zij uiet zuiver 19de eeuwsch is; zoowel in de steden als op het platte land treft men toestanden aan, die ons terugvoeren in de 16de, liever 14de eeuw. De maatschappij is niet eenvormig. Een ieder leeft onder verschillende levensvoor waarden. Aan den onderzoeker valt het eerst in het oog de gaping, die er is tusschen ar beiders en kapitalisten, door het ontbreken van den middenstand. Dat is eigenlijk te kras gezegd de middenstand is er nog wel (de studenten byv.) doch hij maakt zich aan de groote fout schuldig, dat hij alleen zich zeiven erkent. Spr. weet dit maar al te goed, er zelf uit gesproten zijnde De groote vraag, die Spr. zal behandelen is de verdrukking van de arbeiders door het kapitalisme. Dit geldt alleen voor de 19de eeuwsche arbeidersvoor de overige slechtB in zooverre, als de tegenwoordige toestanden op hun bestaan invloed uitoe fenen. Kapitalisme is, volgens Spr., de inrich ting van de voortbrenging, waarbij het arbeidsmiddel is van hen, die niet aan den arbeid deelnemen en een onrechtmatig be lang hebben bij die voortbrenging. Kapi taal is en blijft toch arbeidsmiddel, al maken velen er hun arbeidsdoei van. Het kapitalisme ontneemt aan het kapitaal zijn bestemming. Deze toestand is het gevolg geweest van de" machines. De ontzaglijke invloed hiervan wordt door Spr. als bekend ver ondersteld. Wij zijn echter indien toestand: wij moeten er uit, en wij kunnen niet En toch moeten wij! Waarom? Omdat de arbeiders door het kapitalisme gekrenkt worden; omdat de arbeid van een volk het leven van een volk is. De bevolking wordt beschouwd als eene hoeveelheid machines, het menschelijke in den arbeid geraakt op den achtergrond. De kinderarbeid neemt dientengevolge ook toe. In 1848 waren in Engeland 27 pCt. van de arbeiders volwassen mannende rest waren dus vrouwen en kinderen. Eene dergelijke nijverheid verwoest het moreel van een volk. De Staat is begonnen, in te grijpen op die toestanden: zij zijn nu niet zuiver ka pitalistisch meer. Stuart Mill, die dicht naderde tot de sociaal democratie, stelde in zijn werk een aantal vragen, omtrent de verhonding van kapitaalbevolking en productiemiddelen. De bevolking is voor den staat nog niets anders dan een getal. De arbeider is niet een deel van de bevolking, die in den arbeid het middel van zijn hestaan moet vinden, doch een machine om te arbeiden. De zegepraal van het kapitalisme maakt tel kens meerdere arbeiders tot proletariërs. Sociale rechtvaardigheid is dus het terug dringen van het kapitalisme, vooral in zijnen invloed op menschenlevens. Niet staatkundig, doch maatschappelijkniet door de wet, doch door de maatschappij zelve moet dat gebeuren. De maatschappelijke verhoudingen zijn er vöör en boven de wet. Als voorbeeld van zoo eene verhouding noemt Spr. het huwelijk, waarvan de regeling verouderd is, doch niet door den wetgever kon ver anderd worden, voordat de toestanden zich zelf hebben gewijzigd. De Sociale Rechtvaardigheid betreft nu in de eerste plaats de Loonarbeiders. Hier voor weet Spr. geen juiste bepaling. Dat zal wel komen, doordat het bestaan ervan een wantoestand is. Verkeerde zaken kunnen wij slechts omschrijven, aleen de normen kunnen wij juist bepalen. Het best is, volgens Spr., wanneer wij zeggen: Loonarbeiders zijn zij, die in den dienst en naar aanwij zing van anderen arbeid verrichten tegen loon ('t zij tijdloon of stukloon), dat onaf hankelijk is van de vruchten van hunnen arbeid. Zoo staan de arbeiders tegenover bijv. een directeur of eenen ingenieur. In deze kringen wordt nu niet alleen onder drukt de stoffelijke welvaart, doch ook de maatschappelij ke zelfstandigheid. Statistische gegevens, al schijnen zij nog zoo gunstig, bewijzen niets, zij doen niet af tot het wezen der zaak. Als de arbeiders niet onderdrukt worden, dan is dat het eigen oordeel des werkgevers; zelfstandigheid krijgen zij daardoor niet. En nu tot de eigenlijke quaestie, de zelfstandigheid der arbeiders,komende meent Spr., er den nadruk op te moeten leggen, hoe verkeerd de groote oeconomist A. Smith wordt beoordeeld door sommigen, die in hem slechts egoïsme opmerken, en toch vangt hij zijn werk aan met de woor den, dat de arbeid het eigenlijke is, wat een volk bezit, dat hij zal gaan spreken over het werk van een volk. De arbeid staat dus hier op den voor grond, niet het bezit. Bezit is het mo gelijk maken van den arbeiddeze zelf is de drijfveer, die de maatschappij aan den gang houdt. Zoo ook F. Delson Mor ris: De arbeid ia niet de grondslag voor de nijverheid, doch de grondslag het volk zelf, dat in die nij verheid arbeidt. Zelfstandig moeten zij dus worden zelf standig, niet onafhankelijk. Niemand is onafhankelijk: de banden, die ons binden maken juist ons leven zoo waard. Doch zonder zelfstandigheid is zedelijk geene handeling van waarde. Aristoteles verdeelde nog de maatschappij in volk en werktuigen, die dan weder konden zijn levend of lerenloos; thans hebben wij de ondernemers tegenover de werkliedenhet kapitaal is in dit ver band de quantité négligeable. Zeker, het moet er zijn, doch wie het heeft, doetjer niets toe. Bezit van kapitaal is geen func tie in de zedelijke inrichting van den arbeid. Hoe komen zij nu aan die zelfstandigheid? Het eerst zoude men denkendoor in vloed te krijgen op den Staat. Doch dat gaat niet; dat is te naief, bewijze de Chartistenbeweging van voor 1848. Geen socialistisch leider aal dat dan ook ver kondigen, hoewel het doel der sociaal- democratie is, alles te doen door den Staat. En dit ia eene groote inconsequen tie de staat toch is volgens haar een kapitalistisch maaksel en hoe kan die nu met de S. D. medegaan. Wanneer hij dat doet, gebeurt het uit zwakte en vermoordt hij zich zei ven. Als de S. D. zich dat ten doel stelde en het er bij zeide, zou de zaak gezond zijn; doch zij verzwijgt dat steeds en beschonwt den Staat als middel om tot haar doel te geraken. Vele volge lingen heeft die meening; doch zij is niet uitvoerbaar. De Staat kan niet toe standen ssheppen, hij kan slechts be staande vaststellen, anders blijft de wet een doode letter. Den Staat beschouwt Spr. hier als wetgever, niet als werkgever. Deze nu kan alleen zor gen, dat iets niet gebeurt. Zijn vermo gen is negatief. Niet de Staat, doch de behoefte is oorzaak van de productie. Een direoteur in eene fabriek kan zeggener wordt niet gewerktook kan hij <zeggen men werkt op deze of die wijze de ar beiders volgen dan zijne bevelen, er komt een voorwerp zooals hij gewild heeft doch dat voorwerp is geen machine, slechts een onding. Zoo kan de Staat dan ook alleen warboel sohepp en. De bevoegdheid van den Staat laat Spr. achterwege, hij acht zich niet geroepen, deze moeilijke vraag aan te roeren; dooh als zeker durft hij beweren, dat de Staat niet bevoegd is, tot handelingen, waartoe hij niet bij machte is. Men moet maar eens zien, hoe goed sociale wetten als de arbeidswet en de drankwet werken en letten op de schitte rende mislukking van alle sociale besluiten, genomen deor den gemeenteraad van Parijs (verg. Bouge). De Staat kan dus niet; de arbeiders moeten het daarom zeiven doen. De arbeiderbeweging moet versterkt worden. Die beweging openbaart zich nu in tweeërlei vorm, nl. de vakvoreeni- gingen de coöperatie. De eerste vorm is de negatieve, hij stelt de arbeiders tegenover het kapitaalde tweede is posi tief en stelt tegenover de bestaande nij ver heid eene nieuwe, die gegrond is op de suprematie der arbeiders. De vakvereeniging strijdt; men zou haast kunnen zeggen: de vakvereeniging is de werkstaking, hoewel zij juist tracht, die overbodig te maken en door haren invloed meerdere rechten te verkrijgen. De Federatie der vakver- eenigingen in Engeland besloot dan ook, dat hnnne inriohting er eene was voor den vrede. Zij voert dan strijd op vreedzame wijze. Die strijd echter is geen klassenstrijd, doch de strijd van den arbeid tegen de kapitalistische maatschappij. De vakver- eenigingen zijn dan ook ontstaan onafhan keiy k van Marx, den aankondiger van den klassenstrijd. Over de coöperatie zal Spr. niet verder uitweiden. Yan de beweging zelve dient dus de verbetering te komen, de functie van den Staat vergelijkt Spr. met iemand, die een door een ander ontdekt land in kaart brengtDat neemt evenwel niet weg, dat de Staat de ontwikkeling van die bewe ging moet bevorderen. Dat moet hij doen door de wetgeving in dier voege te ver anderen, dat zij voor de sooiale gelijk heid geen hinderpaal meer is. Zeer wraakt Spr. de bepaling van art. 1638 B. W. Het kiesrecht even aanroerende, zegt hij, dat het z. i. veel gekker is, dat te onthouden aan lieden, wier leven h e t volksleven is, dan aan menschen die niets uitvoeren (renteniers e. a.). Ook van pensioneering is bpr. een voorstander: van werkelijke pensioneeriug, geen armenzorg. Over het verschil daartusschen zal Spr. niet uitwei den, met het oog op den tyd. Hij moet zijn einde bereiken en daar hij voorzien heeft, dat dit misschien moeilijk sou zijn heeft hij de 6de stelling er bij gevoegd, eene stelling, die goed past bij Spr.'s auditorium en hem het eindigen verge makkelijkt. De gestudeerden staan tussohen de arbeiders en ondernemerszij vormen het ontwikkelde gedeelte der natie, xioewel zjj voortkomen uit de „Bourgeoisie", zijn zij niet |haar eigendom: hunne denkwijzen staan hooger en bepalen zich niet sleehts tot geld en kapitaal. Het gemeenschaps ideaal moet hun voor d' oogen zweven; de verdrukten in besoherming te nemen zij hunne levenstaak. Yooral de theologen (hij richt zich het eerst tot zijne collega's), die staan aan het hoofd van wat men gemeentenoemt, drukt hij dat op het hart. Doch het is geene zaak van barm hartigheid daarom is niets noodlottiger dan dat de theologen zich alleen daartoe leenenzij moeten door de overige facul teiten gesteund worden. Van de mede werking der medici is hij zekerieder geneeskundige, die zichzelven niet ver koopt, zal zich tot taak stellen het lenigen van nooden, juist van hen, die oecouomisoh het slechtst zijn bedeeld. Het is eene zaak van rechtEn daarom wordt de medewerking der Juristen ver- eischt. Da Juristen zullen er echter het laatst toe overgaanzij moeten iets in zich overwinnen. Zij rekenen uit den aard der zaak met (het bestaande, voor het jus constituendum voelen zij een min of meer eerbiedigen schroom. En toch zijn het de Juristen, die van onschatbare waarde voor de beweging zijn. Eindigende drukt Spr. de hoop [uit, dat hjj tenminste bij enkelen, de overtuiging heeft opgewekt, dat in den eteun van den arbeider een stuk leven te vinden is, dat waard is geleefd te worden en glans bijzet aan eene taak, die ons allen op de schon- ders ligt. Is dr. Kuyper na voor de vaccine ge worden? Uit het ook door ons overgenomen Se- rau te takje blijkt het niet. Dr. Kuyper is nog steeds tegen den vaccinedwang. Hij ontzegt, vergissen wij ons niet, dea Staat nog altijd het recht om door te heerschen over de lichamen onzer kinderen, zoogenaamde volksgezondheid te bevor deren. Zooals het in Ons Program staat, denkt hij er nog over. Maar weet gij wat hij gezegd heeft „Alles zoo schreef hij komt ten slotte neer op de vraag, of de inenting, of welk ander middel ook, proefondervin delijk metterdaad bljjkt eenerzyds de vatbaarheid voor de pokziekte te ver minderen en anderzijds geen ernstige schade aan het lichaam toe te brengen. Dit nu moet beproefd, moet onder zocht, moet door ervaring uitgemaakt wor den. Is de uitkomst van dat onderzoek ongunstig, dan vervalt het vanzelf. Maar ook, is de uitkomst van dat onderzoek wèl gunstig, dan staat van de zijde des geloofs niet alleen niets aan de aanwending ervan in den weg, maar dan zou het roe keloos en onvroom zijn een door God ons aldus aangewezen middel ter besoherming van het leven van ons kind niet aan te wenden". Wat dit zeggen wil? Onder anderen dit. Dat vrij is zijn kind te laten vac- cineeren voor wie vaststaat, dat de vaccine heilzaam is. Maar dat, zoolang dit niet is uitgemaakt en aangetoond met de feiten 't verzet tegen de vaccine gewettigd is, Maar ook en dit geven wij den tegen standers der vaccine in overweging wanneer uitgemaakt is dat de inenting heil zaam is in elk opzicht, dan is 't niet te verdedigen wanneer men wat heilzaam is zijn kind onthoudt. Wij mogen dit gerust zeggen, dewijl de lezer weet dat wij tegen den vaccinedwang en niet voor de vaccine zijnen 't toejuichen wanneer men niet voor de schooljaren zijne kinderen aan deze bewerking blootstelt. Men heeft dr. Kuyper te vroeg veroordeeld. En bovendien al wars hij op dit punt veranderd, niemand zou u immers ver plichten dien draai mee te maken. Tegen den vaocinedwang bljjft intusschsn ons onvermoeid protest. Na ds. Melchers te Zuid Scharwoud® heeft ook ds. Hugenholtz te Schiedam zijn ambt neergelegd om zich geheel te wijden aan de sociaal democratie. Een goed besluit, namely k om niet lan ger 't heilig predikambt te ontsieren door de propaganda die de ondermijning der christel jjke kerk en esner christelijke maatschappij bedoelt! Te Sneek maakt de straatjeugd het den ingezetenen zoo lastig dat officieel door de burgerij besloten is, by den gemeente raad op 't nemen van afdoende maatregelen aan te dringen. De zeven politieagenten, zoo staat ar in een desbetreffend bericht, zijn machteloos. Het zal ons benieuwen welke maatregelen de Sneeksche overheid dan wel zal uit denken, nu 'tprobate middel onzer eeuw: de sabel niet voldoende schjjnt, Het is de oude, treurige ervaringwaar 't evangelie voor den wapenstok is inge ruild, staat de overheid verlegen. Het kamerlid Troelstra schrijft week aan week saherpe artikeltjes aan 't adres van zijn collega Staalman, in de Sociaal Democraat en werpt den Helderschen af gevaardigde daarin allerlei scheldwoorden naar het hoofd, daarin aangemoedigd door geestverwanten als dominé Klein en anderen. Een lijst aan te leggen van al die schimpnamen achten wij niet nuttig. Een der netste is de benaming „stinkdier". Wie zulke woorden neerschrijft, ook al is hij reohtsgeleerde, staat op niet al te besten voet met de beschaving; of heeft geen te hoogen dunk van de beschaving der partijgonooten die hij voorlicht. Voor wie den geheelen volzin wenscht te weten schrijven w(j hem over: „(Staalman is) het stinkdier datzweeg tot Troelstra het ongeluk had het in zijn nest op z|jn staart te trappen, en dat nu een walm die een ieder onpasselijk maakt, om zich verspreidende, zjjn vijanden buiten ziju hol hoopt te houden." (Sociaal Democraat 4 Febr.) De pers had zich vergaloppeerd toen zij de vorige week de circulaire liet over drukken, waarin jongens en meisjes werden uitgemodigd op een „afternoon tea" tot het tegengaan dor „stijve verhouding", zooals 't motief ongeveer luidde. Reeds den volgenden dag na de opne ming van het bericht meldden de bladen dat de stelsters der oiroulaire leerlingetjes zjjn fan de hoogers burgerschool voor

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1899 | | pagina 1