N1EUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
Jlö. 49. 1899,
Dinsdag 24 lanuati.
Derfimiifl Xaocgatig.
VERSCHIJNT
G. M. KLEMKERK, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
TELEURSTELLING.
Kolonisatie in Maryland.
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE VAN
en
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Het ministerie Pierson is behalve by
zijn naaste vrienden tegengevallen.
Tot nog toe gaf het blijk veel over
hoop te kunnen halen doch weinig tot
stand te brengen.
Let men op de lange strijdprogramma's
die voor de verkiezingen het licht zagen,
envergelykt men die met hetgeen nu tot
stand kwam, dan moet men klagen over
de magerheid van uitvoering bij het vele
dat beloofd was.
Doch ook 'teigenlgke werkprogram der
regeeriug, welk program men vindt in de
troonrede van '97, beantwoordt nog heel
weinig aan de feiten.
Bovendien is er onder al hetgeen dit
ministerie aanbiedt, weinig dat bevredigt.
't Is waar, men wijst n op „een com
plex van diep ingrijpende wetsontwerpen
tot bescherming der jeugd en inkrimping,
in verband daarmede, van de ouderlijke
macht; de beperking van den arbeidetyd,
voor volwassen mannelijke arbeiders in
een aantal bedrijvende verplichte ver
zekering tegen ongevallen in bedrijven,
en niet in de laatste plaats den leerplicht."
Onwaarschijnlijk is het niet, dat ;van al
dit moois dit jaar iets tot stand komt.
Doch wie zal van christelijk historisch
standpunt vrede hebben met den leerpliobt;
of met het halve werk der beperking van
den arbeids- en rusttijd van mannen wie
het gevaar voorbijzien van eene regeling
van staatswege der ouderlijke macht.
Reeds is van meer dan een zijde de
klacht gehoord, dat wij met dit ministerie
al meer den weg van het staats-socialisme op
moeten.
Maar ook ter anderer zijde is de vrees
"uitgesproken dat tot leniging der sociale
nooden deze regeering niets te bieden zal
weten dan wetten op weer- en leerplicht.
't Is bij de Kamerverkiezingen voor
speld, doch de verkiezingsredenaarsde
Fokkers en Smeenges en Borgesiussen wis
ten het beter en de „clericalen" die den
arme een duren boterham wilden bezor
gen waren reeds by voorbaat in den hoek
gezet.
Anti-protectionist en anti-cleiicaal moes
ten de kiezers stemmen en de natie zou
gouden bergen zien.
Deze valsche voorstelling heeft zich voor-
loopig gewroken in dat gevoel van apathie
dat Regeering en Kamers drukt, van mok
en wrok dat de kiezers bezieltvan moe
deloosheid dat de ministers bevangen moet
en dien van koloniën reeds klagen deed,
dat de ministers geen steun vinden by
hunne geestverwanten, dat dezen hen in
de verdediging hunner wetsontwerpen al
leen laten staan.
Wij hebben over deze teleurstelling geen
leedvermaak te toonen. Toch mogen wij
wel eens eene herinnering doen.
Toen in 1891 de liberale verkiezings
apostelen uittogen om onze candidaten af
te breken, brachten zy in de kiezersver
gaderingen hunne portefeuille mee waarin
verschillende paperassen, uitmakende alles
te zamen het zondenregister van „ons kos
telijk ministerie". Het program van actie
der antirevolutionaire party in 1888 werd
voorgelezen. Daarnaast werd overgelegd
de lijst van tot stand gekomen wetten; en
na vergelijking van het vele dat beloofd
met het weinige dat gegeven was aan de
kiezers overgelaten den naam te kiezen
voor een ministerie dat zoo heelemaal
niets had tot stand gebracht.
De liberale kiezers vooral lachten om
Borgesius' aardigheden omtrent de „maag-
deiyke" portefeuilles; en v. d. Putte s
flauwigheid omtrent „het ministerie van
christelyke onbewustheid" en Smeenge s
uitmeten van een woord van het kamerlid
Fabius dat geeft my rust.
Wy zullen niet alles ophalen. Maar
wy brengen slechts in herinnering dat on
zerzijds hiertegen is opgemerkt dat men
niet de programma's der kiesvereenigingen,
maar het werkprogram der regeering
de troonrede van 1888 als maatsstef
voor den verrichten arbeid had te ne
men. Het is onbegrijpelijk dat de ver
kiezingsredenaars dit woord niet aan
namen.
Bij de verkiezingscampagne die ons
in i901 of vroeger wacht, zullen zy er
wel anders over denken.
Nu reeds leeren hunne persorganen 't
den volke verstaan dat men niet te veel
hechten moet aan verknzingsprogramma's
en dat men met de regeeringprogramma's
alleen te rekenen heeft.
Wy hebben ook steeds beweerd dat
wetten maken niet zoo gemakkelijk een
werk is, en dat vooral het ministerie
Mackay met by na ganich een liberale eerste
kamer tegenover zich geen groote kans
had veel tot stand te kunnen brengen.
Thans, nu de ministers op een gewil
lige vooruitstrevende meerderheid in beide
kamersrekenen kunnen, en derhalve dit laatste
inconveniënt voor 't ministerie Pierson niet
bestaat, begint men niettemin ook reeds
te roepen over de moeielijkheden aan het
wettenmaken verbonden.
By voorbeeld de (liberale) Prov. Gr.Crt.
gewaagt „van de vele bedenkelijkheden,
die overladen verkiezingsprogramma's in
hun gevolg voeren, en „dat zy een gansoh
averechtscheu kijk geven op het werk der
wetgeving."
„De massa," zoo gaat zij voort, „moet
wel gaan gelooven dat eene wet uit de
mouw kan worden geschud en nieuwe so
ciale regelingen pasklaar te voorschijn
kunnen komen, gelijk Minerva uit het
hoofd van Jupiter met zooveel abundan-
tie worden, als de Turksche trom moet
worden bespeeld, wettelijke maatregelen
gevraagd en in uitzicht gesteld. Maar in
werkelijkheid is er geen moeilijker kunst
dan die der wetgeving, geene waarbij wrin
gen en dwingen in elke begeerde rich
ting op grooteren tegenstand stuiten, waarby
meer op aansluiting aan het bestaande moet
worden gelet, de uitkomst ernstiger over
zien, de formuleering angstvalliger en
vaker overwogen en nog weder overwogen
moet worden. Als men dat in het oog
houden wil, is er eer aanleiding voor de
tot nu toe door het kabinet ontwikkelde
werkkracht den hoed te lichten dan op zijn
talmen hoofdschuddend neer te zien."
In deze bewering ligt iets onoprechts.
Yooral na de bestrijding die 't ministerie
Mackay van die zijde met juist tegenover
gestelde argumenten, heeft moeten onder
vinden.
Maar bovendien een programma door de
party te doen vaststellen en dan, wanneer
de beloften onvervuld bly ven, de aandacht
van zijn eigen zonde (van boerenbedrog)
af te leiden en de schuld te werpen op
de programma's alsof die uit zichzelf ter
wereld gekomen waren en de ministers
denkbaar waren zonder de party die 't
programma vaststelde en beloften aflegde
achter zich, dit is een wel wat gemakke
lijke manier om de verantwoordelijkheid
voor de mislukking van zich af te schui
ven. Wy meenen daar ernstig op te moe
ten wijzen.
Eerst verkiezingsprogramma's opstellen,
dan er op afgeven is geen eerlijke tactiek.
Laat men dan liever ruiterlijk erkennen
dat men de verlanglijst te groot heeft ge
maakt, of dat de ministers minder hebben
geboden dan waarop gerekend was.
Dr. A. Kuyper schrijft in De Standaard
het volgende:
Reeds nu ontving ik van allerlei kant
verzoek om inliohting omtrent de kolo
nisatie in Marylanden daar het mij niet
doenlyk is, op al zulke verzoeken per
soonlijk te antwoorden, zy het mij vergund
publiek te zeggen, wat indruk dit plan
op mij maakte.
Maryland is een der kuststaten aan den
Atlantisohen Oceaan, van den staat New
York, zuid-op alleen door New Jersey ge
scheiden. Tot dit Maryland nu behoort
een groot Schiereiland, dat zich nogmaals
zuid-waarts tusschen de Cheasepeak Baai
en de Delawnre Baai uitstrekt. De voor
naamste stad van dit. schiereiland is Salis
bury, en ten zuiden van dit Salisbury zijn
nu reeds enkele Hollandsche kolonisten
aangekomen, deels van hier, deels uit het
westen van Amerika, die er land hebben
gekocht, en, na niet zoo lang verblijf, nu
reeds verklaarden alleszins tevreden te zijn.
Dat men kolonisten derwaarts poogt te
lokken, is een gevolg van de afschaffing
der slavernij.
Tot op den burgeroorlog was heel dit
schiereiland in handen van slavenhouders,
die met hulp van de zwarte bevolking, er
goede zaken maakten. Maar toen de vrij
verklaring kwam, liepen de slaven by
hoopen weg, en vonden de vroegere slaven
houders bij den bouw geen profijt meer.
Ook zij togen naar de steden, om van
hun rente te leven. En het gevolg was,
dat hierdoor ganscbe streken zoo goed als
verwilderd, en, op zeer karig verstrooide
huisgezinnen na, ontvolkt werden.
Voegt men hierbij, dat een ïeeks van
jaren achtereen, al wat in de Ooster Staten
ondernemend was, naar het Westen toog,
om zyn geluk te beproeven, dan verklaart
het zich, dat er, tegen opzen „trek naar
het Westen" in, voor Maryland geen kans
was om uit Amerika zelf |ieuwe kolonisten
te bekomen, en dat dientengevolge deze
landerijen beneden allen prijs daalden.
Deze daling was zelfs zoo sterk, dat de
bezitters langen tijd aan geen verkoopen
denken konden. Ze hoopten nog steeds
op een keer in de prijzen.
Allengs echter is het oogenblik gekomen,
dat de oude bezitters er van af willen,
en dientengevolge zyn thans breede land
streken in handen van enkele heeren ge
raakt, die alsnu naar kolonisatie uitzien
om uleuw leven in de:e doodsche streek
te brengen.
Toch vergist zich vie waant, dat dit
nieuwe kolonisatieplan tp één lijn zou te
stellen zijn met de plamen in Texas, Co
lorado, Californië en eliers.
Alle gevaar voor „Schwindel', is hier
afgesneden, doordien ie regeering van
Maryland zioh de zaak ïeeft aangetrokken
en bereid is alles in h<t werk te stellen,
om de kolonisatie op solieden, eerlijken
voet te doen slagen.
De regeering heeft eij een Board of Im
migration in het leven
een in Maryland zeer
geroepen, waarvan
nvloedrijk Hollan
der, de secretaris en tevens de ziel is, en
dit bureau verleent ni
inlichtingen, maar is b
van alle contracten, op
van den vreemdeling
De Gouverneur, de
ik persoonlijk ontmoet
zeer voor het plan,
alleen als borg tegen sla misbruik, maar
t alleen gratis alle
last met het nazien
at geen misleiding
sunne voorkomen,
iieer Lowndes, dien
interesseert zich
stelde zich niet
it, dat hij bij voor-
p een Hollandsche
sprak het onverholen
keur prijs zou stellen
kolonie, omdat hy bij .vergelijking gezien
had, hoe juist de Holhndache boer, door
zyn wijze van doen e» laten, voor deze
streek het geschiktst w».
Het voordeel van <eze kolonie is, dat
zij vlak aan zee ligt en dat al zoo de
landverhuizers de spoirkosten naar het
Westen uitsparen, zoovel voor hun eigen
gezin bij aankomst, all later by het ver
zenden van hun graan naar Europa.
De bodem voor de Tollandsche kolonie
bestaat uit kleigrond, en de Hollandsche
boeren, die ik er sprai, maakten op dien
kleigrond zeer goede aken, en verklaar
den op niet éen punt h hun verwachtin
gen te zyn teleurgesteld.
Wijsheid verkoop ik hierover zelf niet.
Ik heb verstand van 1/nd noch landbouw.
Maar wel hecht ik warde aan het getui
genis van eenvoudige llollandsohe boeren
die de proef gewaagd lebben.
Het groote bezwaa: is natuurlijk de
moeilijkheid, om hulj by den bouw te
vinden. Met de negeri, voorzoover ze er
nog wonen, kunnen ötze Hollanders niet
overweg, en hulp van blanken is er bijna
niet te krijgen.
De weg, dien deze voortrekkers insloe
gen, was daarom kleine hoeven te koopen
en elkander over en weer bij den bouw
te helpen.
Toch zal ik mijnerzijds niemand aanraden
er op eigen gelegenheid heen te gaan.
Gelyk het nu staat, is dat alleen voor
dezulken raadzaam, die de worsteling aan
alle initiatief verbonden, aandurven.
Want natuurlijk, op het oogenblik is er
bij dien eersten aanleg van een Holland
sche kolonie noch kerk, noch school, en
vindt men zich in de vreemde omgeving
tamelijk geïsoleerd. Van de gevolgen dier
isoleering droegen de enkele huisgezinnen
die er zyn, dan ook de duidelijke sporen.
Iets geheel anders daarentegen zou het
zyn, indien onder leiding van deskundigen
een kolonie, zeg van een honderd huisge
zinnen, op eenmaal kon uitgaai, en indien
de leidende commissie een overeenkomst
sloot met de regeering van het land, waar
door het mogelijk werd de kom van een
dorp te vormen, en behoorlijk voor kerk
en school te zorgen.
Kon men hiertoe geraken, dan ontving
ik zeer sterk den indruk, dat zulk een
kolonie daar uitnemend kan slagen; en de
gouverneur, met wien ik dit plan besprak,
juichte het niet alleen toe, maar beloofde
tot verwezenlijking er van zijnerzijds alle
medewerking.
Zulk een leidende commissie zou er dan
tevens op moeten letten, dat de uit te
zenden kolonie homogeen was. Het gaat
niet aan, in zulk een jonge stiohting als
deze, kerkelijk en politiek verschil over
te brengen.
In deze richting had de gouverneur dan
ook reeds den, ook onder ons zoo gunstig
bekenden, ds. Joldersma, van Chicago, een
zeer goede betrekking als Supervizor van
de kolonie aangeboden. En nu heeft deze
wel moeten bedanken; maar er is geen
twijfel of e3n ander predikant, van gelijke
richting en van bezielende energie, zal aan
het hoofd worden geplaatst; en dan is het
metterdaad te verwachten, dat zulk een ko
lonie van eensgezinde Hollandsche boeren
hier een goede toekomst zai vinden.
In overhaasting gaat zoo iets intusschen
niet.
Ik voor mij zou het zelfs gewenscht
achten, dat een paar landbouwkundigen
eerst het tezrein in loco gingen opnemen,
en omtrent bodem, soort van gewas, pro
ductie, marktprijzen, vervoermiddelen, en
kosten van onderhoud, welgestaafde inlich
tingen iuwonnen.
Men zij voorzichtig. Maar, onder dit
beding, neem ik de verantwoordelijkheid
op mij, om deze kolonisatie een der beste
te keuren van de vele, waarvan ik het
gerucht opving.
Mijn bezoek aan de vele Hollandsche
koloniën van Amerika heeft mij-de over
tuiging geschonken, dat velen, die hier
eindeloos tobden, en er toch niet kwamen,
in Amerika in een goeden doen zijn ge
raakt, en dat er nog plaats te over is, om
heel wat „slachtoffers van onze sociale el
lende" ginds een meer dan degelyke toe
komst ts beloven.
Het ligt in den aard der zaak, dat ik
hiermede de plannen van den heer Van
der Hoogt in niets tegenwerk. Integen
deel, ik ben overtuigd, dat hij beter dan
iemand over den noodigen invloed in| Ma
ryland beschikt, om onze kolonisten voort
te helpen.
Wie het aandurft, ga nu reeds mede.
Maar wat mij zei ven aangaat, wensch ik
voor zulk eene lan Iverhuizing op lossen
voet geen verantwoordelijkheid op mij te
nemen.
Het plan tot het stichten van een Hol
landsche kolonie in Maryland steun ik,
maar alleen onder de voorwaarden, die ik
aangaf, en die ik den Gonverneur zelf alzoo
heb meegedeeld.
Overigens ben ik voor landverhuizing.
Ons land is nu reeds te klein voor zyn
vijf millioen inwoners. We zitten elkander
in den weg. Gewenschte hu welijken stuiten
af op mogelij kheid tot vestiging. Duizenden
bij duizenden lijden een leven, waarin van
menechelijke ontwikkeling in edeler zin
geen sprake kan zyn.
Ik houd mij daarom aan de ordinantie
van het Paradijs: „Weest vruchtbaar en
vervult de aarde." Ik houd mij daaraan,
ook omdat ik uitbreiding, sterke uitbrei
ding wensch van den Nederlandschen stam,
ook al moest die stam zich ov«r meerdere
landen spreiden.
J JEn werpt men mij tegen, dat ik op zulk
een wijs juist de antirevolutionairen het
land uitlok, dan luidt mijn antwoord: Ik
zou mij schamen, als ik anderer sociale el
lende begeeren zou, om kiezers by de
stembus te winnen.
Partijman ben ik ongetwijfeld, en ik
stel er mijn eere in; maar alvorens par
tyman te zyn, ben ik vaderlanderen al
vorens vaderlander te zyn ben ik mensch.
Het feminisme wordt vooral gedreven
door vrouwen en mannen uit de hoogere
kringen en uit den „bourgeois" stand.
Van christelyke zyde vindt deze beweging
ernstige bestrijding.
Doch niet minder hebben de socialisti
sche dames zich tegen haar verzet.
Dezer dagen hadden prof. Treub en prof.
Winkler haar verdedigd en een pleidooi
gevoerd voor volkomen gelijkstelling van
man en vrouw.
Dr. Cox had onder meer gezegd dat
vrouwen niet deugen voor de studie en
dat een vrouw die aan politiek doet den
naam monster verdient.
Dezer dagen hebben twee dames-socia
listen De Sociaal Democraat noemt ze:
„Mevrouw Cornelia Huygens en Mevrouw
Henrietta Roland Holstv. d. Schalk"
het feminisme aangevallen met de gewone
argumenten. Onder anderen dat alleen da
vrouw zelf kan bewijzen wat zy op den
duur vermag op zedelijk gebied en het dus
onverstandig van de feministen was geweest
reeds nu over deze quaestie een debat uit
te lokken. Dat het feminisme schoon met
de arbeidersbeweging uit éénzelfden bodem
gesproten, absoluut burgerljjk is, wyl toch
de vrouwen der bourgeoisie voor zioh alle
gè'zag, invloed en wetenschap opeischen
met het kiesrecht der dames, en eerst
daarna beschermend de hand zullen reiken
aan het proletariaat.
Volgens deze socialisten-dames gaat 't
feminisme niet ver genoeg. Het moet den
klassenstrijd aanvaarden en trkennen dat
„alle vrouwen dezelfde eischen hebben,
eischen waarvan de verwezenlijking slechts
kan worden tot stand gebracht door de
sociaal democraten."
Mevr. Roland Holst, een gevoelsmensch,
vroeg aan de feministen of de vrouw die
zij voor studie gesohikt achten, ook voor
arbeid deugt en noodigde hen uit dat te
gaan vragen aan „die vrouwen, die wer
ken in de vlashekelingen, in de loodwit-
fabrieken, in de lucifersfabrieken, die zware
steenen kruien, die, weer of geen weer,
werken in de beetwortelsuiker-industrie,
aan de naaisters."
Vervolgens brak deze vrouw een lam
voor de opheffing van het privaat
gezin. De proletariërevrouw eischt dat het
gezin opga in de gemeenschap. En dit
ideaal zoo helpt deze „mevrouw" haar
zeggen is veel beter dan dat der femi
nisten, hetwelk slechts is hun eigen brood
te verdienen,
De moreele eenheid van het gezin be
houdende, wenschen wij het gezin als
economische eenheid op te ruimen.
Mevrouw Rutgers-Hoytsema, schoon zelf
socialist, verdedigde hierop het feminisme;
en mevrouw Flothnis-Van Dommelen hielp
haar, dooh stelde zioh daarbij vierkant
tegen het socialisme van mevrouw Holst-
Van der Schalk, welke dame zij een der
„monsters" noemde die dr. Cox bedoeld had.
Uit het bakkeleien dezer aristocratische
ngeëmanoipeerden" mag men ojmaken dat