NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. CHRISTELIJK- sr HISTORISCH ttfl. 20 1898. 2)üisifag 15 HooemGer. 3)ecficiirfc laatgang. VERSCHIJNT G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HIJIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN DE MIJNWET. ELKEN MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,025. UITGAVE VAN EN van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. -o Dat de Mijnwet aangenomen was, meld den wij in een vorig no. Dit was een vergissing. Wel was zij reeds grootendeels den hamer gepasseerd doch op de laatste der vier klippen die zioh op haar weg bevonden, dreigde zij te stranden en de heer Troeistra dit voor ziende heeft haar gered, door met vier aaderen voor te stellen de nog overige artikelen der wet met de voorgestelde en alle neg voor te stellen amendementen naar de afdeelingen terug te zenden tot vernieuwd onderzoek. Met dit voorstel heeft de Ka mer zich zonder stemming terstond unaniem vereenigd. In deza Mijnwet komen eenige punten voor, waaromtrent jarenlang verschil van gevoelen bestaan heeft. lo. Moet het regel zijn dat de Staat de mijnen ontgint ot moet 'taan particu lieren, aau exploitatiemaatschappijen worden overgelaten Het antwoord der Kamer is in laatst- gemelden zin geweest. 2o. Hoa moeten do delfstoffen die in den grond zitten beschouwd worden. Zijn zij eigendom van den Staat of van den eigenaar van den bovengrond? De minister vatte de zaak nogal lucht hartig op hij meende dat 't vaststond dat de Staat dit eigendomsrecht kon doen gelden. Hiertegen werd echter door verschillende sprekers geprotesteerd. De heer Lohman betoogde dat het hoogheidsrecht van den Staat eerst kan gaan werken, als vaststaat dat do grondeigenaar geen recht hoeft op do delfstoffen. De heer De Waal Ma- lefijt verklaarde, voor het geval dat de grondeigenaar rechthebbende is op hetgeen zioh in den grond bevindt, deze wet een reusachtigen roof te achten. De heeren Maekay en Pijnappel verzetten zich even eens tegen 's ministers opvatting van het hoogheidsrecht, volgens welke de wetge ver alles zou mogen doen, omdat hij wet gever is. De heer Lohman, die naar het Handelsblad opmerkt deze quaestie het duidelijkst uiteenzette, betoogde dat met de ministorieele theorie, dat het in dividueel recht steeds geprimeerd wordt door hot recht der gemeenschap, den eige naar eigenlijk in 't geheel geen zelfstan dig recht meer zou overbleven en de staat tot alles bevoegd zou zijn. Do zaak staat anders. In Indie heeft de bevolking er niet aan gedacht, dat de grond delfstoffen bevat. De grond is dus in eigendom gekomen, zonder dat met delfstoffen of mineralen rekening is gehou den. Die delfstoffen zijn alzoo niet ver kocht, zijn het eigendom van niemand en nu eerst mag de Staat met zijn „hoogheids recht" optreden. Aizoo, de Regeering had eerst moeten zeggenin Indie behooren de delfstoffen niet aan den eigenaar van den bovengrond, en daarom heeft de Staat er over te beschikker. Bestonder zeker heid, dat die eigenaar bij den koop van den grond had geweten dat er delfstoffen in den grond waren en dat dadrom door hem een hooge prijs was betaald dan eerst zou de Staat niet met zijn „hoog heidsrecht" kunnen komen. 3o. Bepaald is dat vreemdelingen Engelsohen, enz. geen concessie voor ontginning van mijnen kunnen bekomen. 4o. Vergunning totopsporing of explo ratie of er delfstoffen mochten aanwezig zijn, duurt drie jaren. 5o. Concessie van twee tegelijk opeen- zelfde veld blijft toegestaan. Alleen werd op een vraag van den heer Mackay door den Minister gezegd, dat zoo de eerste con cessionaris petroleum b.v. uit de mijn heeft gehaald en een tweede concessionaire vindt op hetzelfde veld ook petroleum, dat dan de laatste op de petroleum geen aanspraak heeft. 6o. Over de cijnsregeling kon men 't niet eens worden. Het aandeel dat de exploitatiemaatschap pijen van hare winsten aan de schatkist hebben te geven, werd, zooals de minister het had voorgesteld, over 't algemeen veel te klein geacht en veel meer in 't belang der aandeelhouders dan van het Rijk. De heeren Lohman en Mackay, van Kol en Pyttersen achtten met aanneming van deze bepaling de belangen van -t algemeen geschaad. Beide laatsgenoemden stelden een nieuwe regeling voor, de minister bleef echter staan op zijr, stuk. En gevolg was 't straks genoemd besluit tot vernieuwd onderzoek in de afdeelingen. 14 November '98. Met ingang van 15 Noy. wordt de heer P. Hoogenboom, ingenieur van 's Rijks Waterstaat, overgeplaatst van Terneuzen naar Brielle. Benoemd tot goederenklerk 3e kl. by de Staatsspoorwegen, de klerk-tel. 3e kl. P. Wingerder, te Goes, ing. 16 Nov. De officier-machinist der 2e kl. C. Wakeflin, wordt met 1 Dee. a. s. gedeta cheerd te Ylissingen by de fabriek van de Koninklijke Maatschappij „De Schelde" aldaar. De -erkiezing voor een lid der Tweede Kamer in het kiesdistrict Deventer (vac.- Van Delden) zal plaats hebben op Dinsdag 22 November; de stemming, zoo noodig, op Dinsdag 29 November en de herstemming, zoo noodig, op Dinsdag 6 December. Volgens het Soc. Weekblad zal in Den Haag weldra de eerste zaak voor de Kamer van arbeid behandeld worden. Een bakkersgezel, lid van genoemde Ka mer nog wel, is door zijn patroon ont slagen, omdat hij, lid van Patrimonium in de huldigingswesk niet op Zondag wilde werken. De sluiting der jacht op patrijzen in onze Provincie is bepaald op Maandag 21 November a. met zons-ondergang, die op hazen, fazanten, korhoenders en kwar tels op Zaterdag 31 December, a. met zons-ondergang, terwijl het tijdstip van de sluiting der jacht op houtsnippen en waterwild nader zal worden vastgesteld. Middelburg. Die aandachtig de han delingen vaa onzen Gemeenteraad in den laatsten tijd gevolgd heeft, zal moeten bekennen dat het er volstrekt niet pluis is. De vorige week werd de geheele zit ting in beslag genomen door twee belang rijke onderwerpen, n. I. verlaging van den gasprys en in verband daarmede invoering eener straatbelasting, en opname in ge meentebestekken van minimumloon en maximum arbeidsduur. Dat het eerste vallen zou, was te voor zien. De algemeene kas is te schraal voorzien om, ondanks bet goed recht der gasverbruikers, de inkomsten der gasfabriek te kunnen derven. Men raakte aan de beurs der ingezetenen en eene hevige op positie volgde, nog heviger omdat de zes heeren van den Raad, trots opgedane on- dervindirg, er eene straatbelascing aan hadden vastgeknoopt. Het tweede punt, dat onzen Gemeente raad ook al voor de derde maal bezig hield, liep beter van stapel en werd thans zij het dan ook slechts met de meerder heid van éene stem, aangenomen. Ik geloof niet dat ons Dagelyksch Bestuur veel niet die beslissing van den Raad op heeft en „Opmerker" in de Midd. Crt. van 12 dezer evenmin. Die „Opmerker" schijnt ,er hei melijk boos over te zyn; hij houdt eene nabetrachting alsof zijne dierbaarste belan gen geschaad zyn en, in plaats van zoo verstandig te wezen om zich by het votum neer te leggen, houdt [hy eene oratie a la Bismarck om de Raadsleden eens duch tig de les te lezen. Overigens, wat hy zegt kan een weinig rook verspreiden, maar knaleffect mist het totaliter. Tegen aanstaanden Woensdag zyn onze vroede mannen weder bijeengeroepen en onder de dan te behandelen punten is er een dat hoogstwaarschijnlijk ook weer langdurige disoussies zal ten gevolge heb ben, n.l. eeue credietsaanvrage van Burge meester en Wethouders voor aanslibbings- werken aan het afgesneden deel der voor malige Middelburgsche haven. Tot kort begrip zij hier het volgende gereleveerd. By de behandeling der begrooting van 1898 vestigde een raadslid de aandacht op de telken jare terugkeerende en steeds klimmende uitgaven voor bekram- ming van genoemde haven. Hy meende dat door indijking die uitgaven te vermij- den waren en maakte zich sterk om voor f 100 een aanslibbings- en bedykingsplan met begrooting van kosten te le\eren. De Raad bewilligde bet gevraagde ore- diet van f 100. En wat doen nu Burgemeester en Wet houders In plaats van in overleg te tre den met het raaaslid dat het voorstel deed, wenden zij zich tot den heer In 't Hout, opzichter bij den Waterstaat. Deze leverde een rapport, hoofdzakelijk betoogendeMen kan nog niet bedyken, het in te dijken land moet eerst wat pro ductiever gemaakt worden door aanslib- bingswerken. Burgemeester en Wethouders vragen ten gevolge van dat rapport een crediet aan van f 369 voor uitvoering van dusdanige werken in 1899, zonder iets verder te zeggen. Zij toch hadden moeten beseffen dat nooit de rede geweest is om het in te dyken land productiever te maken, maar alleen om door indijking de hooge uitgaven van bekramming te zien ver minderen. Die credietaanvrage werd gesteld in han den der Commissie van Fabricage. De meerderheid is niet tegen het crediet, mits nog een bedykingsplan en begrooting van kosten worden overgelegd. De minder heid (de heer van Dunné) daarentegen is tegen het crediet en zond eene DOta in van den volgenden inhoud „Buigemeester en Wethouders stelden in handen der Commissie van Fabricage om bericht en raad het by hen ingekomen uapport met bijlagen van den heer M. in 't Hout, iu zake de voormalige Middel burgsche haven. Ze vragen, naar aanleiding van dat rapport, hun een crediet te verleenen van f369,tot het aanleggen van de werken ter bevordering der aanslibbing, zooals die in dit rapport zyn omschreven. Dewijl ik my niet konde vereenigen met hek gevoelen der meerderheid, neer gelegd in het antwoord van geroemde Commissie dd. heden, zeo heb ik gemeend de de onderwerpelyke zaak bij afzonderlijke nota te moeten behandelen. Ik zal beginnen verschooning te vragen, dat ik een en ander ga releveeren. Reeds meermalen kwam ter sprake in den Raad de elk jaar op de begrooting terugkeerende post van uit uitgaaf ten behoeve van de voormalige Middelburgsche haven. De gelden strekten hoofdzakelijk voor 't daar benoodigde kramwerk tot behoud der dijken, We zagen 't cijfer van dien post klimmen en enkelen onzer begonnen te begrijpen, dat die stijging in de naaste toekomst nog belangrijk zoude toenemen. Immers, niettegenstaande de genomen voorzieningen, brokkelde de teen der dyken weg, vielen hier en daar deels in en, wat het ergste is, de aanslibbing, waarop men steeds hoopte, bleef achterwege. Dit laatste is vrij zeker ook de reden geweest dat reeds tal van jaren geleden, toen de dijken nog wel in veel gunstiger toestand verkeerden, in den Raad de vraag rees, of 't wellicht ook beter zoude zyn fan twee kwaden 't beste te kiezen en toch tot bedijking over te gaan, ook al zoude dan slechts een vrij waardelooze oppervlakte grond of water worden binnen gebracht. Het is hekend, dat de plannen, toen ontworpen schipbreuk hebben geleden. Het dossier van die plannen is onvolledig, het belangrijkste stuk daarin behoorend ontbreekt en bleek reeds eenige jaren ge leden zoek geraakt, waarom we dan ook daaromtrent geen beslist oordeel kunnen uitspreken. Intusschen, we hebben gegronde redenen te vermoeden dat die plannen destijds mede zijn afgestuit op een verschil met den polder Walcheren omtrent de richting van den aan te leggen afsluitdijk, al heeft de Raad zich dienaangaande dan ook nooit beslist verklaard. Vast staat het echter dat de zaak toenmaals, om welke redenen dan ook, voor een tijd in den doofpot werd geborgen. Ter gelegenheid der behandeling van de begrooting over 'tloopende dienstjaar, werd de kwestie, eerst bij de Commissie van Fabricage, daarna iu den Raad op nieuw ter tafel gebracht. De verergerde toestand, de in 't verschiet liggende steeds zwaardere uitgaven tot behoud der zeeweringen, deden de vraag herhalen, reeds vroeger gedaun. Er waren onder ons, die ernstig als hunne meening uitspraken liever eene groot8 uitgaaf in eens, met andere woorden, liever afsluiting van de haven, ook al belooft die geen bruikbaar land, dan jaar in jaar uit, misschien zonder kans op succes, honderden guldens te werpen in bodemloozen put en nog met de vrij zekere door de ondervinding gestaafde wetenschap dat we die honderden guldens steeds zullen moeten vermeerderen. Die motieven hebeu geleid tot het voor stel, destijds gedaan, om een f 100 beschik baar te stellen, teneinde van een deskundige een duidelijk en met cijfers opgezet twee ledig plan te erlangen, opdat de Raad zou in staat gesteld worden te beoonieelen, welken weg in 't belang der Gemeente op te gaan. Bij die motiveering werd zelfs gezegd, dat de gevraagde som niet móest worden beschouwd als eene belooning, dewyl de omvang van den arbeid nauwelijks de noodzakelijk te maken onkosten zou ver goed zien. Echter een onzer maakte zich sterk om, in 't belang der Gemeente, voor de bewuste f 100, een plan als bovenbedoeld te doen opmaken. Doch genoeg - de Raad voteerde de gevraagde f 100. Burgemeester en wethouders, met de uitvoering belast, droegen, zooals nu blijkt den heer In 't Hout opzichter bij den Waterstaat, op om de noodige gegevens te verstrekken tot het aanleggan van werken ter bevordering van aanslibbing in het afgesneden deel der voormalige Mid delburgsche haven. Om welke reden die opdracht niet tege lijk inhield een volledig bedijkingsplan te ontwerpen met begrooting van kosten, ligt in 't duister. Burgemeester en wethouders bewaren daaromtrent het stilzwijgen. De Raad is dus geen stap verder ge bracht. Hij staat nog immer voor dezelfde vraag, waarvoor hij stond tijdens de be handeling der begrooting voor 1898 en vroeger. Hij wist destijds dat er wel iets kan wor den gedaan om de aanslibbing te bevorderen al kan hij de werken, daarvoor noodig, niet zelf aanwijzen, laat staan technisch omschrij ven, maar bij hem bestond twijfel of hier aanslibbing ook werkelijk iets binnen eene niet al te verre toekomst beloofde, met andere woorden, of de kosten, daarvoor te maken, der moeite waard zouden blijken, dan wel of die kosten, plus de reeds zoo hooge uitgaven voor de bekramming, zelfs hij een bevredigend succes, misschien meer zouden bedragen, dan 't geen aan kapitaal en rente noodig wordt geoordeeld voor den afdoenden maatregel afsluiting van de haven door middel van bedijking. En hierop komt het aan. Dit sprak dui delijk genoeg. Natuurlijk in die keuze van een ter zake deskundige liet de Raad burgemeester en wethouders vrij. Maar hij list hen niet vrij om de aan den deskundige te ge ven opdracht te beperken. En al staat die opdracht niet met zoovele woor den in de Notulen of Handelingen, ik ben en blijf van meening, dat, hij de be handeling der onderwerpelyke zaak door burgemeester en wethouders, geen rekening is gehouden met 't geen in den Raad is gezegd door hen, die voor het bewuste onderzoek de f 100 op de begrooting voor 1898 voorstelden. Voorzeker, zij deden voldoende uitkomen, wat zij beoogden. Intusschen voor ons ligt hét rapport van den deskundige. Hy gaf wat burge meester en wethouders hem vroegen en wellicht in zijne algemeene beschouwingen nog iets meer. Hij concludeert om eenige door hem voorgestelde werken aan te leggen, die eene aanslibbing kunnen be vorderen. Ik zeg met opzet eene en niet de aan slibbing. De rapporteur kan me zulks niet euvel duiden. Hij toch uit zich niet minder voorzichtig, waar hij zegt „Eene bevordering der aanslibbing door aanbrenging van eenvoudige werken komt mij zeer wel mogelijk voor; men moet zich echter geen te groote uitkomsten voorstellen en verwachten, dat reeds bin nen enkele jaren de aanslibbing zoover is gevorderd, dat eene bedijking gewensoht is. Eene bedyking, voor en aleer zich eene goede vruchtbare sliblaag heeft neer gezet, is niet wenschelyk, daar dan juist door die bedyking de pas is afgesneden voor het verkrijgen van eenen produotie- ven bodem". Hij wil de werken voorloopig zoo min kostbaar mogelijk maken, ze als eene proefneming beschouwen, om later, wan neer van aanslibbing blijkt, aan die wer ken uitbreiding te geven en, zoo noodig, werken aan te leggen kostbaarder in uitvoering. En nu wil ik, in verband met het vorenstaande, hier eens herhalen, wat de rapporteur sub 40. Algemeene beschou wingen" zegt „De vraag of het wenschelyk is de haven te bedyken moet met het oog op de jaarlijks weerkeerende kosten van be kramming der havendijken, die van f 1100 tot f 1200 bedragen, bevestigend worden beantwoord, te meer daar van de dijken op een paar plaatsen reeds de bermen zijn verdwenen, zoodat na verloop van tijd de kosten van onderhoud zullen toe nemen om hen in goeden waterkeerenden staat te houden. „Het komt mij echter voor dat de ge ringe uitgaven, benoodigd voor de uit voering der boven omschreven werken ter beproeving de aanslibbing te bevorderen, alleszins gewettigd is, alvorens tot bedij king wordt overgegaan. „Wanneer nu reeds de bedyking wordt uitgevoerd, dan worden slechts uitgespaard de onderhoudskosten der havendijken, ver minderd met de kosten van onderhoud van den te maken afsluitdijk plus de rente van het bedrag, benoodigd voor aanleg van dezen dijk. Indien echter blijkt dat de werken, ter bevordering der aanslibbing aangelegd, doeltreffend zijn, dan zal na verloop van eenige jaren een terrein wor den verkregen, dat na afsluiting en droog legging productief is en waaruit de kosten van onderhoud en de renten der aanleg- kosten van den gemaakten dijk bestreden kunnen worden. „Mocht onverhoopt blijken dat 'de aan slibbing te gering is om de afsluiting er op te doen wachten, dan zyn wel is waar de voor de aanslibbing uitgegeven gelden verloren, doch de gemaakte kosten zyn zeer gering geweest. Ik vertrouw echter dat de uitkomsten bevredigend zullon zijn en heb daarom de eer de uitvoering der bovenomschreven werken ten zeerste aan te bevelen". Het zij me vergund op te merken dat ik in deze minder optimistisch gestemd ben. Immers het is een onbetwistbaar feit, dat al de schorren en buitengronden, ge legen benoorden ,den Sloedam, gedurende de laatste jaren Jniet noemenswaard aan- of opslibben. Bij vloed brengt het water

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1898 | | pagina 1