NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. CHRISTELIJK- HISTORISCH Ho. 18. 1898. (Dotifafag 10 Hooemfiec. Decüetide laacgang. VERSCHIJNT G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN VOORTVAREN. Oranje op de heide. ELKKN MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. pf 0,95. Enkele nummers0,02 s. UITGAVE VAN EN van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Reads veel t« lang stelden wij de aan kondiging uit van het degelijke boekwerk welks titel hierboven staat. Het ie do jongste pennevrucht van professor mr. D. P. D. Fabius en ver scheen bij de firma D. Donnar te Leiden. Over de uitvoering dit vooraf aan 't adres der firma die 't drukte en uitgaf hebben we niets dan lof. En het werk zelf? Wij lazen het met groot genoegenen voorsoover 't ons gegeven was de hier en daar geleerde met tal van vreemdtalige «itaten doorwrochte vertoogen van den bekwamen schryver te volgen, met groote sympathie en instemming. Professor Fabius is al sinds lange, onder vriend en tegenstander geen onbekende meer. Van denzelfden aohrijver toch verschenen reeds vroeger Het Goddelijk karakter van het Recht, De Fransche Revolutie GewogenBeschouwingen over het Huwe lijkVoorheen en ThansHet Reglement van '52, Mozaïsch en Romeinsch recht F/out van Soeterwoude, Zonde en Recht Gereformeerde BeginselenHuitkamer eu Keuken. Met de thans in het licht gezonden politieke-juridische studie Voortvaren be doelt de schrijver voor ieder levensterrein uit te werken en voor het heden toe te passen de vermaning van den Apostel Paulus „nalatende het beginsel der leer ▼an Christus, laat ons tot de volmaaktheid voortvaren" (Hebr. VII). Prof. Fabius meent terecht, dat aan het nalaten van dit beginsel en het voortvaren tot de volmaaktheid te weinig gedacht wordt. FEUILLETON. O Het laatste nummer van Eigen Haard bevat een fraaie beschrijving van de groote revue op de Renkumsohe heide. De schrij ver noemt zich Willem van Hoytema. Wij ontleenen daaraan het volgende Mistige mergen Heel vroeg is 'tnog; maar Velp (is op de been. Uit de kleinere woningen ko men groepjes mensehen naar buiten, hun heldere stemmen lachen u vroolijk tegen. Voor de villa's en heerenhuizen staan rij tuigen {de flinke paarden, getooid met hun oranje, brieschen stampend en snuivend den warmen adem in dichte wolken in de mistige luchtmanden met proviand wor den door heen en weer snellende bedien den in de rijtuigen geborgen. Zoo maken allen zich reisvaardig, arm en rijk, oud en jong, om te snellen naar die éene zelfde plaats, naar de heide, waar ze hun konin gin zullen zien. En oranje tooit aller borst, oranje dragen de kinderen om hnn hoed, de paarden in hun hoofdstel. Allen dragen Oranje in 'thait en daar binnen zingt en jubelt het bin en opgewekt „Oranje boven Wij rijden met het eskadron den Velper- weg af en door Arnhem. Overal dezelfde bedrijvigheid, dezelfde haast. We volgen Boven Over, een onafzien- bate stoet van rijtuigen ratelt over Onder Langs achter elkaar, een voor een, stappen ze voort in bonte verscheidenheid landau ers, victoria's, dogcarts, mailcoaches zelfs. En in disn keten van deftigheid jen praal lijdt als een bonte schakel hier en daar de „Jan plezier" met zijn vroolijk zingende oranjeversierde burgers. Over den heirweg van Arnhem naar Wageningen trekken groote drommen voort 'tis er een gewarrel zonder eind. Kolon- nei infanterie met hnn muziek aan 't hoofd trekken in Hinken pas op Jnaar de Renkumsohe heide. Luid klingelend bel len db stoomtrams hun waarschuwing uit En wie zoude het, zoo vraagt hij, dur ven aanbevelen, had niet de Heere zelf het ons door Zijnen dienstknecht op de lippen gelegd? „De Christen heeft voort te varen tot de volmaaktheid op te wassen in de ken nis van Gods Woord, en het verstaan van de ordeningen Zijner Schepping winste doende met het geschonken licht, dieper door te dringenmet de ontdekking van aard en wortel der dwaling, in kracht van bestrijding toe te nemen." Op dezen ons aangewezen weg wijst de schrijver in een twaalftal paragraven ons deze terreinen aan, waarop wij deze ver maning vast hebben te betrachten. De eerste zeven „Nalatende het beginsel," „Toeneming in de kennis der Heilige Schrift," „De prediking des Woords," „De opvoeding," „Kerkelyk leven," „Hoogere standen," „Man en vrouw" vormen als het ware de inleiding (pag. 1—65). Daarop volgen (pag. 65304) „Het revolutionair beginsel," „Christelijk revo- lntionair," „Roomsche antirevolutionairen," en „Calvinistische antirevolutionairen," welke den hoofdinhoud van het boek uitma ken, terwijl in het „Besluit" (pag. 304321) de conclusie getrokken wordt. Wij hadden reeds meermalen de gele genheid uit dit schoone werk aanhalingen te doen, zoodat de lezer reeds eenigszins met strekking en inhoud op de hoogte is. Maar met hem een enkel bloemblaadje te laten zien, opent men niemands oog voor de sohoonheid van den tuin. Met een enkel citaat wekt men geen belangstelling voor het boek. En toch ver biedt onze ruimte ons vele aanhalingen te doen. Wij wekken liever den lezer op zich dit boek aan te schaffen. Wij zullen en rijden af en aan. Op het zandpad, aan de linkerzijde van den weg, draven de es kadrons naar hnn posten, 'tig een bont gewarrel van blanw en geel, rood en goud waarboven de bajonetten en etnige witte plnimen uitstaken. Er is geestdrift, blijde geestdrift onder het volk op den weg, zingend, dringend en joelend marcheert het aan het hoofd der infanterieregimenten met de muziek korpsen mede de militairen genieten heden een ongekende populariteit. Hoor die mensehen schreeuwendat hoeratje geldt een battery veld-artillerie, die rammelend en ratelend langs een troepje feestgangers trekt. „Hoera voor de kanonnen Een eskadron draaft door een groep jongens, die, ijlings rechts en links wegspringend, ruim baan maken, ze zijn niet boos over de plotselinge storing van hun samenwandelen „Leven de blauwen En de huzaren beantwoorden vroolijk dezen roepze wuiven en schreeuwen een hartelijk antwoord. We bereiken de Renkumsche heide. Als groote slangen kronkelen de kolon- nes ry tuigen en voetgangers over de vlakte, begeerig hun plaatsen op het terrein in te nemen. Bordjes waarop het regiments nummer is geschilderd, wijzen de plaatsen der troepen aan. Weldra bereiken wij het onze. Nu wordt afgezeten en gerust, de har- nachementen en het beslag worden nage keken en met den binnenkant van den handschoen woTden de opsluitplaatjes en gespen opgewreven want alles moet blin ken en schitteren voor het oog onzer Ko ningin. Langzamerhand komen ook de andere eskadrons aanrijden en weldra is het regi ment voltallig. In twee lange liniën staan de troepen opgesteld, in de eerste linie de onbereden, in de tweede linie de bereden wapens. Voor elk der liniën zijn twee kielspitten getraceerd, deze geven den weg aan, waar over de Koninklijke stoet zal rijden bij de inspectie. Al dichter en diohter hoopen zich de massa's toeschouwers opeenin de verte warrelt en wierelt het door elkaar in dui- nog wel eens gelegenheid hebben op veel van wat de schrijver zegt terug te komen. In den principiëelen strijd onzer dagen is hij een goede leidsman, naar wien wij gaarne hooren. Zijn werk bevat zeer veel schoons. Hij is een der weinigen in de antire volutionaire party die het ideaal weet hoog te houden. Hem hoorende op zoo menige plaats is het of men de beschouwingen vau Groen van Prinsterer, in ietwat pakkender vorm te genieten krijgt. Wilt gij weten wat hij over het toene men in de kennis der waarheid zegt „De Gereformeerde beginselen duiden niet alleea het gezuiverde, manr ook het verhelderde, verdiepte inzicht aan, waartoe de gemeente onder de leiding des Geestes vóór drie eeuwen werd gebracht. Het was gelijktijdig terugkeer en vooruitgang. „Van dat verworven standpunt uit, dient weder hooger te worden geklommen. „Wij, Calvinisten, blijven niet staan bij Calvijn en zijne groote medestanders. „Doch evenmin zetten wij hen ter zij de, om voorts op eigene hand, zonder de lei ding, die in dit historisch werk des Gees tes ligt, als ware nog nooit over de Schrift gedacht en in haar gearbeid, inzichten nit den By bel by een te garen." Sprekende over „Hoogere standen" heet het: „De Gereformeerde lijn is hier te lande de bij uitnemendheid nationale. Het Calvinisme is in bet levensbloed van ons volk gemengd." En verder „En zijn de hoogere standen der maatschappij naar Gods bestel geroepen om het nationale leven in zijn edelsten verm te bewaren en te kweeksn, dan moet de Nederlandsche aristocratie, naar eisch van het historisch zenden tinten en1 kleuren, dat de oogen er van steken; de tribune met zijn hooge dunne vlaggestaken gelijkt een groote mie renhoop. 't-Is moeilijk, ieder zijn plaats te geven en te zorgen, dat er geen gedrang en verwarring ontstaat, en een peleton huzaren komt aanrijden om bij het afzetten behulpzaam te zijn. Eindelij k is alles in rustde stilte der spanning is ingetreden. Plotseling is 't alsof het flauw-grijze waas, dat {als een dun, doorzichtig net werk over de heide hangt, wordt vaneen gescheurd, 'tls of het scherm wordt op getrokken van het groote tooneel, waar straks een heerlijk stuk zal worden opge voerd, een stuk vol poëzie en gloed, dat historisch worden zal, een stuk, dat de harten zal doen kloppen en het bloed sneller doen stroomen. Een klein, klein zonnestraaltje kruipt over de heide, nog een, en nog een, en weldra vereenigen die straaltjes zich tot een bundel van het heerlijk, goddelijk zonnelicht, dat de heide als met één schit tering in haar feestkleed hultde wapens blinken en flikkeren, het goud der unifor men sparkelt u in de oogen. De hemel zendt vriendelyk lachend {zijn morgengroet bij deze grootsche plechtigheid het Oranje zonnetje is weer verschenen. Ze hunkeren, die mensehen. Die troe pen, ze staren onafgebroken naar datzelfde punt, het nederige wachthuisje, waar de geliefde Koningin zal aankoman. En het duurt niet lang meer of een plotsolinge stormachtig trillende beweging komt er in die menschenmassa<le bekende locomotief met de twee vlaggen voorop is gezien. Dan is alles weer stil. Uit dien trein stept ze, de Koninklijke Jonkvrouwe. en bestijgt Haar paard, want het leger wacht Haar. Daar rijdt ze heen, stappend, langzaam naderend de menschenmassa, de witte ama zone is herkend en er komt beweging onder de scharen. De Koningin bereikt den rechtervleugel. Nu geen stilte meerals een orkaan, die langzaam opsteekt, sterker en sterker loeiend, klimt het gejuich van het volk, eindelijk, het donderd over de heide, hui verleden, Calvinistisch zijn." Leerrijk is het hoofdstuk over „Man en Vrouw," waarbij Mr. Fabius verschillende vraagstukken van den dag ter sprake brengt en op heldere wijze het Calvinis tisch standpunt daarbij aantoont. Maar vooral is de schrijver op zyne plaats, wanneer hij de Revolutie teekent en aan de kaak stelt, als eene scheur trekkende door het geheele leven, omdat zij het diepste beginsel raakt, de belijdenis van God Almachtig die hemel en aarde heeft geschapen. Fan dat revolutiebeginsel zegt de sehrij- ver zoo terecht Men ontveinze zich toch de werking van het revolutiebeginsel niet. Deze vindt geen grens dan in de grens van het leven zelf. Voor een tijdlang kon het wezen alsof de breuk tot stilstand is gekomen. Toch late men zich daardoor niet misleiden. En daarom wapene men zich met de gedachte van een steeds meer uiteengaan, zij men bedacht op tegenweer, gorde men zich te r verdediging aan, en zuivere men steeds meer eigen gedachtenkring van de aan de vrij zinnige levensbeschouwing ontleende ele menten. Dankbaar waardeerende, voor zoover het revolutiebeginsel in anderen door Gods genade langs den weg der tra ditie van het voorgeslacht en der tegen werking van het leven werd gestuit, mogen wij nochtans niet vergeten dat het uitgangspunt verkeerd is en waarborg voor gezonde ontwikkeling alleen op tegenover gestelde basis mogelijk is. Zoo spreekt hij tal van waarheden uit, welke den lezer zeker wel niet onbekend zijn, doch die hem, ook in dezen schoonen vorm, niet heider waren. Zoo is het, zegt gij van veel wat hy lend als een groote, machtige wind. Ja schreeuwt het vrij uit, volk van Neder land, juicht en jubelt het uit volle borst uw jonge Koningin tegemoet, het „Oranje Boven Wy in de gelederen, die daar wachten, wachten tot het onze beurt zal wezen, wij hooren het aan met een klop pend hart en bij ons jubelt bet ook daar binnen en de bevende lip, de traan in 't oog van menigen ruwen soldaat, zeggen onzen trots en onze geestdrift, waar de discipline ons nog het zwijgen gebiedt. Welkom in ons midden, Oranje, welkom onder Uwe soldaten Heel die lange rij van toeschouwers te voet, vau rijtuigen, heeft Hare Majesteit langs gereden en nu buigt de Koninklijke stoet rechts om, naar den rechtervleugel van de troepen. De inspectie begint. Als koraalmuziek ruisehen vol en innig de tonen van ons oud Wilhelmus overdo heide't is de voorzang van de groote plechtigheid, waarbij het leger zijn Vor stin, zijn Oranje huldigt en eert den Oranje der Geschiedenis, de Oranje van het heden. Daar rijdt de stoet heenvoorop de be vallige gestalte in haar witte amazone, fier buigend voor de vaandels en standaarden, die Haar Koninklijke Hand eens aan de regimenten schonk. En die blinkende re- gimentsteekens, ze buigen zioh diep, groe tende hiermede elk regiment zyn Vorstin, en als de stoet voorbij is getrokken, wor den ze weer geheven, trotseh en fier heft de gouden leeuw het zwaard en het„Je maintiendrai" schittert in de zon. De vaandels de standaarden buigen zich lang en diep, want er is een Moeder in den stoet, die trotseh en gelukkig de plechtig heid bijwoont, blij en vredig gesiemd, nu het groote doel is bereiktZy heeft Neer land zyn Koningin gegeven. De uniformen der generaals glinsteren in het zonnelicht; daar rijdt ook onze At- jeh-held en de manschappen, ze hebben niet onder hem gediend, maar allen ken nen ze hem, ze weten wie die oude krygs- man is, die daar in den stoet van zyne Koningin rijdt, en ze zien trotseh naar hem op, naar onzen vriend Karei van der Heyden. De stoet wordt besloten door de Indische u te lezen geeft. Zoo moest het zijn, er kent gij met een zucht. En gy dankt hem voor zyn boeken gy dankt God dat Hy in Zijne gunst aan het Nederlandsche volk nog mannen sehonk als dezen, om de banier des Kruises hoog te houden op alle terrein waar Christus koning is, van Kunst en School en Staat kunde en Wetenschap, ja op alle terrein de roeping voor te houden niet om het onheilig beginsel der revolutie te verbete ren, gelijk de christelijk revolutionairen doen, of om de revolutie door een in be ginsel even zondige revolutie te verdry ven gelijk de Contrarevolutionair dat wil; maar om tegen de revolutie geen ander wapen over te stellen dan het Evangelie, het welk is antirevolutionair. Het slot van dit uitnemend vermaan schrijven wy nog over. „Nalatende het beginsel der leer van Christus, laat ons tot de volmaaktheid voortvaren. Dit verzakende, zou de antirevolutio naire partij te schuldiger staan, aan wie God in Zijne wonderlijke ontferming in het laatste vierde dezer eeuw den man geschonken heeft, die voor Nederland, ja voor Nederland niet alleen, maar voor de Protestantsche Christenheid van alle we- relddeelen in zeer breedea kring heeft uitgewerkt wat het is, beslist Gereformeerd te zyn in het einde der negentiende eeuw. Niet in den zin van repristinatie. Ook niet den geest van ons vast te zetten in de oude letter. Maar als bewuste voortzetting van het eigenaardig historisch-Gereformeerde leven. In deze lyn voortgaande kan er voor Nederland onder de laatste Oranje nog hope zyn op duizendwerf verbeurden zegen. vorsten. Laten ze onthouden, wat ze hier gezien hebben laten ze het vertellen als ze in hnn mooi land zijn teruggekeerd vertellen het wonderverhaal van een groote liefde die een geheel volk tezamen bindt, laten ze n-ifluisteren dien juheltoon, opdat ook daar in Insulinde aangroeie, opnieuw en telkens opnieuw de storm van geest drift, het blij „Oranje boven De inspectie is afgeloopen. Hare Maje steit begeeft zich in galop naar de plaats, waar zy het defileeren der troepen zal zien. Signalen en kommando's weerklinken de infanterieafdeelingen zwenken rechts en de lange kolonne stelt zich in beweging. Kranig marcheert de koloniale reserve voorby de Majesteiten de grijze slobkousen zijn al in de verte gezien en een inid „hoerahgaat er onder de menigte op, want het volk huldigt in haar het dappere Indische leger, dat zyn land en Koningin reeds zooveel offers heeft gebracht. Dan komen de andere korpsen der on bereden wapens, ieder regiment met zyn muziek aan 't hoofd eindelijk stellen ook de artillerie en de huzaren zich in beweging. In draf defileeren ze voorby de Vor stinnen, de cavalerie in open kolonne met eskadrons. Daarna défileeren ze in galop, 't Is maar goed, dat ze wat links aan hebben gehou den, want nog worden dikke stofwolken opgejaagd en strijken over den Konink lijken stoet en de menigte heen. De bee- nen der paarden bewegen zich in gelijk- matigen cadans over de heide, vroolyk schettert de muziek haar galopmarsch. Helaas, de charge, waarop wy zoo ge hoopt hadden, bleef achterweg»helaas, want wij hadden er behoefte aan op onz» Koningin los te stormen en halt te houden voor Hare Majesteit, staande in de beugels, zwaaiende met den sabel boven het hoofd, Haar toe te roepen, onze liefde, onze gehechtheid. Toch had dit laatste plaats, terwijl de Koningin heen reed naar het station. Daar reed ze heen, naar Haar paleis, toegejuicht door duizenden, gelukkig in het bewustzijn van zóo geliefd te zijn, terwyl de menigte zich om Haar drong met haar blij jubelend Oranje Boven I

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1898 | | pagina 1