NIEÜWSBLAD VOOR ZEELAND. CHRISTELIJK- HISTORISCH JU. 17. 1898. Dinsdag 8 Dooem6ec. Dertiende Jaargang. VERSCHIJNT G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN HET HUWELIJK. D« Plaatsvervanger KLKEN MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. pf 0,95. Enkele nummers0,02 s. UITGAVE VAN EN van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. In aansluiting aan onza artikelen over „Het Feminisme", an om de belangrijkheid an juistheid der omtrent „Het huwelijk" door ds. Pierson gemaakte opmerkingen, nemen wjj bet volgend artikel uit de „Bode der Heldring-gestichten" in ons blad over. Meer dan ooit wordt het in onze dagen noodzakelijk omtrantde bateekenis van het huwelijk zuivere begrippen te koesteren en te prediken. Gedurig komen wij in aanraking met per sonen, die de vrjje liefde huldigen, ot die althans het huwelijk, zooals het nog bij ons bestaat, ten eenenmale afkeuren. On langs nog op het driedaagssh congres over de openbare zsdeljj kheid, te 's Gravenhage tijdens de Tentoonstelling van vrouwenar beid gehouden, kwam dit herhaaldelijk uit en hoorde men allerlei leeringen verkon digen, die noodzakelijk tot oudermjjning van het huwelijk moeten leiden. Breed werd daarbij uitgemeten hoeveel ellendige huwelijken er bestaan; hoe de uitwendige band, die de gehuwden samen koppelt, in vele gevallen geen zedely k ge halte heeft noch geefthoe eigenlijk als da liefde ophoudt het huwelijk, feitelijk reeds gebroken, ook moest worden ontbon den en velerlei dergeljjke dingen meer. Zelfs heeft de Vereeniging voor vrouwen bescherming te Rotterdam een prijsvraag uitgeschreven, om na te gaan, hoe man zon der wettig te trouwen toch een band zou kunnen leggen; die aan man en vrouw wederzjjdsche verplichtingen en reohten waarborgt en inmiddels is men er op uit om de schande va» ongehuwde moeders weg te nemen doer eenvoudig te verklaren, dat men die schande loochent. Zulke uitspraken worden iu bescherming genomen door lieden, die tevens beweren 28. FEUILLETON Door J. DB Llf «DB. (Slot). Door Sesmia gevraagd wat hij aangaande den gevangene te zeggen had, gaf de overste der gevangenis ten antwoord „o Grootmachtigste koning en gij edele rechters des lands! Deae gevangene hier is door mij vastgehouden wegens de klee ding, die bjj aanhad, daar hij in het ge waad van een steengroevearbeider door mijne poort kwam; en het is immers een ouverbrekelyke wet, dat allen, die het wagen in deze kleeding de hoofdstad van onzen grooten koning binnen te treden, onver- wjjld in de gevangenis geworpen worden, waar zy ten eeuwigen dage versmachten moeten. Toen wjj hem echter ontkleed hadden, waren wij niet wéinig verbaasd een koningsmantel te sien, dien hij onder het steengroevegewaad verborgen had. Ik vroeg hem naar zijn naam, en nu bleek het dat hij de grootste misdadiger van het ganscbe land je. Deze man, edele koning en reehters, is niemand anders dan die beruchte Roudasa, die met zijne broeders tegen onzen eenigen en wettigen koning gerebelleerd heeft. Hij heeft zich met hen aan het hoofd der opstandelingen ge plaatst en, nadat hun aanslag door de dap perheid van onzen edelen prins Sesmia mislukt was, heeft hij xich tot 's konings aarts-vijand Nasta begeven, met wien hij alzoo samengespannen heeft tegen «ijn vor.t. Hij is dus dubbel schuldig aan de misdaad van hoogverraad, en mitsdien behoort Hij, volgens de onverbrekelijke wetten dee lands, naar de eteengroeve gezonden te worden, om daar levenslang den zwaar- ■ten arbeid te verduren". Toen de overete der gevangenis gespro- had, stond Sesmia op, en Rondaza met ernstige, maar vriendely ke oogen aanziende, ■tide hij „Is alles, wat deze aanklager tegen u aanvoert, overeenkomstig de waarheid „Ja mjjn heef e$ mjjn koning," ant- de zedely kheid hoog te eeren, jade maat schappelijke toeitanden iu allerlei opzich ten te willen verbeteren. Hoe moet ie Christen daartegenover etaan Dat het huwelijk geen menscheljjke maar een Goddelijke instelling is, staat by alle geloovigen vast, maar de vraag ie wat hebben wij ale huwelijk te beeohouwen? Ds instelling van het huwelijk door God zelvea sluit volstrekt niet in, dat slechte één vorm van huwelijksvoltrekking de geoor loofde zoa zijn. Wie het huwelijk wetti gen moet en hoe dit behoort te gesohie- den, hangt vau allerlei ometandigheden af. In de tijden der aartsvader* dacht nie mand aan een Burgerlijken Stand of aan een Kerk. Ale de vader van den bruide gom de handen zegenend aan het bruids paar oplsgde, kon het huwelijk als wettig worden beschouwd. Toen in later eeuwen de Kerk het huwelijk sloot, gelijk dit ia Engeland nog geschiedt, zag niemand daar gewie iet* verkeerds in. Sedert de dagen van Napoleon hebben wij het burgerlijk huwelijk, maar over het geheel genomen wordt in ons vadsrland hst huwelijk eerst aangemerkt alt gesloten, aoodra de kerkelyk* inzegening heeft plaats gehad, terwijl bij de Roomsehen een huweljjk buiten de Kerk geen huweljjk is. Omtrent al deze vormen laat dsH. Sohrift zioh niet uit. Zelfs wordt over de veel- wij very zoo goed als niets gezegd. Uit de woorden des Heeren omtrent de echtschei ding volgt logisoh gewie, dat het huwelijk met een vrouw (door God ie bedoeld en aan Timothaü* schrijvende eiioht Panlus, dat althans ouderlingen en diakenen slechts met een vrouw gehuwd sjjn. Maar voor de reet bewaart de Schrift het itilzwjjgen en het senige, wat wjj ia de tien geboden lezen, iegij znlt niet eehtbreken. Wij moeten dus wel erkennen, dat de woordde Rondaza, terwijl hij de armen over de borst krniste en het hoofd ter aarde boog. „En hebt gij niets totnwe vsrontschul- in te brengen „Niets hoegenaamd. Ik heb al desa misdaden begaan, en grooter en anooder overtreder dan ik ben, bestaat ar niet. Ik heb niet minder dan den dood verdiend." „Maar hebt gij dan nist», waarop gjj uw* zaak bapleiten kunt?" By deza vraag, die Sesmia op den tee- dereten toon nitsprak, hief Rondaza het hoofd weder op, en de vriendelijk* oogen van zijn rechter ontmoetende, zeid* hij met een* item, die van ontroering en vreugd* beefde„Hesrl ik stel mijne zaak in uw* handen". „Dan behoort hij mij riep de overste der gevangenis „want de wet spreekt de zwaarste straf over hem uit". „Maar ik heb de wet voor hem ver vuld", sprak Sesmia, zich voor hem stel lende, terwijl hij den overste mst de band afweerde. „Deze heeft alles verbeurd, maar ik heb alles voor hem herwonnen. Hij is mijn en niet uw eigendom, want ik heb hem rechtvaardig voor mijn zweet en bloed gekocht". „Ja rechtvaardigrechtvaardig 1" riepen da rechter* ala uit éan mond, en teen van hunne zetels oprijzende, spraken zij een stemmig hst „Onschuldig" over hem uit. „Maar deze koninklijke mantel", hernam de overste der gevangenie, „drangt hij dien dan met recht? Hoe is hjj daaraan ge komen „Dien heeft hij uit mijne hand ontvan gen", antwoordde Sesmia. „Hy heeft mjj in de diepte mijner vernedering opgezocht, en daar heb ik hem met dit gewaad be kleed. En zie, het ie zonder vlek of smet gelijk het mijne. Daarom zal hij nevens mij op mijn troon zitten. Want aldue ie het welbehagen mijne vader*". Met deze woorden «loot Seimia Ron daza voor het oog der gansche vergade ring in zjjn* armen. Sprakeloos van aan- doeaiug, zonk dé jonkman aan het hart Sohrift het huwelijk zelf in eere houdt, de veelwijverij al* een lager standpunt be schouwt, de echtscheiding in beginsel beslist afkeurt, omdat wat God vereenigde door den mensch niet gescheiden mog worden maar voorts over de vormen, gebruiken, verplichtingen en rechten die het huwelijk meebrengt, zich onzijdig houdt, ja vanwege de hardigheid der harten echtscheiding toelaat, ofschoon die aan de hoogste eiechen vau een huwelijk niet beantwoordt. Voorop sta dus vastwelke maoht aan hst huwelijk sen wettigen vorm geeft, is volmaakt onverschillig, mits het maar een goede vorm ie. Noch de vader, noch de Kerk, noch de overheid sluit het huwelijk. Da man huwt zijn vrouw en de vrouw huwt haren man. In ons huwelijks-formulier wordt dan ook aan beiden gerraagd, of zy elkander tot echtgenoot nemen, wat geen zin zou hebben als de Kerk den band legde. De aanstaands eebtgsnooten leggen it- men den band. Dit ie de hoofdzaak. Daar mede ie niet gesegd, dat de gewone uit drukking van ongthuwden, die in vrije liefde samenwonen„wij zijn voor God getrouwd" steek zou houden, waat dia verklaring ie eau leugen, aangezien God geen God van verwarring maar van orde ie. Wie dit doen sjjn oneerlijk, want er is geen enkel* eerljjke reden denkbaar, om de openlijke voltrekking van het hu welijk niet te begeerea. Wanneer twee vrienden een overeenkomst sluitsn, waarbij do maatschappy belang heeft to weten, wat zij bedoelenhet veetigea vaa een firma, het verkoopen en aanvaarden van een huis, dan is er kwade trouw, wanneer men die daad niet openly k bevestigt met alle middelen, die Staat, Kerk of maat schappij aanbiedt. Wie zieh dan beroept op de bewering: ondor vrienden is dat overbodig, zy sluiten hun firma voor God, van zjjn redder. Deze nam hem na bjj de hand en geleidde hem naar de troon zaal, wier breede vleugeldeuren zich plot seling voor hnnne schreden openden. Daar klonk een daverend geschal van pauken en trompetten, die de komst der vorsteljjke vrienden verheerljjkten. Edenga, op den rijkstroon gezeten, ont ving hen met open armen, en de kroon van zjjn hoofd nemende, plaatste hjj die op het hoofd zijns zoons. „Mjjn zoon zoo sprak hjj, terwjjl eene eerbiedige stilte de gansche zaal vervulde, „hoersch aan mjjus rechterhand. Ik heb alles ia uwe macht gegeven. Want gij, die uit liefde u het diepst vernsderd hebt, zjjt waardig hst meest boven allen ven- hoegd te worden. En wat dezen uwen broeder betreft, dien gij met uw zweet en bloed gered hebt, dee met hem naar den lust uw* harten, want hjj is om uwentwil om dierbaar al* het licht mjjner oogen". Toen werd er eene kroon aangebracht, welke Sesmia uit de hand des ditnaan nam en op Rondaza'* hoofd plaatste. „Dit teeken mjjner koninkljjke macht zult eok gy voortaan dragen", zeide hjj, terwjjl de vreugde uit zjjne oogen straalde. „Van nu af zjjn wjj voor altjjd vereeuigd. Waar ik ben, daar zult ook gy zjjn, en niete zal ons meer kannen scheiden." Toen Sesmia deze woorden gesproken had, knielde Rondaza, vaa aandoening overstelpt, voor hem neder, en zjjne kroon veor Sesmia's voeten leggende, zeide hjj: „U, o mjjn koning en redder 1 u alleen komt de eer toe, die gjj mij wilt toedeelen. Gjj, gij Dooh Seimia hief hem op, en terwjjl hjj den aanwezigen een went: gaf, vielen zjj opeens met een veelstemmig koor in, waarin Rondaza's woorden zieh verloren. Thans werd er een groot feest aangelegd, dat verscheidene dagen duren zon, en waarbij al de pracht, die het koninkrijk aanbood, tentoon gespreid werd en de gansche stad was opgetogen van vreugde over Seimia en Rondaza. Terwjjl deze vreugdebedrijven plaats zjj verkoopen en koopen het hnis voor Godt aangezicht, toent alleen dat hjj of een dwaas is of oneerljjke bedoelingen hssft. Het huweljjk moet gesloten worden ten overstaan a. h. w. van God, zooals het Hem gelieft, zioh te toonen in het open bare leven. De Heere God regeert in Kerk en Staat. Waar de geloovige dus zicb allereerst tot de Kerk wendt, om bet huweljjk tot wettigen vorm te brengen, handelt hjj daarin jnistwant nergens wordt de daad van het huweljjk zoo ge teld al* een heilige saak dan waar God* gemeente samenkomt. Maar wanneer de Staat ook gelegenheid biedt, om aan ds daad de wetteljjke kracht te verlsenendis er aan verbonden moet zjjn, volgt van zelf, dat de aanstaande echtgenooten ook langs dien weg hunnen God hebben te eeren. Maar ook de maatschappy heeft haar rech ten, de famiiie en de vrienden hebben er aandeel in en daarom wordt ook aan dezen kennis gegeven van wat ar omgaat, aan gezien God de Heere het huisgezin en de familiebanden heeft gegeven en ze met Zjj u gezag bekleedt. Wie dit allee opzetteljjk verzuimt, is oueeriyk in zijn bewering: wjj sjjn voor God getrouwd. Doch nu beweren de vooritandera vaa een vrij huweljjk, dat zjj met de Kerk niet te maken hebben en wat den Staat, be treft, de huweljjkewettsn zjjn aoo slecht naar hun meening, dat men wel naar een anderen vorm moet zoeken. Zij zonden wellicht een vrjj huwelijks bureau willen opriohten en daarop lehjjut dan ook de bedoelde prijsvraag te doelen. Wat heu in de Stastewetten hindert, is duideljjk genoeg. Het ie niet de regeling der geldkwestie, want de Staat laat toe zooveel huwelijksvoorwaarden ts maken, al* men goedvindt. Het ie voornamelijk, dat ook de Staat uitgaat van de gedachte, vouden, kwam op den tweeden dag van het feest een bode van den overste der gevangenis, dis het volgende bericht bracht. „Een jonkman, in een koninkljjken man tel gekleed, trachtte gisteravond door de poort te sluipen. Onze krijgsknechten grepen hem, doch hjj, den mantel in hnnne handen latende, ie hun jjlingi ontvlucht. Wjj onderzochten den mantel en bevonden dat hy met valeche steenen bezet was en op de keerzijde een tooneelspelerigewaad vertoonde. Hedenmorgen nu hebben de veldwachters des konings hem ontmoet, aaakt ronddwalend door het land, en zjj hebben hem in onze handen overgeleverd. Zijn naam is Hoodemgo ook hy is een der belhamel* vau den opstand tegen onzen grooten koning. Thane is hjj wel bewaard in onze gevangenis, en ik kom om te vragen wat er met behi geschieden zal". „Ik ken hem niet", zeide Sesmia. „Zend hem (uaar de steengroeve, waar hjj levens lang zuchten zal. Niemand mag nevens mjj op den troon zitten, dan die het ko ningegewaad uit mjjne hand ontvangen heeft. Maar deze, die meent ons met valiche kleederen te bedriegen, ie een dief en een moordenaar. Bind hem en zend hem naar de plaate der straffe, die hjj nimmermeer verlaten zal". En op aen dar feestdagen begaf zich het gansche koninklyke gezelschap naar de* koning* lnsthof. Daar wandelden zjj in de bekoorljjke dreven, terwjjl Edenga, Sesmia, Harncha en Rondaaa in de ver- trouweljjkst* vriendschap aamengingen. Op eenmaal kwamen zjj aan een perk, dat zich dooreen aanleg van reusachtigen aard onderscheidde. „Wie heelt mjjn lusthof door dit slechte werk gesohonden?" vroeg Sesmia op mis noegden toon. Harncha verhaalde hem hoe Hoodemgo hier eenige dagen bad doorgebracht, an zieh dezen arbeid had nitgekozen, Seimia gaf echter bevel, dat het terstond zou uit geroeid en verstrooid worden. „Niet wat grootsch en ontzagljjk, maar wat goed an in mjjn geest gearbeid is, kan mjj behagen", zeid* hjj. Eu atrakf die aan het Chr. hnweljjk ten grondslag ligt, nl. dat een huweljjk dan eerst huweljjk mag heeten, wanneer het beschouwd wordt als aen onverbreekbare band voor het levan. Echtscheiding is in het oog van den Staat slechts .uitzondering, een toegeeflijkheid, in denzelfden zin als de Heere Christus zegtvan wege de hardigheid uwer harten heeft Mozes dit toegelaten. Aan het Staats- huweljjk ligt een leerstuk ten grondslag en de wet heeft niets ander* gedaan d*n de Chr. opvatting van het huweljjk iu zjjn artikelen boeken, met eenige regelen over echtscheiding van wege de hardigheid der harten. Daartegen nu komt de ongeloovige in verzet. Dat leerstuk hindert hem. Hjj wil zioh de wet niat latan stellen. Elke wet hem opgelegd beschouwt hjj als seu be lemmering van zijn vrijheid. De reden daarvan zit dieper. Op hat standpunt der ongeloevigen gelooft meu niet aan de menscheljjke persoonlijkheid. Niemand, zoo meent men, kan trouw belo- ▼au, want of hjj tronw zal bljjven, hangt af vaa de omstandigheden. Een mensch is gssn zelfstandig wszsn, hjj ia wat da om standigheden hem maken. Het ie best mo- geljjk, dat ik over aenigen tjjd mjjn vrouw niet meer liefheb, omdat ik geheel andere over haar dank, omdat ik geheel ander* voel dan toen ik haar huwde en dan moet ik dn* den band knnnaa braken, want wjj panen niet meer bjj elkaar en ons* ver- pliohting houdt du* op. Liefde, vriendeohap, trouw zjjn altemaal groot* woorden zoo beweert mem daar en als ik nu eenmaal niat meer liefheb, dan heb ik niet meer lief, kort en goed. Dat liefde ook een daad is, dat de ziel zieh alle ontrouw als zonde heeft aan to rekenen, komt in zulke harten nist op, want volgens hen is er geea zonds. Tegenover deze leer, die allo mensche- daarop den arbeid van Rondaza besobou- wende, nam hjj hem vriendsljjk bjj da band, en zeide: „Gjj hebt mjj verstaan, mijn broeder 1 Dit werk van awe hand ie een luit in mjjn* oogen. „Ach", antwoordde Rondaza, op Harucha wijzende, „dit werk is hot mjjne nist maar het is van dezen mjjn getrouwen gids en leidsman, die mjj in alles onder- weren heeft". „En ik", zeide Harucha glimlachend tot Sesmia, „heb hem onderwezen uit uw* teekening. Ik had alles, wat ik hem gezegd heb, uit het uwe genomen". „En het myne is het mijne niet, maar het ie van mjjnen vader, die het geheel ontworpen heeft", zeide Sesmia, terwjjl hjj in Edsnga's armen viel. „Myne vrienden!" sprak Edenga, „het ie allee het werk der liefde. Waar zjj woont, daar ia één geest en één zin. Komt, laat ons samen een lied ziogen, want waar liefde is, daar ia vreugde". Na grepen de gasten naar hunne harpen en luiten, en zongen eeu dnizeadatemmig koor. En de gansche lusthof weergalmde van het feestgejuich, want het was esn feest, geljjk er nimmer een vóór dezen ge weest was. Patrimonium. Aan het slot van dit verhaal zjj opge merkt, dat da vorm dnr eigennamen, die er in voorkomen, doer letterverwisseling, ontstaan is. In juiste volgorde geven de letters van Edenga Genade." Foelongo Ongeloof. Hoodemgo Hoogmoed. Nasta Satan. Peetrefo Profetes. Rondaza Zondaar. Sesmia Messias. Harncha en Schedad zijn gevormd uit Hebreeuw- echo woorden, waarvan het eerite op den Heiligen Geest, het tweede op het Rjjk der duisternis doolt.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1898 | | pagina 1