CHRISTELIJK- NIEUWSBLAD HISTORISCH VOOR ZEELAND. Ho. 2. 1898. Dinsdag 4 €Dcfo6ct. ff VERSCHIJNT G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN Bij dit nummer behoort een Bijvoegsel. De Plaatsvervanger Dtóntfe faargang. ëlken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,02 s. UITGAVE VAN EN van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Men heeft er aanmerking op gemaakt, en terecht, dat mr. Troelstra geweigerd heeft als Kamerlid den eed van trouw te komen afleggen voor de Koningin in de Nieuwe Kerk te Amsterdam bij hare in huldiging. De heer Troelstra zei in de Kamer dat hij 't gelaten had nit gemoedsbezwaar. Natuurlijk is hij er daarmee niet af, want hij legde den eed wel af toen hij in 1897 zijn intrede in de Kamer deed. Ja, wat nog sterker is, dezer dagen legde hij den eed af als advocaat bij den Hoogen Raad, schijnbaar zonder eanig gemoedsbe zwaar. En dat, niettegenstaande deze eed luidt als volgt: Ik zwere (belove) getrouwheid aan den Koning, gehoorzaamheid aan de grondwet eerbied voor de regterlijk» autoriteiten, en dat ik geen zaak zal aanraden ol verdedi gen, die ik in gemoede niet geloove regt- vaardig te zijn. Koe dit te rjjmen is? Wel, hij wil binnenkort voor den Hoo gen raad een pleidooi voeren, dat verband houdt met de geëischte invrijheidstelling der Hogerhnizen, en daartoe moet hij als advocaat den Hoogen Raad vooraf beëedigd zijn. Waar 't geldt een misdadiger vrg te pleiten, stapt deze man over zijn ge moedsbezwaar wel heenniet waar 't geldt den eerbied voor het Koningschap en hes van God gegeven Gezag. Dit is eene groote schande. Er is iets waars in de opmerking van De Sociaal Democraat dat de drie radicaal- sociale Kamerleden Heldt, Nolting en De Klerk gewoon liberaal dreigen te worden. De sociale allures van deze drie zijn bekend. Heldt trok eens met Domein Nienwen- hnis aan 't hoofd der „nationale vergade ring" naar 't bnrean van den minister Heemskerk op den dag van de opening der Kamers, om namens de nationale ver gadering algemeen stemrecht te eischen. 23. FEUILLETON. Door J. bb Liefde. Nadat zij aldns eenigen tgd voortge- vrandeld hadden, kwamen zij voor de poort eener stad, door welko hun weg hen naar Edenga's residentie leidde. Juist toen zij de poort wilden binnentreden kwam hnn een man terzijde, evenals Ron- daza in een steengroevemantel gekleed, en nauwelijks had deze hem bemerkt of met •en kreet van vreugde viel hg hem om den hals. Het was Hoodemgo, die langs den bijweg, welke voor den ingang der steengroeve afweek, herwaarts gekomen was. Nieuwsgierig vroeg hg zijn broeder, wat hij in de steengroeve gezien had en wat hem daai wedervaren was. Rondaza aarzelde niet hem alles te verhalen, en nadat hij onder tranen het lijden beschre ven had, dat Sesmia voor hen ondergaan had, schilderde hij hem de vreugde die hun thans te wachten stond. Harucha hoorde dit gesprek zwijgend aan. Toen hg echter vernam dat Rondaza van het geluk sprak, 'dat hnn beiden wachtte, verbrak hg dit stilzwijgen, en Hoodemgo ernstig aanziende, zeide jhg tot hem „Zijt ook gij zeker, mijn vriend I dat gij in dat gelnk deelen zult Hoodemgo kon een blos van ontroering niet bedwingen, die op deze vraag zijne wangen kleurde. „Ik hoop het althans", antwoordde hij. „Slechts h o p n vroeg Harucha. „Maar jk vroeg u of gig er zeker van zyt,^ Hij was eens de ziel der Internati onale. Nolting gaf eveneens meermalen van zjjn sociale gevoelens blijk. En zie, zoo klaagt Troelstra, de oranje vreugde heeft hen bekeerd. „Zij haasten zich thans alle schijnbare banden met de socialistische kamerleden te verbreken". Het vorige jaar stemden zij tegen het adres van antwoord, en thans nn er evenveel reden is om er tegen te stemmen en er naar hnn eigen zeggen niet in staat wat zij er in verlangden, er voor. Het; sociaal democratisch blad zegt van hen „Zij zijn meeloopers van de liberale partij en zouden zich slecht op hnn gemak gevoelen als de andere kamerleden hen met den rug aankeken. Thans blijft hun nog over, zich evenals hun partijge noot De Boer bij de groep Kerdgk aan te sluiten. Dan zijn zg waar zg be- hooren". Den heer Kuyper is bij zijn eerste op treden in de Kamer nogal eens een hate lijkheid gezegd. Men denke onder anderen aan Van Kerkwijks rede over een standaard van hoogen of lagen koers, in 1875. Een rede aan een weddingschap wie Knyper de grootste hatelijkheid zeggen zon, te danken, en door de liberale partij duchtig toegejuicht. Dergelijke persoonlijke uitvallen keuren wij ten zeerste af. Daarom komen wij ook op tegen het hatelijk zeggen van Nolting dat Troelstra „een advocaat is die aan 't hoofd eener arbeiderspartg staat". Troelstra schrijft er van in zijn blad, en niet zonder grond Natuurlijk ontbrak het hem niet aan applans en goedkeurende knikjes van „de heeren" die het heel aardig vonden als een „heer" die zich bij de arbeiders heeft aangesloten lompheden moet verdragen van „werklieden" die naar de heeren zijn overgeloopen." Gelijk Heldt voor jaren reeds, schgnen ook De Klerk en Nolting gewone liberale mgnheeren te zijn geworden. „Nu ja", hernam Hoodemgo, zich ver mannende, „ik jben er ook zeker van want de waarborgen, die mij indertijd ge geven zgn, acht ik onbedrieglijk". „Maar hebt gij u dan volgens Edenga's voorschrift gedragen Hebt gij u aan zgn woord gehouden „Ik meen van ja. Hg heeft ons immers geboden u te volgen naar zijne staten Welnu, ik heb u opzettelijk aan deze pooit opgewacht, om mij verder door u te laten geleiden." „Maar Edenga heeft n immers geschre ven dat gij mg ook in de diepte, ook in de steengroeve volgen zoudt? Hebt gij uwe hulde gebracht aan Sesmia, gelijk in den brief geschreven staat „Ik zie niet in," hernam Hoodemgo op eenigszins verlegen toon, „waartoe dat noodig zgn zou. Mijne zenuwen zgn te zwak, om zulke akelige tooneelen te kun nen aanschouwen. En buitendien, wat zou Sesmia er aan hebben, zoo ik ook al getuige werd van zgne vernedering en ellende? Ik ontmoet hem liever in zgne heerlijkheid." „Maar," hernam Harucha, „het zal voor Edenga de vraag niet zgn, wat g ij beter acht en wat gij liever deedt, maar wat hg u in zgn vaderlijken brief bevolen beeft. En daaraan hebt gij immers niet voldaan „Dat is zoomaar Edenga heeft mg nu reeds zooveel vergevenzonder twijfel zal hij mij dit gering verzuim ook wel kwijtschelden." „Gg noemt het een gering verzuim, ge wis omdat gij ook het gebod als onbedui dend beschouwt. Maar weet gg wel, dat Rondaza uit de liand van den lijdenden Troelstra bad door zgn eenzijdige af breking der nationale feesten en zgn aan val op 't Oranjehuis een flinker afstraffing verdiend, dan dit kneepje van zgn ouden vriend. Maar misschien zullen zij er later wanneer ook hij tot een gewone ra dicale mijnheer zal verwaterd zgn, er nog wel eens samen om lachen. Zelfs de roodsten werden tot nog toe in de Kamer nog zoet. Wat beteekent dat Yan de 46 liberale Tweede-Kamerleden zijn er in die hoedanigheid bij de inhul diging der Koningin 8 gedecoreerd, van de 22 antirevolutionairen 2 en van de 20 Roomschen 6. De liberalen schgnen dus erg lief tegen Rome te gaan doen. Dit blijkt ook hieruit dat de liberalen den Roomschen heer Michiels als candidaat voor den presidentsstoel er mot vlag en wimpel brachten terwijl zij den protestant Donner lieten vallen. Het doet ons genoegen dat het Nederl. Dagblad die opmerking maakt. Maar eilieve, wanneer hebben de libera len ooit anders gedaan dan met Rome coqnetteeren en Rome begunstigen Straks zullen wij hensch nog gelgk krijgen, ook van dr. Bronsveld en De Vaderlander mis schien als wij bij herhaling beweerden dat de liberalen Rome groot gemaakt hebben. Nieuwe Sprokkelaar. Reeds met een enkel woord releveerden wg in een vorig nommer wat is aangevoerd tegen de philippiea van mr. Troelstra in zake het Koniagschap enz., met name door mr. Pijnappel. Wij verzuimden niet aan te halen zgn woordDe koningen waren onder de Grondwet van 1848 dc handhavers van den duidelijk gebleken volkswil. Aangezien de Middelburgsche Courant vindt dat mr. Pijnappel „het best, het flinkst mr. Troelstra heeft beantwoord", nemen wg hieronder de door dezen ge sproken woorden over Onze Koningen onder de Grondwet van 1848 waren de handhavers van Sesmia een koningskleed ontvangen heeft, waarin hij straks voor Edenga verschijnen zal Ook voor u lag zulk een kleed ge reed. Hebt gij dat bij u? Zoo neen, dan zult gij gewis niet aangenomen worden." „Een koningskleed?" vroeg Hoodemgo, terwijl hij Rondaza verwonderd aanzag. „Heeft Rondaza een koningskleed aan Ik bespeur er niets van." „Hg draagt het verborgen bij zich", her nam Harucha. „Jongelingvoegde hij er op weemeedigen toon bij, zult gij dan nimmer ophouden uwe eigene ziel te verderven? Waarom hebt gij geweigerd aan Sesmia uwe hulde te brengen in de steengroeve Is het niet omdat gg weiger- det in tegenwoordigheid van de arbeiders te bekennen dat gij aan hem en zijne smarten uwe bevrijding te danken hebt? Helaas ach; 1 van welke uitstekende ge nietingen en voorrechten hebt gij n zeiven door nw hoogmoed reeds beroofd 1" „Ja gewis 1" viel Rondaza in, „want er is immers voor den geredde geen grooter genot dan zgn redder te zien, en aan zgne voeten neergebogen lucht te geven aan het van dankbaarheid overstelpte hart." „En nog is het niet te laat", vervolgde de bode. „Indien gij nog heden wilt terug- keeren, en met mij in de diepte tot Sesmia afdalen, wil ik u gaarne derwaarts geleiden". Dit aanbod van Harucha werd door Hoo demgo met stilzwijgen beantwoorddoch het was aan zgn ontevreden blik te zien, dat dit zwijgen allesbehalve eene toestem ming was. „Waartoe dit oponthoud?" zeide hg eindelijk, „ook ik verlang Sesmia te ont moeten en hem mijne hulde te brengen. Een ieder doet dit op zgne wijze. Rondaza den duidelijk gebleken volks wil. Deh er Troelstra verwjjt het Willem II, dat hij zich niet gesteld heeft in dienst van éene uitsluitende richting Wij prijzen dat in hem en in zijn opvolger en ver wachten ook van onze jonge Koningin dat Zij den duidelijk gebleken volkswil zal erken nen, aan nemen en handhaven. Let nu wel opdeze heer Pijnappel behoort tot de meest gematigde liberalen. Troelstra zou men tot de meest woeste liber len kunnen rekenen. Maar eilieve, in hun opvatting omtrent den plicht der Koningen en de majesteit van den volkswil dén Koning onder liet volkwat onderscheidt den makken liberaal van den wildenin wat behoeft men voor de Pij nappels minder bang te zgn dan voor de Troelstra's Ken Gewetenszaak. „Verleden Zondag", zei 'n Engelsc'a prediker tot zgn gemeente, „heeft iemand een knoop in een collectezakje geworpen. Ik zal geen namen noemen. Ik wensch allesn te zeggen, dat er slechts een per soon in de gemeente is, die dit gedaan kan hebben; en ik zal, na het einde der godsdienstoefening, den bedoelden persoon afwachten, om den knoop door een gang baar muntstuk te vervangen". Na kerktijd verzocht een welgedaan maar eenigszins bedremmeld heersohap een onderhoud met den predikant in de consistoriekamer. „Ik Ikke", zoo begon hij op een aarzelenden toon, „moet u wel mijn excuus maken, dominee I voor voor dat geval met met den knoop, dat, zooals ik n stellig verzekeren kan, een ongeluk was. Toevallig had ik den knoop in mijn vestzakje tegelijk met een schelling, en nu heb ik er bij vergissing den eerstge noemde uitgenomen. Inlussehen, dominee! hier is de schelling". „Dank u", sprak de leeraar, terwijl hij den schelling aannam en hem met een plechtig gebaar den knoop ter hand stelde. „Maar wat ik zeggen wil, dominee 1" vervolgde de man, „ik kan niet begrijpen, hoe gij kondt weten, dat ik het was, die deze zeer zeer betreurenswaardige vergissing beging". heeft het in de steengroeve gedaan, laat mij het in Edenga's paleis doen." Met deze woorden spoedde Hoodemgo zich voorwaarts, om een einde aan dit voor hem zoo pijnlijk gesprek te maken. Harncha gaf nu aan Rondeza een wenk om hem te volgen, en zoo traden zij samen de stad binnen. Zij wandelden de straat op, die naar de markt geleidde. De voor bijgangers zagen hen met bevreemding aan sommigen schrikten blijkbaar op hun ge zicht en ontweken hen met verachting anderen glimlachten en voegden hun in het voorbijgaan scheldwoorden toe. Het laat zich begrijpen, dat deze bejegening hoogst verdrietig was voor de broeders. Het bloed steeg hun in het aangezicht, en het was hun aan te zien, dat zg zich ternauwernood bedwongen, om hunne be- leedigers met scherpe bedreigingen terecht te wijzen. Harncha bespeurde dit echter niet zoodra of hg zeide tot Rondaza „Wacht n, mijn vriend, dat gij niet wederecheldt, als gij gescholden wordt. Gij zoudt u in groote moeilijkheden bren- hen en nw weg noodeloos vertragen. De inwoners dezer stad zien in n een ont vluchten steengraver, en weten niet beter, of gg verdient hunne diepste verachting. En waarlijk, zoo gij bedenkt, wat er van u zou geworden zgn, indien Edenga n vergolden had naar uwe misdaad, dan zult gij deze tegenwoordige en licht voorbij gaande verdrukking immers met meer ge duld kunnen dragen Deze woorden maakten een diepen indruk op het gemoed van den jonkman. Beschaamd sloeg hij de oogen neder, die zich weldra met tranen vulden. „Gg hebt gelgk", zeide hg eindelijk „Dat kon ik niet weten, en ik wist het dan ook niet", antwoordde de predikant. „Wist gg dat nietMaar hg hebt toch gezegd, dat er slechts één persoon in de gemeente zoo iets gedaan kon hebben". „Natuurlijk Want ziet ge, mgnheer het is toch bijna niet mogelijk, dat twee personen éen knoop in het zakje konden geworpen hebben, nietwaar?" Hollander. Buitenlandsch Overzicht. Dat de bewegingen der Eurepeesohe di plomaten in China en hunne kuiperijen in de Chang-Kang-quaestie niet algemeene goedkeuring vinden bg de langstaartige vrienden, blijkt weer uit een bericht dat een lid der Britsche legatie te Peking door Chineezen met steenen geworpen is, Ame- rikaansche zendelingen aangevallen zijn, den secretaris der Amerikaansohe legatie een rib gebroken werd, en overigens in de geheele stad een ware gisting heersoht. Trouwens ook elders ondervinden de in dringers dat de onbeschaafde inboorlingen zich niet ongestraft hunne beschaving laten opdringen. De Duitschers in Damaraland, Noord westelijk van Kimberley in Zuid-Afrika, ondervonden dat de vorige week nog. De inboorlingen stonden op tegen hun gezag en brachten den Duitschen troepen een ge voelig verlies toe. Er sneuvelden elf Duit- sohers in dit gevecht. In verband met de geheimzinnige afspra ken tusschen de Engelsche en Duitsche regeeringen in zake de wederzgdsche be drijven in Zuid-Afrika is dit bericht niet onwelkom. Laten zij, die zoo schaamteloos over eens anders goed beschikken en met name de Transvaalsehe republiek op zoo krenkende wijze bejegenen maar ondervinden dat Zuid- Afrika niet het terrein is voor hunne operatiën. Overigens weet men nog het rechte niet omtrent de overeenkomst, welke tusschen Dnitschland en Engeland ten opzichte van Zuid-Afrika is getroffen. De Duitsche pers heeft vrij algemeen eiken geheimzinnigen maatregel die tegen Zuid-Afrika mocht worden beraamd, bereids afgekeurd. tot den bode, „ik vergat wie ik eenmaal was en wat ik waard ben. o Voorzeker, ik heb de bespotting en verachting die mg thans wedervaren, ten volle verdiend. Mijn redder heeft zooveel meer voor mg geleden, dat waarlijk deze smaad er niet bij te vergelijken is. Help mg, waarde leidsman I mijzelven te betoomen, en her inner mg slechts gedurig aan Sesmia en zgne smarten, zoodra gij bespeuren mocht dat de toorn mij dreigt meester te worden". Dit gesprek had ook Hoodemgo aange hoord; doch het maakte op hem een hoogst ongnnstigen indruk. „Dat is lafheid", riep hij uit. „Wie heeft hier het recht, ons te beleedigen Wat wij ook mogen misdreven hebben, tegen deze menseben hebben wij toch niets misdaan. Maar," voegde hij er na een oogenblik stilzwijgens bg, en een glimlach plooide zijne lippen, „indien gij Rondaza een koningskleed aan hebt, waarom werpt gij dan uw steengroevemantel niet af en vertoont gg u niet in nw vorstelijke pracht Op deze vraag zag Rondaza den bode veelbeteekenend aan en sloeg de hand reeds aan zijn gordel, om zgn kleed af te werpen. Harucha greep hem echter haastig bij den arm en zeide „Hoed n, dat gg dit vooral niet doet. Daardoor zoudt gg uwe gansche toekomst bederven. Uw koningskleed moet onge schonden big ven, en op eene reis als deze zondt gij het gewis bezoedelen, zoo gg het openlijk ten toon droegt. Buitendien, de inwoners dezer stad zonden meenen dat gij dit kleed gestolen hadt en n zeker terstond in de gevangenis werpen". PatrimoniumWordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1898 | | pagina 1