NIEÜWSBLAD VOOR ZEELAND. CHRISTELIJK- HISTORISCH Ito, 147. 1898. DMfig 13 Sepfem6ec. ImaaCfde fanrgang. VERSCHIJNT G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN De Plaatsvervanger De inhuldigingsfeesten in de Residentie. ELKEN MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,025. UITGAVE VAN en van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Zij die zich met o».Oct. a. s. op ons blad abonneeren, ontvangen de nog voor dien datum verschijnende nummers gratis. De Zaterdagavond ontvangen tij ding van den moord op de Keizerin van Oostenrijk, ook al kwam zij niet zoo onverwacht, dewijl men op iets dergelijks scheen voorbereid heelt, zoo midden in de feestvreugde tot het hof te 's Grave nhage doorgedrongen, onge twijfeld eene rilling door de ziel doen gaan van onze jubileerende Vorstinne. Wel zal de tegenstelling door haar gevoeld zijn tusschen andere landen en Nederland. Wel zal zij met dank herdacht hebben, dat zij zoo rustig en gerust zich te midden van haar volk bewegen kan, zij de jeugdige met nog wel een halve eeuw levens voor zich misschien, terwijl die andere die wellicht nog slechts enkele weken te leven had, nog zelfs in haar rouw en haar ouderdom geen beveili ging bezat tegen den sluipmoordenaar. Het moet dan ook erkend, de tegenstelling is inderdaad treffend. Edoch de zaak heeft ook eene keerzijde. De doodsmare die de feesten verstoort, zegt ook tot onze Koningin dat er levens gevaar aan verbonden is kroondraagster te zijn. Meer dan van eenig menschenkind geldt in deze dagen van de vorsten der aarde dat er niet meer dan één schrede is tusschen hen en des dood. Het Beest uit den afgrond bezielt zijn dienaren en wekt hen op jeugd noch grijs heid adel noch dengd geluk noch leed kracht nog kunne te ontzien. Integendeel wat zelfs bij den hardste nog medelijden wekken zou, dat juist is 't waarop deze dienaren van het Beest dat weder leefde, zich hebben te spitsen. En reeds een- en andermaal zijn zij daarin op afschuwelijke wijze geslaagd. Drie weken geleden had te Zurich in een vergadering van anarchisten een Italiaan Viancubella gezworen dat hy een aanslag plegen zou op een der regeerende vorsten. AandeNederlandsche politie werd met 'toog op de in huldigingsfeesten z|jn sig nalement verstrekt. 20. FEUILLETON. Door J. de Liefde. Hij had deze woorden nog niet geëin digd, toen om den hoek van den bergrug twaalf welgewapende krijgslieden te voor schijn kwamen, die, voor zoover de hel lende bodem het toeliet, met forschen tred tot hen afdaalden. Op dit gezicht gaf Foelongo een schreeuw en snelde uit alle macht den berg af. Tevergeefs riep Haru- cha hem achte rnawant hij was in een oogeDblik nit hun gezicht verdwenen. Intnsschen waren de krijgslieden hen genaderd en hun aanvoerder vroeg hen naar hunne namen. Toen zij die genoemd hadden, vertrok zijn gelaat tot een ernsti- gen plooi, en nadat hij in een zakboekje gebladerd had, zeide hij half lezende half tot hen sprekende „Voor bijna drie jaar wegens landver raad en oproer tot eeuwigdurende siraf in de steengroeve veroordeeld. Hoodemgo, zijt gij dat „Ja I" antwoordde deze. „Foelongo „Helaas! die is zooeven weggevlucht", zeide Hamcha. „Rondaza „Hier", luidde het antwoord. „Moeten", zoo las de hoofdman verder, „in steengroevenmantels gekleed rijn", en hen daarop aanziende, zeide hij„Akkoord I Moeten een brief van den koning vertoo- nen. Hebt gij dien?" „Hier is hij," zeide Harucha, den brief tevoorschijn brengende. De hoofdman ontvouwde het papier, «n nadat hij het gelezen had gaf hij het Neen, dit zal onze Vorstinne niet ontgaan zijn. Mogelijk dreef het haar naar de bin nenkamer nit. Moge dan; vooral bij deae ernstige roep stem van leven en dood, van pracht en vergankelijkheid eene ernstige bede in. Jj. hart van hare onderdanen leven. Eene bede tot den Heere gelijk Abrahams bede „Dat toch Wilhelmina leve voor uw aangezicht." „Leve Wilhelmien", het wordt zoo ge dachteloos uitgeroepen door menigeen. Laat in deze leus 't gebed vooral uitko men dat het Gode behage Wilhelmina de helm des volks, de beschermster, zelve te beschermen. Dat Ps. 1214 (berijmd) letterlijk aan haar vervuld mochte worden. Immers ook in Nederland zijn er dui zenden die Oranje niet liefhebben, die geen Vaderland meer erkennen, die spotten met het Gezag, en vergoelijkend spreken over Koningsmoord als een noodzakelijk element tot oeconomische hervormingen. Afschuwelijke menschen, zoo al niet in den omgang, das toch in hun leer van revolutionair verzet tegen de van God gestelde machten. 't Was Gods hand die ze tot heden te genhield. o, Dat Hij ''tnog langer doe, in Zijne groote lankmoedigheid. Want wij, wij heb ben gezondigd met onze vaderen. Verdiend, duizendwerf, zou 'tzyn, zoo Zijne oordeelen over ons kwamen. En daarom niet gezien op de boozen die hun raadslagen smeden in de duister nis niet op eenige party die tot uitspat tingen kwamof op de partij die deze booze kinderen, onwetend, geteeld heeft. Maar op onszelren, bij ons zij de be schaamdheid der aangezichten en de bede Heer8, om Uws Naams wil, bewaar Wil helmina Het wetsontwerp op den leerplicht bevat twee oogenschijnlijk gunstige concessiën aan gemoedsbezwaarden. En wel in betrekking tot de vaccine en tot de richting der school. Wie zijn kini niet op school kan doen, dewijl de eenige school in zijn dorp zijn vertrouwen mist of dewijl hy tegen de vaccine is, die met een vriendelijk gelaat terng. „En gij", zeide hij, zich tot Harucha wendende, terwijl hij eerbiedig zijn zwaard met de spits ter aarde neigde, „gij zijt zeker des Konings bode?" „Die ;ben ik," antwoordde Harucha. „Gij kunt vrijelijk doorgaan," zeide de hoofdman daarop, „en om u uwen tocht een weinig te vergemakkelijken, zullen wij u een eindweegs begeleiden." Hierop gaf hij zijnen onderhoorigen een wenk. Deze vormden uit hunne lansen drie draagbaren. Onze reizigers plaatsten zich daarop, en gespierde krijgslieden droe gen hen als een veder zoo licht, over het moeilijkste gedeelte van den stellen weg. Toen de hoogste spits van den berg be reikt was zett'en de krijgslieden de drie pelgrims neder en namen beleefdelijk af scheid van hen. Van deze hoogte hadden zij het uitzicht over de gansche ontzaglijke vlakte, waar van zij een groot gedeelte doorwandeld hadden. Het was de ingang van het grondgebied, dat de roovervorst Nasta zich wederrechtelijk toegeëigend had, en hier werd het hun nu duidelijk, dat het steile pad, hetwelk zij beklommen hadden, de eenige weg was, die van daar tot Edenga's vrederijk geleidde. Nog niet lang hadden zij hier gezeten, zich in het schoons natuurtooneel verlustigende, dat door de stralen der ondergaande zon als met tooververven gekleurd was, toen zij beneden aan den voet van den berg een man ontdekten, die eenzaam in het veld omdwaalde. Deze man was Foelongo, en de drie pelgrims sloegen met nieuwsgie rige blikken zijne bewegingen gade, daar zij nog immer de heimelijke hoop voedden, dat hij tot inkeer komen en tot hen op- Die krijgt verlof om op dezen weg voort te gaan die zal niet gedwongen worden. Maar met deze consessies zullen wij toch nooit vrede nemen. Laat men dan liever een bepaling in de wet opnemen dat ook zulken hunne kin deren op school hebben te doen. Misschien zullen wij daardoor te spoediger krijgen heigeen wij veilangen. Maar geen concessie die eene onrecht vaardige zaak blauw blauw laatof eene gewenschte reformatie voor wie weet hoevele jaren achteruit schuift. Wij verlangen niet eerbiediging maar opheffing der bezwaren. En dit kan alleen op deze wijze. De regeering heffe den dommen vaccine- dwang op en verschaffe allen ouders de gelegenheid zoodanig onderwijs voor hunne kinderen te ontvangen als overeenkomt met hunne godsdienstige overtuiging. Men weet hoe de Bronsvelds, moderne dominès en classicale besturen, de laatste mogelijk niet alle doorziende wat zij vra gen, bij de regeering aandringen op betere regeling der nren voor 't Godsdienstonder wijs op de openbare scholen na den schooltijd. Men heeft immers van die zijde nogal wat op met Pestalozzx, den grooten Genèver paedagoog Men onthoude dan wat die zeide. Bij een bezoek aan zijn vriend Zeiler, zijn leerling, den godzaligen leermeester en vriend van Keizer Wilhelm I, te Beug gen, schreef Pestalozzi in diens album „Godsdienstonderwijs te geven zonder de godsdienstige vorming te verzekeren, is de profeten dooden en hunne graven met sieraden bedekken. (Pestalozzi)". Wij lazen reeds enkele gevallen van mole statie aan huis of lijve van zoogenaamde anti-OraDjegezinden. Hot zal zeker wel overbodig zijn op te merken dat 't meest in Oranje's geest handelt wie ook den tegenstander van Koningschap of Oranjehuis de vrijheid gunt om voor zijn gevoelens, gelijk wij voor de onze, nit te komen. Wie maar op eensgerlei wijze het voor nemen om wie niet vlaggen te dwingen, waarts klimmen zou. Helaas in deze hoop bedrogee zij zich. Hij verwijderde zich al meer van den weg en wendde zijne schre den naar het gebied van den roovervorst. Plotseling kwamen er uit de verte eenige ruiters opdagen, die in vollen galop op den ongelukkige toerenden. Weldra be reikten zij hem, en de broeders zagen van de hoogte, waarop zij gezeten waren, hoe hij op de knieën yiel en de armen tot de ruiters ophief. Deze grepen hem echter, knevelden hem de handen op (den rug, bonden hem met de voeten aan den staart van een der paarden en renden toen in vollen galop met hem voort, terwijl zijn lichaam over den steenachtigen bodem achteraan sleepte. De beide broeders slaak ten een kreet van ontzetting, toen zij dit verschrikkelijk schouwspel aanstaarden, en ook Harucha bedekte het aangezicht met zijn mantel, om deze wreedheid niet te aanschouwen. „Ach I dat is verschrikkelijk", riep Ron daza in tranen nit, „onze arme broeder wordt op deze wijze aan stukken ge sleurd. Waarom heeft hij ons zoo roeke loos verlatee „En waarom hebben wij hem ook niet beter bijgestaan" voegde Hoodemgo er somber bij. „Wij hebben ons lafhartig gedragen wij hebben hem verraderlijk verlaten". „Dat kan ik niet toegeven", hernam Rondaza„wij zouden hem toch niet hebben kunnen helpen, en ons zelven een even jammerlijkon dood berokkend heb ben als hem thans getroffen heeft. Hij heeft eigenzinnig en tegen onzen raad den weg des heils verlaten. Onze broeder liefde mag zoo ver niet gaan, dat wij hem volgen op een kwaden weg". zou willen aanmoedigen, zou daardoor too- nen niet veel te begrijpen van de strek king van 't verzet van onzen eersten Oranje tegen de tyrannye der belagers onzer volks- vrijheden. Leven en laten leven is het zuiver nationale beginsel waarvoor de Vader des Vaderlands met groote consequentie altijd gestreden heeft en dat de stichter der antirevolutionaire partij steeds in toepassing bracht. Men make van Oranje geen partyleus; en verdeele de natie niet in twee kampen. Immers er zijn er veel meer en boven dien als feestvierende menigte kennen wij geen kampen. Die enkelen die buiten zijn, tellen eenvoudig niet mee wij ayen ze niet. Ruiker middel tot Drankbestrijding In het Angustus nommer van De Volks bond, het orgaan van de „Vereeniging tegen drankmisbruik", dat in een nieuw gewaad verschenen is, vinden wij o. m. een artikel over „De suiker als middel tot drankbe strijding", van de hand van den heer Walburgh Schmidt, arts. Daarin wordt het gebruik van suiker als krachtherstellend en opwekkend middel aanbevolen. Alcohol, zoo wordt daarin be toogd, wekt tijdelijk op maar verslapt bouillon herstelt, maar is niet altijd en voor iedereen verkrijgbaar suiker is voor iedereen bereikbaar in verschillende vormen. Het slot van het artikel luidt Daar de Volksbond zich ten doel stelt het misbruik te bestrijden, ligt het op zijnen weg zooveel mogelijk het drankgebruik door suiker en suikerhoudende vloeistoffen te vervangen. Leert allen in uwe omgeving, dat suiker geen dorst verwekt, maar dorst lescht. Leert hen, die zich overwerkt hebben, dat de qrootste krachthersteller, de suiker is. Leert hen, dat de krachtigste menschen niet krachtig zyn door een groot gebruik van eiwithoudende stoffen, maar door eene ruime aanwending van koolhydraten (zetmeel, zetmeelhouaende stoffen en suiker) en bovenal Leert uw volk den smaak voor zoet te bewaren beter een zoetekauw te heeten dan een dronkaard te zijn. „Maar was het niet te begrijpen", hernam Hoodemgo, „dat hy huiverde ons te volgen De profetes had immers dui delijk voorspeld, dat slechts éen van ons drieën behouden zou worden Indien hij dan toch niet verkoren was om die éene bevoorrechte te zyn, zoo zou hij immers toch verloren gegaan zijn." „Maar wie gaf hem de verzekering viel Harucha in, „dat hij de uitverkorene niet was De profetes heeft immers geen namen genoemd, en ik heb ook nie mand van u aangeduid". „Dat is zoo", hernam Hoodemgo bitter, „maar hij zag al Bpoedig in, dat hij ten minste die verkorene niet was. Dat heb ik wel duidelijk aan hem bemerkt". „Zoo", antwoordde Harucha ernstig, „en waaraan kon hij dat weten „Daaraan", antwoordde Hoodemgo, den bode aanziende, „dat gij immers gedurende den ganscken weg hoogst onvriendelijk tegen hem geweest zijt". „Onvriendelijk vroeg de bode, „Waar lijk ik ben mij bewust, dat ik niets ver zuimd heb om hem te vermanen en te bidden den goeden weg te bewandelen, en dit is tosh de ware vriendelijkheid, namelijk die een dwalende tot het laatste oogenblik toe tracht terecht te brengen. Maar dat ik over hem niet zoo verheugd was als ik wel gewenscht had, was vry natuurlijk; want van den beginne af heeft bij my met mistrouwen bejegend en met my getwist, alsof ik een bedrieger ware. Maar ziedaar juist de oorzaak van zyn gansche verderf, en daatvan was hij zich zeiven maar aj te zeer bewust. Terecht zegt gij, dat hij ,zeer wel gevoeld heeft dat bij die bevoorrechte niet zijn zou; doch hij wist dit niet door mijne onvrien- Vry dag was de ontvangst der Koningin in Den Haag al even hartelijk als te Am sterdam. Verschillende corporatiën langs den weg geschaard, begroetten haar, be nevens den groothertog van Saksen en den prins en de prinses von Wied. Bij den ingang der Parkstraat werd een oogenblik de orde verstoord door een kerel die met een ijzeren scbroefpen een der cavaleriepaarden in den bnik stak. Nadat de Koninginnen in 't Paleis waren aangekomen en op 't balkon verschenen, ging er een geestdriftig gejuich op. Te 3 uur reden de Koninginnen naar de Groote Kerk, waar ds, v. d. Flier de toe spraak hield naar aanleiding van Ezra 3 11 („Al het volk juichte met groot gejuich"). Aan 't eind zijner rede richtte de hofprediker zich eerst rechtstreeks tot de Koningin en daarna tot de Koningin- Moeder. „Gy hebt" aldus zeide hij ongeveer „Gij hebt ons gezegd, dat gij aftreedt. Maar gij treedt nooit af, want Gij blijft de Moeder uwer Dochter voor het volk, dat begonnen is met u te achten, geëindigd met u lief te hebben." Het koor zong thans vierstemmig, a capella„Nu laat ons allen Gode loven," Lied uit de 15e eeuw, uit een devoot ende profitelijcke boeexken, Antwerpen 1539, voor vrouwen- en gemengd koor gearrangeerd door Spoel,woorden van Beeets. Daarna zong de gemeente Psalm 118 1. Des avonds was 'teene prachtige illu minatie die uitnemend slaagde vooral de wijl zy werd opgeluisterd door een rijtoer der Koninginnen. Niet minder daa veertig straten werden door hen en gevolg bezocht. Bij het bezoek aan de Gedempte gracht de Jodenbuurt was de ontvangst allerhartelijkst. Daar werden den Koningin nen door twee jeugdige jodinnetjes ruikers aangeboden. Zaterdagmiddag werd Scheveningeu be zocht. Verschillende vereenigingen en corporatiën verwelkomden de Koningin. Vooral de oud-zeelieden in hun eigen aardige kleederdracht, met de Oranje cocarde op de borst, en met hun verweerde delijkheid, maar door de bewustheid van zijne eigene ongeloovigheid. Hij heeft zeer wel gevoeld dat zijn hart niet geschikt was om wederom in liefde en trouw met Sesmia en Edenga te verkeeren. Zijne ziel was geheel en al van liefde ontbloot en (vol bitterheid, en dientengevolge zeide hem zijne eigene consciëntie dat hy de man niet was, die behouden zou worden. Het is niet de profetes en evenmin mijne onvriendelijkheid, die hem (dit gezegd heeft, maar zyn eigen geweten heeft hem die treurige tyding toegeroepen en waarom was hij zoo liefdeloos en bitter Omdat hij niet geloofde, dat Edenga waarlijk met hem verzoend was, en uit genade in zyne straf voorzien had. Hij geloofde niet dat Edenga hem waarlijk zoo liefhad, en daarom kon hy ook wederom op zijne beurt Edenga niet liefhebben. En waar een hart alzoo gesteld is, daar veroordeelt het zich zelf, en het draagt in zichzelf de bewustheid, dat er voor hem geen heil te wachten is. Zoo is Foelongo dan ook louter door ongeloof verloren gegaan, want indien hij Edenga's woord geloofd en my vertrouwd had, zou hij thans nog, evenals gij Heien, vol hope aan mijne zijde kunnen nedergezeten zyn". Het was blijkbaar dat deze woorden van den bode een diepen indruk op het gemoed van Hoodemgo maakten. Na eene poos van ernstig stilzwygen zeide hy „Thans zijn wij nog met ons tweeën. Nu wordt het de vraag, Rondaza, wie van ons beiden de bevoorrechte zyn zal". En daarop zich tot den bode wendende, zeide hij„Kunt gij ons dit ook nu nog niet zeggen, Harucha?" PatrimoniumWordt vervolgd),

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1898 | | pagina 1