NIEUWSBLA D VOOR ZEELAND. DMag 80 lupsfus. Imimffrfe laatpng. CHRISTELIJK- HISTORISCH Bij.de gratie Gods. ilo. 141. 1898. VERSCHIJNT F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p/0,9 5. Enkele nummers0,025. UITGAVE VAN G. M. KLEMKERK, te Goes en van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. O Met 31 Augustus in 't zicht, achten wij 't noodig over de feiten die dezen dag zullen illustreeren 't licht te doen vallen der antirevolutionaire beginselen. Allicht zou iemand in de war kunnen geraken over de omstandigheid dat op 31 Augustus de Koningin de regeering aan vaarden en eerst op 6 Sept. de hulde van baar Volk ontvangen en de Grondwet bezweren zal. Allicht zou kunnen gevraagd worden of de Koningin dan tusschen 31 Aug. en 6 September geen wettig Koningin is en of de kroningsfeesten die hier en daar op den kronings- of inhuldigingsdag reeds zullen afgeloopen zijn, niet te vroeg ge vierd zijn. Op al dergelijke vragen geeft ons artikel het antwoord. In verband met het vraagstuk der gratie Gods waarbij onze Koningin regeert, nu reeds, hebben wij te beschouwen de souve- reiniteit Gods. In de zondige toestanden waarin wij leven kan 't niet anders of wij moeten ons 't vraagstuk der Souvereiniteit Gods en vau 't Gezag der Overheid denken als te zijn gekruist door het vraagstuk der zonde. God, en God alleen is de volstrekte Souverein. Hij is de Schepper, onderhou der, regeerder, Hij alleen de bezitter van al 't geschapene, ook van den mensch, en kan met het zijne doen hetgeen Hij wil. Ware nu de zonde niet in de wereld gekomen, dan zon de wereld, dan zouden landen en volken niet anders en door niemand anders zijn geregeerd geworden dan rechtsstreeks door God drieëenig, en wel ieder mensch persoonlijk in het hart. Geen wetten of strafverordeningen wa ren dan noodig geweest, geen overheid die het zwaard draagt, geen politie, geen tuchthuis, niets van dat al. Maar nu is de zonde tusschen getreden en heeft alle mensehelijk bestaan ontred derd. Nu is de souvereiniteit Gods ter besturing van een volk niet voldoende "Hl fëüilletonT" De Plaatsvervanger Door J. de Lieede. „Hoe nu mijne vrienden I" zeide de bode, „laat gij den moed zinken Reeds hebben wig meer dan de helft van onzen zwaren weg afgelegd. Zult gij nu ter halverwege uw tocht staken „Ach, Harucha!" zeide Rondaza, zich in de armen van den bode werpende, „help mij, ik heb een zwaren strijd te voeren. Foelongo en Hoodemgo betwij felen of de brief, dien gij hebt voorge lezen wel ecbt is." Bij deze woorden Bteeg den bode het bloed in het aangezicht, en met veront- waaardigde blikken zag hij de beide broe ders aan. „Ziethier," zeide bijden brief te voor- schijn halende, „beziet het schrift en de handteekening. Gij kent Edenga's schrift. Meer bewijzen kan ik u niet geven." De broeders namen den brief en bezagen het schrift. Er bleef geen twijfel over. De gansche brief droeg overvloedige blijken, dat hij door Edenga zei ven geschreven, van zijne handteekening voorzien en met zijn zegel gewaarmerkt was. Zwijgend gaf Foelongo het papier aan Harucha terug, terwijl Rondaza vroo- lijk opsprong, niettegenstaande het bloed, dat uit zijne gewonde voeten vloeide, zijne schoenzolen rood kleurde. Zonder een woord te spreken vervolgden zij hun tocht; maar het was duidelijk te zien, dat Foe longo althans nog geenszins overtuigd was. Eindelijk bereikten zij een nauwe plaats die tusschen twee steile heuvelen ingeslo ten was. Hier drong het licht der zon slechts karig door, maar juist daardoor meer, dewijl de zondige m'ensch nu niet meer rechtstreeks door God geregeerd kan worden in zijn hart. Na had de Heere 't gansche wereldorga nisme in den chaos die 't voor den schep pingsdag was, kunnen doen terugzinken. Doch zie, dank zij Zijne genndeZijn gratie, dit deed de Heere niet. In Zgn genade, zijn gratie, bestelde Hg Souvereinen op aarde, onder Zich, en be kleedde ze met iets van Zijne afgeleide opperhoogheid en majesteit. Hij stelde ze aan om orde en regel te brengen en te bewaren, recht te doen, te straffen, te be sturen, wetten voor te schrijven, enz. Zoo regeeren de Overheden bij de gratie Gods. Alleen maar de aanwijzing ver schilt. Die kan geschieden door keur vorsten, door stenden, door staten of enkele persenenof ook door de geestdrift van gansoh een volk, gelijk ten onzent in 1813. Dit is echter slechts de aanwijzing van den persoon of het Huis dat voortaan re geeren zal. Zoodra dis aanwijzing had plaats gehad, was de vorst, en waren zijn nakomelingen dragers van 't gezag bij Gods gratie; en dat wel omdat bij God alleen 't gezag berust. „Alle macht is van God". Hij legt die sonvereine macht op wie Hij wil. In Amerika en Zuid-Afrika op het volk; in ons land te voren op de Statenthans ten onzent op het erfelijke Koningschap. En zoo is dan onze Koningin Wilhelmina onze van God zelf ons bestelde Sonvereine, bij erfrecht getreden in de rechten haars Vaders en Grootvaders. Zij is niet de Eerste Staatsdienaar, ge lijk haar Vader door liberale wijsgeeren is betiteld geworden. Zij is de Dienaresse Gods, bij de gratie niet van measchen, door den wille niet van 't volk, maar om Gods wil bij de gratie Gods over Neder land regeerenie. De kroning der Koningin is dan ook niet een daad van menschelijke willekeur, hetzg van haar zeiven, hetzij van haar volk, maar een symbolische handeling om aan te dniden dat zij 't gezag bezit van Godswege en bekleed is met Zijne majes teit, om als Zijn dienaresse in Zijn Naam ademde men bier een frissche, koele lucht, die den vermoeiden een verkwikkende verademing aanbood. Eene bank noodigde de reizigers uit een weinig uit te rusten. Zij voldeden gaarne aan die behoefte doch nauwelijks hadden zij plaats genomen, of er liet zich een gedrnisch als van nade rende voetstappen hooren. „Hal daar zal onze vriendin Pestrefo zijn," riep Harucha; „zij heeft de gave der kennis en der voorspelling. De plaats, waar wij ons thans bevinden, is haar ge liefkoosd verblijf. Misschien heeft zg ook u iets mede te deelen. Ik hoop van harte dat het een bigde tijding zal zgn." Terwijl Harucha deze woorden uitsprak, vertoonde zich eene vrouw van middel baren leeftijd op de vooruitstekende punt van den tegenover liggenden heuvel. Het wit gewaad der op een vooruit springende punt van den heuvel gezeten vrouw, dat door een gordel om de lenden was saamgebonden, golfde in losse plooien nederwaarts. Haar lang zwart haar, op den schedel gescheiden, hing haar in groote lokken langs rug en schouders. Haar regelmatige trekken toonden eene uitdruk king, die men wild genoemd zou hebben, zoo zg niet door een teeder vuur, dat uit hare heldere oogen blonk, tot zekere wee moedigheid getemperd ware. Het was dui- delijk te zien, dat zij in een toestand van geestvervoering den heuveltop beklommen had, want hare wangen waren hoog rood gekleurd, en het was of hare oogen stralen schoten. Nauwelijks was zij in het gezicht der reizigers gekomen, of zij breidde do handen uit naar den hemel, greep daarna een harp die aan hare zijde hing. en ont lokte aan de snaren eenige tonen, niet ongelijk aan de weemoedige en onregelma tige akkoorden der Aeolus- of windharp. Dit was als het ware een zeker voorspel, 't gezag uitti oefenen. In dien zin heeft dan ook op 6 Sep tember a. s. niet de kroning de kroon had zij reeds van Gods wege 1 van de koningin plaats. Onze Grondwet zelf erkent dit nog. In artikel 10 staat duidelijk dat de Kroon der Nederlanden is en blijft opgedragen ook aan de wettige nakomelingen van onzen eersten Koning. Toen dan ook onze Koning Willem III stierf, ontviel niet het gezag voor een poos aan het Oranjehuis om bijvoorbeeld morgen, op haar 18de jaar weer aan Wil helmina te worden opgedragen. Maar op hetzelfde oogenblik toen Willem III stierf, was zgn dochter Wilhelmina, bij de gratie Gods, door erflating, Koningin der Neder landen. Alleenlijk gedurende hare minderjarig heid werd hare regeering waargenomen door de Regentes. Zie artikel 35 der Grondwet. En op 31 Aug. nu zal de Koningin, wijl zij meerderjarig werd, de regeering zelf aanvaarden. Artikel 51 der Grondwet schrijft echter Voor dat zg daarna, „zoo spoedig mogelijk plechtig beëedigd en gehuldigd" zal worden, binnen de stadjAmsterdam. in een openbare en vereenigde vergadering der Staten Generaal. Is voor 't feit der inhuldiging een even deugdelijke grond als voor 'tfeit der ge- zagsaanvaarding bij de gratie Gods Zeer zeker. Hiertoe hebben wij te letten op de souvereiniteit door den Heere God ook ver leend aan bepaalde kringen. Verschillende kringen hebben een souve reiniteit in eigen kring te oefenen, welke hun eveneens van God is toekomende, Die haar hiermede heeft bekleed. De opperhooge, de eenigeSouverein is God die van Zijn^Souvereiniteit, nit Zijne vrij macht leggen kan op wie Hij wil. Denken wij ons Zgne opperhoogheid als komende van den Berg Zijner heiligheid en van daar afstroomende naar de verschil lende vlakten van 't nationale leven waar ieder stroomgebied weder door andere want nauwelijks was de laatste toon in de lucht weggestorven, of zij opende haar mond en zong de hier volgende woorden, die zij nu en dan met een greep in de snaren begeleidde Snelt heen, met arendsvlucht, met onweersspoed, Gelijk op d'aam des storms de wolkeu snellen De bittre vijand smacht naar 't hartebloed, En rukt reeds aan, gereed u neêr te vellen, Voort! Ziet niet om! Eén zij blik baart den dood 1 Hij grijnst u aan van ach ter en van voren 1 Drie ziet mijn oog, bedreigd door stervensnood Twee hunner wacht een sma- delij ke dood Slechts hem alleen is 's ko- nings troon beschoren, Die tot in 't eind naar 's ko- nings woord blijft hooren 1 Nadat Pestrefo deze woorden onder vele indrukmakende gebaren gezongen had, besloot zij met eenige beurtelings droeve ea blijde akkoorden op hare harp, en daarna verdween zij plotseling achter den heuvelrand. In diep stilzwijgen en niet zonder heilige verbazing hadden de drïe broeders deze verschijning aanschouwd. Een geruimen tijd bleven zij, zonder een woord te spreken, naast elkander gezeten, terwijl Harucha geene poging deed om den loop hunner gedachten te storen. Eindelijk echter vatte Foelongo het woord op en zeide „Wat hebben wij van deze vrouw te Profetes, stoomgeb:eden wordt begrensd, of liever waar tusschen ieder stroomgebied zich kleine hoogten bevinden welke hoog genoeg zijn om te beletten dat de stroom van 't eene stroom gebied in 't andere doordringten laag ge noeg om ook overgangen van het eene stroom gebied op het andere toe te laten. Zulk een eigen stroomgebied is 't leven van den Staatvan den enkelen Persoon van der, Werkman van den Huisvader van het Huisgezinvan de Schoolvan Landbouw en Handel en Hijverheiden Arbeidvan de Kunstde Wetenschap de Kerk des Heeren. Al deze eigen wei-afgepaalde stroomge bieden, kringen, elk hun eigen leven leven de, naar Goddelijk recht bestaande, en dies met onaanrandbare pretentiên en privilegiën omkleed, laten de grenzen van hun gebied veilig door de Overheid bg de gratie Gods beschermen. Geen dier kringen treedt ongestraft in de rechten van den ander. De Staat heeft de handen te houden nit de zaken van alle bovengenoemde kringen. Die moeten hem heilig zijn. Het is de overheid, de Koningin, en door haar alle machten die voor of namens haar optreden, van den hoogstgeplaatsten minister tot den laagststaanden onbezoldigde, het is die overheid, welke de van God haar opgelegde roeping vervult om die grenzen te beveiligen, aller inwerking op elkaar, juist daardoor mogelijk te maken in edeler zin dan het radicalisme van onzen tijd 't bedoelt, het algemeen belang te dienen en tegelijk zelf af te blijven van elk dezer bg de gratie Gods levende levenskringen, en hnnne rechten te eerbiedigen. En het zgn deze rechten, de Goddelijke en de historisch verkregen rechten, welke ten slotte geleid hebben tot de ontwikke ling van denkbeelden, die de Opperhoog heid des Lands, de Koning, ten slotte in een door hem zelf gegeven Grondwet be ter passend is 't te spreken van Constitutie belichaamd heeft. In deze constitutie zgn de grenzen ge eerbiedigd, de rechten afgepaald, de plichten aangewezen en de wederzijdsche verhoudin gen geregeld. Let echter wel, de grenzen denken, Harucha Spreekt zij de waarheid of is zij eene bedriegster „Of is zij misschien ook waanzinnig voegde Hoodemgo er bij. „Zij spreekt de waarheid", antwoordde Harucha. „Deze vrouw heeft van den hemel de bijzondere gave ontvangen van toeko mende dingen te voorspellen. Nog nooit hebben haar voorzeggingen gefaald. Edenga stelt haar op hoogen prijs en heeft haar eene plaats in de nabijheid dezer steengroeve aangewezen, opdat zij de arme zwervelin gendie herwaarts verdwalen, vertrooste en terechtwijze". „Een schoone vertroostingriep Foelongo bitter uit. „Zij heeft ons niets minder ge zegd, dan dat twee onzer een ellendig lot tegemoet gaan". „Dat was de eene zijde van hare voor zegging," merkte Rondaza aan. „De andere zijde daarentegen was zeer bemoedigend indien ik het wel begrepen heb, zeide zij, dat hij, die zich getrouw aan Edenga's brief hield, den troon bereiken zou". „Maar welke vertroosting ligt hierin voor de heide anderen vroeg Hoodemgo eenigszins verlegen, „Zeker zeer weinig", hernam Harucha „maar zij heeft immers niemand met name genoemd Zoo is er dus voor uw drieën te zamen een groote troost. Ieder van u heeft volkomen vrijheid te hopen, dat hg de gelukkige zijn zal, die eerlang voor den troon van onzen beminden vorst zal staan". „Maar welk een verschrikkelijke ge dachte", hernam Hoodemgo, „al deze moeite en smarten voor niet te ondergaan, om eindelijk nog in ellende zgn leven te eindigen". „Zeker", hernam Harucha, „maar juiBt dat moet u des te meer aansporen om toe te zien dat gij getrouw blijft aan het zijn daar niet gemaakt, of met elkander overeengekomen, verzonnen of afgedwongen; maar zg waren er reeds, de overheid had niets te doen dan den weg af te loopen langs de lijnen door de gratie Gods te voren afgestippeld. Dit is de Christelijk historische opvat ting van 't constitutioneel koningschap, waar onder wg leven, waarvoor wij dankbaar zijn en waarbij wg lange hopen wel te varen. In die richting is 'taan ook niet revolu tionair te zeggen, eerst legt de Koningin den eed op de Grondwet af, eerst belooft zij plecktiglijk onze volksvrijheden te zul len eerbiedigen en daarna reiken wij haar de hand als hare trouwe onderdanen. Hier treden Vorstin en Volk elkander tegen met vaste voornemens en bedingen niet om een sociaal contract te teekenen maar om de rechten bij de gratie Gods van Vorstin en Volk erkennend, elkander houw en tronw te zweren tot den dood. Dit verbond tusschen Nederland en Oranje bestond reeds sedert 1813 toen het Neder- landsche Volk zgn Souvereinen Vorst inriep en deze op zgn beurt de Natie met een Constitutie begiftigde. Maar dit verbond wordt hernienwd bij de nadering van de gekroonde Oranjetelg tot de Natie en van de Natie tot haar, op den aanstaanden inhnldigingsdag. Op 6 September zal onze „Koningin bij de Gratie Gods" tot 'tVolk gaan met do erkenning van zgn rechten die eveneens uit de gratie Gods zgn nedergedaald, daarom zal zij zweren die rechten te zullen eer biedigen; en tegelijk zal het in zgn erkende rechten bevestigde Volk van Nederland, erkennende dat zg is de Koningin bij Gods gratie, haar trouwe zweren. Niet dewijl zg Justitie en Politie te haren dienste heeft om haar rechten met den sterken arm desnoods te doen eerbiedigen. Noch ook omdat zij een goede en lievo en reine vrouw is, gelijk minister Cremerin zijn proclamatie aan de Indische soldaten geieeraard heeft. En ook niet in de eerste plaats dewgl Nederland aan Oranje zooveel verplicht is, of omdat 't onder de koninklijke regeering woord van onzen koning". „Maar wat baat mij dat," hernam Foe longo, „indien ik toch niet de gelukkige uitverkorene zgn zal „Gij dwaalt", antwoordde Harucha „indien gij op dat woord getrouwelijk acht neemt, zal het niet mogelijk zjjn, dat gg ongelukkig wordt". „Nu", riep Foelongo uit, ik doe geen stap verder, voordat ik weet of ik die bevoorrechte zgn zal. Wij hebben nog een langen en moeilijken weg af te leggen en ik ben geenszins geneigd al de pijnen en vernederingen die ons nog wachten, te trotseeren, om tot loon daarvan met een smadelijk uiteinde gestraft te worden." „Foelongo hernam de bode, „wanneer zult gij ophouden u hardnekkig te verzet- ten tegen de verordeningen van onzen koning? Wilt gij u zeiven dan met ge weld in het ongeluk storten De wijze om gelukkig te worden is u immers dui delijk aangewezen Gg hebt den brief van Edenga zelf gelezen, waarin u de weg, dien gij te gaan hebt, duidelijk wordt voorgeteekend. De profetes heeft u gezegd dat gij u slechts daaraan te honden hebt om gelnkkig te worden. Wat bekommert gij n dan nog over andere dingen Indien het noodig geweest ware, dat gij wist of gij die bevoorrechte wel zijn zult, dan zou immers uw naam wel genoemd zijn. Dat is echter niet geschied. Alleen is u te kennen gegeven dat het verderf voor de deur ligt, indien gij niet ophoudt te rebelleeren. Begin veel liever vast te stellen dat gij de gelukkige zijn zult, en zet in deze blijde verwachting uw hart op het woord van uw koning. Dan zult gij uw weg vroolijk bewandelen en aan het einde daarvan zult gg niet beschaamd worden". Patrimonium(Wordt vervolg

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1898 | | pagina 1