NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. CHRISTELIJK- HISTORISCH „Is pacificatie op schoolgebied moge lijk Ilo. 136; 1898. fDontMag 18 Ittpsfus. ftumaffife laotgang. VERSCHIJNT PRIJS DER ADVERTENTIËN G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. Het Voorloopig Verslag. De Plaatsvervanger. UITGAVE VAN elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. van 1 5 regels 25 centiedere regel meer 5 cent. Prijs per drie maanden franco p. p 0,95. en Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel Enkele nummers 0,02^. meer 10 cent. VI. Afgescheiden van de quaestie der achter stelling van het bizonder onderwas, werd, ofschoon men het streven der Regeering naar eerbiediging der gemoedsbezwaren waardeerde, de te dien aanzien voorgestelde regeling onbe vredigend geacht. In de eerste [plaats had men bezwaar tegen de in art. 8, lste lid, van het wets ontwerp vermelde verklaring, die barbaarsch en draconisch werd genoemd en beschouwd werd als eene ergerlijke inmenging in het ouderlijk gezag. Wie bezwaar heeft tegen het onderwas op zekere school, is daarom nog niet be reid te verklaren, dat hij zijn kind liever van onderwijs verstoken laat, dan het aan die school toe te vertrouwen. Men meende dat niet meer gevergd kon worden dan eene verklaring, dat men tegen het onder wijs op de beschikbare scholen overwegend bezwaar heeft. In de tweede plaats kwam men met nadruk op tegen de bevoegdheid, bij art. 8 aan het schooltoezicht toegekend. De hier toegekende discretionaire macht zou öf onuitgeoefend blijven öf tot in quisitie lijden. De voorgestelde regeling ziet verder voorbij, dat gemoedsbezwaar kan bestaan met betrekking tot het eene kind en niet tot het andere, bijv. wel met betrekking tot meisjes en niet tot jongens. Juist de ondervinding met het éene kind opgedaan, kan gemoedsbezwaar ten aanzien van het andere doen ontstaan. Ook dient gelet te worden op de omstandig heid, dat bij personen, die geen bezwaar hebben tegen de openbare school, kinderen van ouders kunnen inwonen, die tegen dat onderwijs gestemd zijn. Ook kan het be zwaar den persoon des onderwijzers betreffen en in dat geval is het niet af doende, of andere kinderen van dezelfde ouders op dezelfde school gaan, daar deze wellicht van den onderwijzer, tegen wien 13. FEUILLETON. Door J. db Liefde. Terwijl Nasta aldus sprak, sloeg Foe- longo zijn broeder opmerkzaam gade, en tot zijn genoegen bespeurde hij, dat deze taal niet zonder indruk op hem bleef. „Welnu!" zoo zeide hij tot hem, „wat zegt gij op dit alles, Rondaza Maar Rondaza antwoordde niet. Het was blijkbaar, dat eene reeks van tegen strijdige gedachten dreigden zijne ziel in verwarring te brengen, en zijn broeder met de hand wenkende, verwij derde hij zich met haastige schreden. Foelongo be antwoordde echter dien wenk niet maar bleef op zijn rotsblok zittenen terwijl bij Rondaza hoofdschuddend aanzag, zeide bij tot Nasta„Laat hem gaanhij zal ■wal wijzer worden". Somber zwijgend zwierf Rondaza in het eenzaam gebergte. Hij kon de gedachte geene plaats geven, dat Harncha zou trach ten hem te bedriegen, en toch drong zij zich met telkens hernieuwde kracht aan hem op. De redenen van Nasta en Foe longo hadden zooveel schijn van waarheid, dat zijn hart een zwaren strijd te voeren had om de aanvallen tegen zijn wantrou wen op den edelen bode te kunnen weer staan. Terwijl by aldus mijmerend tusschen de rotsen ronddwaalde, hoorde hij zich eensklaps luid bij zij naam roepen. Hij zag op, en boven zijn hoofd ontwaarde hij Hoodemgo, die op een vooruitstekende fots stond, en hem met levendige gebaren men bezwaar heeft, geen onderwijs ont" vangen. Ook werd het denkbeeld ge opperd aan de bijzondere scholen vergunning te geven tot het toe laten van niet-gevaccineerde kin deren onder voorwaarde dat aan die toelating voldoende bekend heid werd gegeven zoodat aan de ouders de keus zou blijven of zij hunne kinderen naar zoodanige school willen zenden. Anderen wenschten de niet- gevaccineerde kinderen ook op de openbare scholen toegelaten te zien maar tevens te bepalen dat niet-gevacci neerde kinderen bij het uitbreken eener epidemie niet op school mogen komen. Nog werd in het belang van het onder wijs aangedrongen op het schrappen van mazelen van de lijst der besmettelijke ziekten en gewezen op de onnoodige belemmering welke het onderwijs ondervindt ten ge volge van de omslachtige bepalingen om trent het sluiten en ontsmetten van school lokalen bij het voorkomen van besmette lijke ziekten. Ten aanzien van de bepaling van den tijd, gedurende welken het bezoek der lagere school verplicht moet worden ge steld, liepen de gevoelens zeer uiteen. Er waren leden, die ten opzichte van het begin en het einde van den leerplichtigen leeftijd zekere vrij heid aan de ouders wenschen te laten. Deze meening werd, voor zooveel het begin van bedoelden tijd betreft, door vele leden gedeeld. Omtrent de vraag, wanneer een kind naar Jde lagere school behoort gezonden te worden, bestaat bij onder wij zers en andere deskundigen veel verschil van gevoelen. Op verschillende gronden wenschten sommigen aan de ouders de keuze te laten tusschen het zesde en het zevende of het achtste jaar, terwijl enkelen aan het school toezicht de beslissing wilden opdragen, of voor zoodanig uitstel in ieder bijzonder geval voldoende aanleiding bestaat. tot zich wenkte. Ijlings spoedde Ronda za zich het slingerpad op, dat naar die hoogte leidde, en weldra reikten de beide broeders elkander na eene lange scheiding de hand. Zij vertelden elkander hun we dervaren, sedert zij elkander voor de laat ste maal gezien hadden, en tot hunne we- derzijdsche verwondering bleek, dat beiden hunne redding van een wissen dood aan den edelen bode van Edenga te danken hadden. „En wat dunkt n nu," zeide Rondaza, blijkbaar bewogen, „zoudt gij Harucha ook voor een bedrieger houden „Een bedriegerriep Hoodemgo nit, „dat juist niet. Hierin gaat Foelongo te verhij laat zich door den laaghartigen Nasta te zeer opwinden. Maar of daarom nu juist alles wat Harucha ons vertelt, volkomen waar is,dat is een andere vraag. Ik geloof dat hij de zaken wat overdreven voorstelt. Hij heefteen harts tochtelijk dichterlijk gemoed, en ziet de dingen, die voor zijn oogen gebeuren, soms wei wat sterker gekleurd aan dan zij werkelijk zijn. Ik acht het zeer wel mogelijk, dat prins Sesmia, wegens een oproer, dat in de steengroeve ontstaan is, eene reis derwaarts ondernomen heeft. Harucha's licht bewogen verbeelding heeft dit in verband gebracht met onze moeie- lijke omstandigheden, en hij heeft daaruit eene geschiedenis gemaakt, die inderdaad roerend en treffend is, maar die waar schijnlijk meer in zijne verbeelding dan in de werkelijkheid bestaat. Ik voor mij althans zie niet in, waarom Edenga ons niet weder in zijn gunst zou kunnen aan nemen, zonder dat daartoe juist zulk een vernederend offer noodig was." Ook ten aanzien van het verlaten der school werd door eenige leden het geven van zekere vrijheid wenschelijk gerekend. Zij zagen niet in, waarom het noodig is kinderen, die genoeg geleerd hebben, ®p de schooi te houden, enkel omdat zij een bepaalden leaftijd nog niet bereikt hebben. De duur van den leerplicht kan korter zijn voor knappe en vlugge kinderen, dan voor domme en trage. De kinderen lan ger op school te houden, dan behoeft, kan demoraliseerend werken. Voorts werd voor meisjes uit den werkenden stand minder onderwijs noodig gerekend dan voor jongens. Vele leden konden zich niet vereenigen met het voorstel om den leerplichtigen leeftijd tot het 13de jaar te doen voortduren. Hetgeen hieromtrent gezegd wordt in de memorie van Toelich ting werd zeer zwak genoemd, en gaf niet den indruk dat de steller van de wensche- lijkkeid er van overtuigd was. Voer het leeren van lezen, schrijven en rekenen werd een leertijd van zes jaren volkomen voldoende geacht, vooral nu de methode van onderwijs aanmerkelijk is verbeterd, zoodat de kinderen thans in denzelfden tijd veel meer leeren, dan vroeger het geval was. In hetgeen meer noodig is dan de kennis van lezen, schrijven en re kenen, moet door voortgezet onderwijs bui ten de lagere school voorzien worden. De invoering van leerplicht moet dienen om verwaarloozing tegen te gaan, maar niet om te zorgen voor volledige opvoeding. De wet dient zich te bepalen tot de zorg voor het onder wijs, waarvan het gemis als ver waarloozing kan worden aangemerkt. Op welken leeftijd het kind de vatbaar heid verkrijgt om geestelijk ontwikkelend onderwijs in zich op te nemen, is een moeilijk psychologisch vraagstuk. In de memorie van Toelichting wordt met be trekking tot den twaalfjarigen leeftijd ge zegd, dat het kind van school gaat juist als het op een leeftijd is gekomen, dat het meer van het onderwijs kan profiteeren. Dat het onderwijs vóór den twaalfjarigen leeftijd niet veel zou beteekenen, wordt hier wel beweerd, maar niet bewezeu. De stelling is bovendien moeilijk overeen te „Maar, Hoodemgo," iel Rondaza hem in de rede, „onze misdaad is toch waar lijk de snoodste die men zich voorstellen kan. Wat waren wij aan onzen edelen vorst niet verschuldigd, en hoe schande lijk hebben wij hem daarvoor beloond 1" „Nu ja antwoordde Hoodemgo, „het is al naardat men het neemt. Wij zijn jong, en jeugdige misstappen moet men niet zoo breed uitmeten. Wat mij betreft ik begeer zulk eene genade niet als Haru cha ons komt aanbieden. Ik wil mijne herstelling aan Edenga's hof verdienen, en ik geloof dat de gelegenheid daartoe mij niet ontbreekt, vooral niet indien gij mij uwe hulp bewijzen wilt." „Ik vroeg Rondaza verwonderd, „hoe kan ik, ellendige, u mijne hulp betoonen „Ja z)ker, gij en Foelongo moet mij helpen. Wij zijn dappere jongelingen, in de krijgskunde vrijwat meer ervaren dan die (laaghartige roover Nasta. Ziet gij daar ginds die hooge rots? Daar is een groote spelonk, waarin ik reeds sedert ge- ruimen tijd de nooiige krijgsmiddelen, die ik bijeenverzamelen kon, geborgen heb. Onder de bewoners van Schedad zijn er tenminste reeds meer dan vijfhonderd, die ik in het geheim op mijne zijde heb weten te krijgen. Morgen zullen zij allen op een afgesproken uur in de spelonk samenkomen. Dan is het Nasta's geboortefeest. Er zal veel gedronken worden en, zooals gij weet, Nasta zelf zal ook hierin als naar gewoonte aller voorganger zijn. Wij stel len ons aan het hoofd der saamgezworenen en overrompelen de menigte op het oogen- blik, dat zij door den sterkedrank reeds buiten hare zinnen geraakt is. Wij her overen het gansche rooversgebied, in naam brengen met de bepaling van art. 4, 3°., van het wetsontwerp, welke onderstelt, dat het kind voor het bereiken van den dertienjarigen leeftijd de rijpheid van ont- ontwikkeling, noodig voor het ontvangen van middelbaar en hooger onderwijs, kan bezitten. Wordt vervolgd.) Het is heden, 17 Augustus, twintig jaar geleden dat de schoolwet van den minister Kappeyne aangenomen werd. Is er één wet denkbaar die met groote vreugde begroet haar intjcht deed en toch zoo spoedig haar roem overleefde Hoe kort was haar bestaan nog maar toen het wetje Lohman tot hare wijziging werd aangenomen. En hoe is zij ook daarna nog eens een- en andermaal gekortwiekt. Yan de tegenstemmers der wet van '78 is op heden nog slechts de heer Mackay als Kamerlid overgebleven. De heer Mackay die geroepen werd dit vilein product van overechtsche staats- manswijsheid ten grave te brengen en de natie met een nieuwe schoolwet te verblijden. Nog zijn wij ook onder deze wet niet waar wij wezen moeten. Maar 't groote beginsel der rechtsgelijk heid is er in en daarop kan en moet wor den voortgegaan om volkomen rechtsgelijk heid voor bijzondere en openbare school te verkrijgen. Dit herinnert ons deze datum v..n 17 Augustus. De vraag is door ons meermalen ge daan en toestemmend beantwoord. Thans plaatsen wij haar tusschen aan- halingsteekens, dewijl zij niet van ous komt, maar van een (liberaal) schoolman, den heer Schuitemakers uit Amsterdam, die deze vraag in de Telegraaf no. 2054 heeft gesteld en bevestigend beantwoord. Hij geeft een historisch overzicht van den schoolstrijd, van den loop der wets ontwerpen, plannen en adviezen die be ëindiging van den schoolstrijd bedoelden, en komt dan zoo op de wet-Kappeyne. van koning Edenga, en als overwinnaars in zegepraal naar de hoofdstad terugkee- rende, zullen wij hem de kroon en den schepter van den overwonnen roovervorst voor de voeten leggen. Hiermede zullen wij den smet van onzen jeugdigen misstap weer uit wisschen, en alles zal vergeven er, vergeten zijn. Wat zegt gij van dat plan Kom, spoed u, en zoek Foelongo, opdat hij zich haastig met ons vereenige Met ontroering hoorde Rondaza deze taal van zijn overmoedigen broeder aan. Het voorstel schokte zijne ziel, en de eerste indruk bracht schrik en ontsteltenis bij hem teweeg. Bij eenig nadenken evenwel ontwaarde hij toch ook iets groots en be wonderenswaardigs in dit plan. „Indien het gelukt," zeide hij bij zich zeiven, „welk een roem zal dan niet onze tegen woordige schande bedekken!" Reeds was hij op het punt een toestemmend antwoord te geven toen onverwachts de welbekende toon van een jachthoorn zijn ooren trof. „Hoordaar komt Harucha zeide hij verschrikt. „Welnu, wat zou dat antwoordde Hoodemgo trotsch, „laat hem komen." Weldra was Harucha bij hen. „Mijne vrienden", zeide hij, „vind ik uhier? En vooral gij, Hoodemgo, „dwaalt gij hier zoo eenzaam in het gebergte? Waarom ontvlucht gij mij, die immers getoond heb, het zoo wel met u te meenen?" „Harucha", hernam Hoodemgo, „wij ver staan elkander nog niet doch ik hoop dat gij mij weldra verstaan zult, en dan zullen wij samen kunnen wandelen. Wacht af wat de tijd baart, en gij zult mijn gedrag rechtvaardigen". „Helaashernam Harucha, „wat zal Daarna stelt hij de vraagZou wellicht thans de tijd gekomen zijn dat de bijzon dere school de staatsschool vervangt Hier schiet ons Groens oude leusde vrije school regel, staatsschool aanvulling te binnen en begroeten wij in dezen in zender een medestander „voor de vrije school voor heel de natie". Laten wij 't slot van zijn artikel den lezers mogen overschrijven „Zoo kwam in 1878 het ministerie van Kappeyne en met hem zijn wet. Elke poging om subsidie voor de bijzon dere school te verkrijgen, werd afge slagen de wet kwam bijna zonder wij ziging tot stand. De schoolwetparty be haalde hare grootste overwinning. De strijd tegen de openbare school werd heviger dan ooit. De minister had trouwens openlijk verklaard„Ik weet zeer goed, dat ik geen verzoening breng, maar strijd Daartegenover bezwijken is mogelijk, maar, wat mij bbtreft, wij ken nooitWant op dat oogen- blik zou het gedaan zijn met de liberale partij." Volgens Kappeyne valt dus de liberale party met de openbare school en valt ook deze met gene. Als dat dan zoo is, dan volgt daaruit, dat de open bare school een partij-school moet zijn, geene nationale school kan wezen, en dat zij, als zij is, zooals deze minister haar wenscht, moet dienen„onder het aanleeren van enz... tot het bevorderen der politieke en godsdienstige inzichten der Regeering. „Op het oogenblik, dat de wet van Kappeyne in het Staatsblad verscheen, stond de schoolwetparty op het toppunt harer macht. Wie zou toen gezegd heb ben, dat slechts een goede tien jaar later het ministerie-Mackay het sub sidiestelsel er door zou krijgen, dat zoo lang voor onaannemelijk was verklaard Het subsidie-stelsel zou de Pacificatie brengen 1 Helaas... de schoolstrijd was nog niet uit. Nu minister Borgesius zijn wetsontwerp op den leerplicht heeft in gediend, blijkt dat deschoolquaestie nog altijd een brandende quaestie is. Do toestand is echter aanmerkelijk gewy- zigd. De band tusschen de liberale party en de openbare school is niet zóo hecht meer als vroeger. Er zjjn er, die ondeu- u de tijd baren, zoo gij [uw weg niet ver andert, en my niet volgt Ellende en verderf. Mocht de zweep van den berg- roover u ook eenmaal sparen, de vlammen van Edenga's wraak zullen u toch zeker eens treffen. Hoodemgo", voegde hy er op weemoedigen toon bij, „ik heb getracht u met liefelijke woorden te lokken waarom noodzaakt gij my tot zulke harde?" „Bode hernam Hoodemgo fier, „gij meent het goedmaar ik acht my ge lukkig wijzer te zijn dan gij. Uw opge wekt gevoel en uwe levendige verbeel ding goochelen u allerlei droomen voor de oogen. Hij is in mijne oogen een vermetele lafaard, die als een bedelaar uit genade aanneemt, wat hy met de sterkte van zijn heldenarm kan bevechten. Ik wil mij vrij strijden, niet vrij bidden." „Een stoutmoedige taal," antwoordde Harucha „maar de stoutmoedigheid wordt dwaze roekeloosheid, wanneer zij woont op de lippen van een onmachtige." „Onmachtigriep Hoodemgo toornig uit. „Ha, ik zal u weldra toonen, dat Hoodemgo niet onmachtig is, en dan zult gij met beschaming de voorbarigheid van dit oordeel erkennen." „Ja, onmachtig," hernam Haruchaook al stelt gij [u morgen aan de spits van vijfhonderd saamgezworenen." Op deze woorden deed Hoodemgo eene schrede achterwaarts. „Hoe!" zeide hij verschrikt, „weet gy ook reeds van deze zaak „Patrimonium"Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1898 | | pagina 1