NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
Ho. 134. 1898.
Sflfectfag 13 Hugnsfus.
fuittftffde laargang.
VERSCHIJNT
G. M. KLEMKERK, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Het Voorloopig Verslag.
onderwas
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p pf 0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE VAN
EN
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
IV.
In verband met de door hem gedeelde
beschouwingen omtrent de onpractische in
richting van ons lager onderwijs werd
voorts door een der leden betoogd,
dat de bestrijding van school
verzuim door leerdwang afkeu
ring verdient, omdat juist in het
schoolverzuim een toetssteen is
gelegen van de hoedanigheid van
het schoolonderwijs.
Het schoolverzuim kan het gevolg zijn
van plichtverzaking der ouders, maar is
zeker ook voor een goed deel toe te
schrijven aan de overtuiging van vole
ouders, dat het onderwijs op de lagere
school onvoldoende is. De toetssteen zou
door aanneming van het wetsontwerp ver
vallen en daarmede zou tevens de aan
sporing tot verbetering van het onderwijs
verloren gaan, welke het schoolverzuim
vanzelf oplevert. Men zegge niet, dat ook
bij invoering van leerdwang .het onderwijs
kan verbeterd worden
wie die verbetering verlangt,
moet niet met dwangmaatrege
len het schoolverzuim bestrijden,
dat als toetssteen werkt voorde
vraag, of werkelijk verbetering
is verkregen.
Op zich zelf kan de invoering van leer
plicht niet veel verbetering aanbrengen,
want goed klassikaal onderwijs verkrijgt
men toch niet, zoolang vlugge en achter
lijke, meer en minder gevorderde leerlingen
in ééne klasse
worden geplaatst.
Met verwondering was door vele leden
kennis genomen van de in de Memorie van
Toelichting voorkomende bewering, dat de
invoering van leerplicht voor den Staat
op den dnnr tot besparing zou leiden we
gens de vermindering, die bij meerdere
volksontwikkeling in de uitgaven voor be
deeling en voor gevangenissen zou te wach
ten zijn. Men zag hierin den nagalm van
een hekend
woord van Opzoomer,
waarvan de onjuistheid, naar men meende,
reeds lang was erkend. Het staat toch wel
vast, dat armoede, gebrekkige opvoeding
en slechte omgeving van veel meer invloed
zijn op de criminaliteit dan gebrek aan
kennis. Het eenige feit, waarop de Minister
zich beroept, is dat in 1894 20 pet. der
veroordeelden lezen noch schrijven konden.
Het argument werd zonderling geacht
immers bedroeg dan het aantal
veroordeelden, die wel konden
lezen en schrijven
niet minder dan 80 pCt. Maar zelfs al
bleek,dat het percentage analphabeten onder
de veroordeelden grooter is dan dat van
de geheele bevolking, dan laat zich dit
verklaren door de eenvoudige opmerking,
dat de personen, die de strafwet overtreden,
voor een groot deel behooren tot de min
der gegoede kringen, onder welke men meer
analphabeten vindt dan onder de meer
gegoeden. Overigens zijn er onder de ge
vaarlijkste misdadigers personen, die goed
onderwas genoten hebben. Het kunstmatig
opvoeren van intellectueels ontwikkeling
kan leiden tot een
geleerd proletariaat,
dat voorden Staat minstens even gevaarlijk
is als het ongeleerde.
Van meer belang dan de mate
van kennis is de richting der
opvoeding,
en men vroeg daarom, of de Minister kan
opgeven, hoe vele der veroordeelden de
openbare, en hoevelen de byzondere school
bezochten. Ook zou men de besparing, die
de Minister van de invoering van leerplicht
verwacht, gaarne in cijfers gebracht zien,
en vernemen, welke vermindering de Mi
nister in de uitgaven voor bedeeling en
yoor gevangenissen te gemoet ziet.
Dat de invoering van leerplicht wen-
schelyk zou zijn ten einde, zooals de Me
morie van Toelichting zegt, de in het volk
sluimerende intellectueele krachten zooveel
mogelijk tot ontwikkeling te doen komen,
werd ontkend. Deze bewering scheen reeds
voldoende wederlegd door den tegenwoor-
digen Minister van Buitenlandse!)e Zaken
in eene door hem in 1883 gehouden rede.
(Zie Handelingen der Juristenvereeniging
1883, II, blaiz. 260). Yooral in onzen
tijd behoeft er geene vrees te bestaan, dat
hij, in wien buitengewone gaven schuilen,
die niet tot ontwikkeling zal weten te
brengen. Het is ook onnoodig de geheele
bevolking te brengen onder het juk van
den schooldwang alleen om aan
enkelen gelegenheid tot
uitblinken
te geven. In China bestaat het stelsel om
door middel van herhaalde examens de
best ontwikkelden op den voorgrond te
brengen, maar de uitkomsten van dat stelsel
zijn verre van gunstig. Gelegenheid tot
het onlvangen van goedkoop, desnoods
kosteloos, lager onderwijs en van goed
vak- en voortgezet onderwijs is hetgeen
de werklieden behoeven, maar leerdwang
is voor hen van geen belang.
Aan de'.e opmerkingen werd toegevoegd,
dat men daarmede de beteekenis der school
als aanvulling van de huiselijke opvoeding,
zoowel wanneer deze goed, als wanneer zij
slecht is, niet wilde ontkennen. Geregeld
schoolbezoek is inderdaad een middel om,
ook in de gezinnen, orde en regelmaat te
bevorderen. Maar
de vraag is, of geregeld school
bezoek alleen door invoering van
leerplicht te verkrijgen is.
Die vraag wordt in de Memorie van Toe
lichting nauwelijks besproken. Men be
schouwde dit als eene belangrijke leemte.
De leerdwang zal al moge zij alleen
gericht zijn tegen ouders, die hun plicht
verzaken voor alle ouders,
ook voor de goedgezinde, eene
hinderlijke en ergerlijke vrijheids
beperking
zijn. Dergelijke inbreuk op de persoon
lijke vrijheid is, vooral in ons land, alleen
in geval van noodzakelijkheid verdedig
baar. Het Nederlandsehe volk is steeds
van overheidsdwang afkeerig geweest en
de wetgever dient met de historische ont
wikkeling van het volkskarakter rekening
te houden. Terecht zeide mr. A. A. de
Pinto in 1883 „Wij zijn meer dan andere
volken wellicht, tuk op onze vrijheid, en
dus niet altijd gediend met wetten, waar
mede andere volken vrede nemen" (Han
delingen der Juristenvereeniging 1883, II,
bladz. 284). Dat andere volken den leer
dwang verdragen, is dus nog geen bewijs,
dat ook ons volk met de invoering daarvan
vrede zoude hebben. Bovendien is het de
vraag, of het feit, dat de leerplicht in
andere landen weinig tegenstand vindt, niet
enkel het gevolg is van de slappe uit
voering der daaromtrent bestaande wetten.
Is nu invoering van leerplicht voor ons
land noodzakelijk te achten? Men meende
de vraag in ontkennenden zin te moeten
beantwoorden.
Onder het stelsel der vrijheid is het
schoolverzuim
voortdurend afgenomen,
zoodat het thans reeds niet belangrijk meer
is, en heeft Nederland, ten opzichte der
volksontwikkeling, eene vergelijking met
landen, waar leerplicht bestaat, niet te
vreezen. Behoudt men het stelsel van
vrijheid, dan zal het schoolverzuim hip ven
afnemen en de volksontwikkeling big ven
vooruitgaan. Hierbg dient in het oog ge
houden, dat invoering van schooldwang
juist tegenover slechtgezindcn geenerlei uit
werking zal hebben, reeds omdat zij zich
op gemoedsbezwaren kunnen beroepen om
hunne kinderen van school te houden. Va
gebonden en zwervers kunnen door maat
regelen als de voorgestelde niet tot hun
plicht worden gebracht.
De voorgedragen regeling kan daarente
gen ten gevolge hebben, dat kinderen
zullen kunnen zien, hoe hunne ouders we
gens verzuimen, die wellicht aan die kin
deren zelf zyn te wijten,
naar de gevangenis
worden gebracht. Schooldwang kan goei
werken in inrichtingen als de koloniën
der Maatschappij van Weldadigheid, waar
de leerplicht gezégd wordt voortreffelijke
uitkomsten te geven, maar een regime,
dat onder de bijzondere omstandigheden,
waarin deze kolonisten verkeeren, verde
digbaar is, is daarom nog niet geschikt
of noodig voor de geheele maatschappy.
Inbreuk op de vrijheid ware
bijzonder onbillijk tegenover de
voorstanders van het bijzonder
onderwijs, die zich daarvoor zoo
vele opofferingen getroost heb
ben, en dus metterdaad getoond
hebben zeiven voor goed onder
richt te willen zorgen.
Zij zou bovendien zeer drukken 1 zijn
voor mingegoeden, die de verdiensten, uit
den arbeid van kinderen voortvloeiende,
voor een goed deel zouden moeten missen.
Aan handhaving der vrijheid werd te
meer gehecht, omdat er verschillende
middelen van zedeiijken aard
zgn, welke tot bestrgding van schoolver
zuim kunnen worden aangewend, en omdat
de lust tot het toepassen van die middelen
zal verflauwen, zoodra de Staat tusschen-
beide treedt. Het Staatsgezag kan enkel
met dwangmiddelen werken, maar particu
liere vereenigingen en besturen kunnen
langs den weg van overreding vaak meer
gedaan krijgen dan de Staat.
Zg, die in schoolbesturen zitten, hebben
allicht ondervonden, welke invloed kan
worden geoefend door gemoedelyke aan
sporing van de ouders om huniie kinderen
geregeld ter school te zenden, en door het
geven van getuigschriften en belooningen
aan de kinderen, die trouw opkomen. Men
meende, dat zoodanig particulier initiatief
van Staatswege bevorderd, maar niet door
dwingend optreden van den Staat zeiven
verlamd behoort te worden.
Door sommige leden werd aangedrongen
op het instellen van vaste commissiën tot
bestrijding van schoolverzuim in den trant
der sehoolboards in Engeland, te benoemen
door de gemeenteraden of wel door de
ouders. Ook vrouwen zouden benoembaar
moeten zgn. Voorts meende men, dat de
hoofden der scholen meer konden doen
tot bestrgding van ongeregeld schoolbezoek,
ook door daartegen als straf het middel van
wegzending uit de school
toe te passen.
Is in Nederland het schoolverzuim van
dien omvang dat daardoor de invoering
van leer- en schoolplicht gerechtvaardigd
is De Minister beantwoordt die vraag in
bevestigenden zin, maar de egfers, die hg
tot staving zyner meening aanvoert, bewe
zen naar het inzien van vele leden geens
zins, dat de invoering van leerplicht wen-
schelgk is.
In de eerste plaats kwam het absolute
schoolverzuim ter sprake.
Vroeger is juist wegens dit schoolverzuim
op leerplicht aangedrongen. Tegenwoor
dig durft echter niemand dit meer te
doen.
Reeds in de vergadering der Kamer van
24 September 1889 is door een der voor
standers van den leerplicht erkend, dat
leerdwang ter wering van volstrekt school
verzuim niet noodig is, en dat op dit punt
Nederland eene vergelgkiug met andere
landen niet heeft te duchten. De Memorie
van Toelichting tracht dit feit nog eeui-
germate weg te redeneeren door in hare
egfers omtrent het absolute verzuim ook
te begrgpen de kinderen, die op hun zesde
jaar de school nog niet, en die op hun
twaalfde jaar de school niet meer be
zoeken.
Trekt men van het totaal der kinderen,
die volgens de egfers der Regeering op 1
Januari 1897 geen onderwgs genoten, af
het aantal van hen, die om wettelyke
redenen niet ter school gaan, alsmede de
11536 kinderen, die voor hun 12de jaar
de school verlieten, maar die dan toch
bezochten, dan blykt, dat
niet meer dan 1.32 pet.
van de 647,869 kinderen van 6 tot 12
jaren geen schoolonderwys genoten hebben.
Er is eenige redenen om te onderstellen,
dat het werkelgke cgfer
nog geringer is.
Ook werd verwezen naar hetgeen in een
artikel in de Prov. Gron. Crt. van 20 April
1898 door den heer Wouters, wethouder
van onderwgs te Groningen, gezegd wordt
omtrent de betrouwbaarheid der door de
Regeering verstrekte statistiek.
Verder werd de aandacht gevestigd op
de gegevens, vermeld in de Jaarcijfers
over 1896. Op bladz. 26 leest men, dat
het getal kinderen, dat geen onderwijs ge
noot, in 1875 17 pet. bedroeg, welk cgfer
echter allengs gedaald is, totdat het in
1894 en 1895 9 pot. beliep. Of deze
egfers juist zgn, kan betwgfeld worden,
maar zg zgn in elk geval voor de opvol
gende jaren denkelijk naar denzelfden
maatstaf bewerkt en men mag daaruit dus
afleiden dat het absolute schoolverzuim
in het vermeld twintigjarig tgdvak be-
langrijk is verminderd.
Ten betooge, dat Neaerlaud ten aanzien
van het absolute schoolverzuim niet by
verschillende beschaafde landen van Euro
pa, waar de leerplicht is ingevoerd, aehter
staat, werd vermeld dat volgens eene op
gave, ontleend aan het Amerikaansche
Report of the Commissioner of Education
over 1894/95, het percentage van het aan
tal op de lagere scholen ingeschreven kin
deren tot de totale bevolking naar de
laatste opgaven in Oostenrgk 13,8, in Hon-
garge 15, in België 11, in Denemarken
10,61, in Frankryk 14,54, in Italië 7,57,
in Portugal 3,85, iu Sptnje 7,67 en in
Zweden 14,63 bedroeg. In Nederland was
het aantal op de scholen ingeschreven kin
deren in 1897 ongeveer 14 procent van
de bevolking.
Wie eenig lager onderwgs genoten heeft,
houdt het geleerde nog niet altyd aan.
Dat het onderwgs intusschen ook op late-
ren leeftgd meer en meer vruchten draagt,
blgkt uit bglage B van de Memorie van
Antwoord betreffende het wetsontwerp tot
invoering van den persoonlgken dienst
plicht. Men vindt daar opgegeven, dat van
18851897 het percentage van dn lote-
lingen, die lezen en schrgven kunnen, is
toegenomen van 88,92 tot 96,25, eu dat
het percentage van hen, die alleen lezen
kunnen, is verminderd van 1,8 tot 0,61
en van hen, die lezen noch schrgven kun
nen, van 9,28 tot 3.14. Ook deze egfers
bevestigen de meeuing van Thorbecke en
mr. de Beaufort,
dat het stelsel der vrijheid goede
vruchten draagt.
Omtrent den omvang, den aard, de toe
neming of vermindering van het relatieve
schoolverzuim worden in de Memorie van
Toelichting hoogst gebrekkige statistische
inlichtingen verstrekt.
Enkel per provincie eenige egfers om
trent het vroegtgdig verlaten der school.
Aan dezen staat kan slechts eene betrek-
kelgke waarde worden gehecht, omdat zich
onder de schoolgaande kinderen velen be
vonden, die jonger dan 6 en ouder dan
12 jaren zgn, de vraag, welke kinderen
geacht kunnen worden „volledig onderwgs
te hebben genoten", zeer verschillend heb
ben opgevat.
Hierbg komt, dat het verlaten der school,
voordat de twaalfjarige leeftgd bereikt is
of volledig lager onderwgs genoten is, geen
nadeeligen invloed heeft op het klassikaal
onderwgs, terwyl invoering van leerplicht
vooral ter verbetering van dat
wordt aanbevolen.
Overigens werd nog opgemerkt, dat,
indien men de vele in verschillende ko
lommen vermelde gevallen in aanmerking
neemt, waarin big k baar aan verwaarloozing
der opvoeding niet valt te denken, het
vroegtgdig verlaten der school niet zoo
veelvuldig voorkomt, als men oppervlakkig
zou meenen.
Ee regeering heeft eenige opgaven ver
strekt van het relatieve schoolverzuim in
drie arrondissementen. Het sprak, meende
men, vanzelf dat deze enkele opgaven voor
de beoordeeling van den toestand in het
geheele land zeer geringe waarde hebben.
Bovendien meenden velen, dat die opgaven
ook geen voldoend licht verspreiden over
den toestand in de arrondissementen, waar
op zg betrekking hebben. In de eerste
plaats zijn
de cijfers onvoldoende,
omdat er alleen gemiddelden worden
opgegeven. Het kan wezen, dat er in
deze arrondissementen enkele scholen zyn,
waar het relatieve schoolverzuim zeer
groot is. Dit zou natuurlyk op het gemid
delde cgfer een grooten invloed hebben
Voor eene juiste statistiek is het noodig
opgaven te geven
over elke school in het bijronder.
Wordt vervolgd.
In de christelyke pers was 't de Sprok
kelaar die een leugenachtig bericht hielp
verbreiden dat een zoon van dr. Kuyper
voor een cursus examen te Amsterdam ge
zakt, door 't gekonkel van zyn vader toch
toegelaten was geworden.
En in de liberale pers is 't vooral de
Middelb, Courant geweest die 't maar niet
goedvinden kon dat het Kamerlid Kuyper,
tevens president van het pers-comité bg de
inhuldiging zich tegen dien door hem aan
zien komen tyd uit de voeten maakt.
In een woord van verweer beantwoordt
de thans scheep gegane „delinquent" beide
aanklachten.
Wie 't antwoord in zijn geheel lezen wil,
trachte een der dagbladen Standaard,
Telegraaf, Handelsblad, Nieuwe Rotterdam
mervast te krygen, welke alle aan dr.
Kuyperg afscheidswoord gastvrgheid boden.
Wg nemen slechts 't volgende er uit op
lo. Wat aangaat het Perscomité 1
„Toen in het Bestuur van den Jour
nalistenkring de vraag tot mij kwam,
of ik het voorzitterschap van het Co
mité voor de Buitenlandsche Pers aan
vaarden wilde, heb ik, terstond en
duidelyk, geantwoord, dat ik bereid
was te helpen wat ik kon, maar dat
de heeren wel moesten weten, dat ik
niet bg de feesten zon zgn, wijl ik naar
Amerika moest. Alleen onder het ver
band van die pertinente verklaring trad
ik als voorzitter van het Comité op,
en het is alzoo geheel onbillyk, mg
thans eeu verwyt te maken van wat
ik van meet af als conditie heb ge
steld."
2o. Betreffende de Inhuldiging
„Te dezen opzichte zal de teleurstel
ling wel voor niemand pynlyker zgn
dan voor mg zeiven, maar ik was reeds
twee jaren te voren gebondenen kon
van de «SJone-facturea niet afzien. De
Universiteit van Prinoetowu had mg
honoris causa doctor in de rechten ge
maakt, en uitgenoodigd haar bul in
loco te komen ontvangen, met het hou
den van eenige lectures. Beleefdheid
veroorloofde mg niet, dit af te slaan.
Toch was het reeds twee achtereenvol
gende jaren uitgesteldhet laatst in
'97 om de verkiezingen. Toen nu in
den beginne van dit jaar er nogmaals
op werd aangedrongen, dat ik thans
mijn belofte gestand zou doen, heb ik
moeten aannemen, en kon ik niet meer
terug; te minder, daar, toen ik beslissen
moest, de juiste dag der Inhuldiging
nog van verre niet bekend was,