NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. CHRISTELIJK- HISTORISCH Ho. 84. 1898. 16 Ipttf. fmaafftfe laarpti$, VERSCHIJNT G. M. KLEMKKRK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN Het Wetsontwerp. elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,025. UITGAVE VAN en van I 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent'. Familieberichten van I 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Bij dit nummer behoort een bijvoegsel. Wij hebben in onze thans afgesloten reeks asterisken aangetoond dat een chris tenouder, door de doopsbelofte gehouden, tegen leerplicht op zich zelf geen bezwaar heeft. Dat getrouw schoolbezoek in christelijke kringen door zedelijke middelen wordt bevorderd. Dat 't verzet tegen absoluten leerplioht bij ben niet roortspruit uit zuinigheid dewijl tan christelijke zijde jaariy ks mil joenen aan goed onderwijs wordt uitge geven, en ook zelfs de armste onder ons schoolgeld betaalt. En dat tegen de regeling van den school dwang andere onoverkomelijke bezwaren bestaan. Gaan wij nu over tot de beschouwing van het Wetsontwerp, waarvan wij den korten inhoud indertijd hebben medege deeld. Ook tegen dit wetsontwerp hebben wij zeer groot bezwaar. Reeds artikel 1 staat ons niet aan. Gelijk men weet, houdt dit artikel in het beginsel dat ouders verplicht zijn hun kinderen van zes tot dertien jaar ge regeld een lagere school te doen bezoeken. In dit „van zes tot dertien jaar" ligt de kwetsbare plek van het ontwerp. Het schoolverzuim is volgens den minis ter zeer groot. Nu ontkennen wij dit. Wij hebben be vonden dat er nog geen anderhalf procent van de [schoolgaande kinderen heelemaal geen onderwijs genieten. Wij meenden dat 't voor dat eene kind niet noodig was een dwangwet oek voor de overige 99 in 't leven te roepen. Doch nu meent de minister van wel. Wij wenschen dit daar te laten. Maar dan vragen wij toch waarom moet er nu eene bepaling gemaakt worden dat 't kind reeds op zijn 6de jaar naar school moet en niet voor zijn 13de er af mag. Daar zullen vele ouders hinder van hebben. Wij zagen reeds uit 't medisch advies van den Haagschen geneesheer Snoeok Henkemans dat 't noodzakelijk schijnt voor de jeugdige hersenen dat 'tkind pas met zijn 7de jaar naar school gaat. Dit zegt een dokter, men zou zeggen, naar dien zal de wetgever hooren, gelijk hij gewoon ir te doen. En toch hij hoort niet naar hem en decreteert eenvoudig dat 't zesde levens jaar het jaar bij uitnemendheid is, waarop de wijsheid door den knaap of 't meisje kan worden ingedronken. Maar nu zijn vele vaders van meening dat hnnne kinderen niet voor het zevende jaar naar school moetendat dit beter is voor hunne gezondheid en vatbaarheid; dat zelfs 't bewaarschoolleven hun niet geven kan wat zij thnis, in de huiskamer, aan moeders knie en onder haar toezicht kun nen opdoen; doch zie onverbiddelijk is de wet jegens dezulken. Die kinderen moeten aan moeders toezicht onttrokken en tegen den zin der ouders naar school. Maar nu zijn er ook ouders die er geen been in zien dat hun kind al met het (l) Zeer terecht schrijft de Haagsche Briefschrijver in deMiddelburgscho Courant van 11 April: „De kerkelijke partijen varwaarloozen de intellectue6le belangen hunner kinderen niet en keuren het af zoo anderen het doen, met recht oordeelende dat de ouderlijke plicht aldus niet vervuld wordtHier weet men bij ondervinding hoeveel de kerkelijke partijen voor -het gekleurd sec- tarisch bijzonder onderwijs over hebben". Het „liberale" in deze laatste zinsnede daar latende, is dit woord van waardeering aan die zijde ons in onzen strijd tegen leerplicht zeer van pas. (a) Ouders, voogden en verzorgers- Ge makshalve vatten wü die onder eerst ge noemden naam samen- zesde jaar naar school gaat, doch die er tegelijk op rekenen dat het dan ook op zijn twaalfde genoegzaam volleerd is om de maatschappij in te treden. Het meisje moet op haar 12de jaar in de huishouding gaan helpen, kleine bezig heden leeren doen, op de zusjes passen. De jongen moet op dien leeftijd op vaders winkel of werkplaats het lichte werk lee ren verrichten, ot ook wat vrij alge meen ten platten lande gewoonte is, hij moet wat gaan verdienen. Dat kwartje in de week, die twee kwartjes, dien gulden kan moeder de vrouw niet missen. De jongens eten als delvers, leeren doen zij toch zoo heel veel niet meerhet huisgezin breidt uit. Wat zou zij moeten beginnen als zij den jongen nog een jaar op school moet houden en deze inkomst moet missen. Die f25 in 'tjaar is een zuur stuk brood minder; wie zal deze schade vergoeden? En nu zegge men nietwat conserva tieve redeneering. De werkelijkheid is eenmaal zoo dat de jongens in de werk manskringen op hun 12de jaar er al op uit moetenen zij willen ook wel graag. Zij znllen dit laatste jaar op school toch wel niet heel veel meer leeren, of wij hebben 't mis. Maar behalve voor de ouders levert deze maatregel voor de schoolbesturen evenzeer groot bezwaar. Vele gemeenten zijn, dank zij de op drijving der kosten voor het lager- en het zoogenaamd lager onderwijs, reeds sedert jaren noodlijdend, of staan op 't punt het te worden. Zij tooveren met schoolruimte en aantal leerlingen op alle mogelijke wijs, om toch de hoogere uitgaven voor vermeerderd personeel te ontloopen. Doch indien nu dit zevende leerjaar er by komt, zullen zij dien dans niet zoo gemakkelijk ontspringen. Bij twee-keer aanneming zooals de wet voorschrijft, zal men twee, zeker een klasse meer hebbeneen nieuwe klasse die een onderwijzer meer vereischt. Een onderwij zer van f500, ongerekend de mogelijke kosten voor verbouwing. Kan nu een gemeentebestunr dit uit de beurzen der belastingschuldigen vinden, waar znllen de besturen onzer christelijke scholen 't geld van daan halen om hunne scholen aan dezen eisoh der wet te doen beantwoorden Nu reeds, spijt de rijkssubsidie, moeten zij zoo tobben om rond te komen en wordt door vele Christenen haast boven vermogen bijgedragen om de school op de been te houden, wat moet hiervan komen, wanneer dat ongelukkige getal dertien in de wet komt Er komt dus bij die verlenging van leertijd heel wat kg ken. En dan, nog eens, wat heeft dit met leerplicht, met tegengaan van schoolver zuim, waar 't immers alleen om te doen is, te maken? Komen groote geesten waarvan de mi nister in zijn toelichting spreekt, en om wier wil hij dezen dwangmaatregel wenscht door te drijven, misschien niet in de eerste zes leerjaren, tusschen 6 en 12, aan het lichtwaartoe is dan het zevende, dat jaar 13, nog noodig? En gesteld dat pas op 't dertiende jaar de bolster bij deze genieën doorbreekt, dan is 't aantal dezer schitterende vernuften toch stellig niet hooger dan Wij meenden te schrijven „een". Doch bij nader inzien komt ons dit cijfer veel te hoog voor. Stel u voor in iedere gemeente een genie, dat zou een paar duizend genieën om de zeven jaar geven. Welk land kan daar op bogen China zeker niet. Immers dat land beeft modelscholen met vele leerjaren en uiterst knappe uitgezochten uit de meest uitge zochte bollebozen, doch die in de practijk geen knip voor den neus waard zijn die, om ons bij het leger en de vloot alleen maar te bepalen, door hun domheid hun Taderland om koud zouden helpen en China tegenover alle natiën waarmee het in conflict komt, machteloos doen staan. Doch aangenomen dat 't zevende leerjaar een genie per gemeente „kweeken" zou, moeten dan al de overigen om der wille van dien eenen, tot hun 13de jaar op school blijven? Waartoe die geldvermorsing en waar moet het van daan komen Een matige berekening leert dat de Christelijke scholen alleen een meerdere uit gaaf van drie miljoen voor hun rekening znllen krijgen. Zou dit geen schande zijn? En dat, terwijl de historie leert dat de genieën, ook zonder leerplicht, en zonder het dertiende jaar, huu weg wel vinden ja zelfs bij den grootsten tegenstand zich 't krachtigst en zekerst er door heen werken. Het licht behoeft toch hun niet omgehan gen. Zij stralen vanzelf hun glans uit. En dan die heel gewone kinderen, die geen uitvinders, maar doodgewone men- schen zullen worden, die kunnen het blijkens de ervaring best met zes leerjaren doen. Een niet vlugge leerling met zes leer jaren achter den mg wordt o.k in het zevende niet vluggereu de wonderen van knapheid worden na hun zesde leer jaar vanzelf in het zevende geleid. De tijdgeest maakt er op z'n minst school meesters van. En ook dit is het ernstige bezwaar dat wij tegen het hee'e wetsont werp hebben. Het offert aan den tijdgeest. Het stijft de onkundigen in het denk beeld dat een jongen die maar even boven zijne leemakkers uitsteekt, t* knap is om zijn handen te leeren gebruiken, te wijs is om een vak te leeren; te fatsoenlijk om zijn handen vuil te makenmaar geesteswerk moet leeren doen dat school wijsheid boven de practiscbe kennis van den werkman gaateu dat een ambachtsman niet zoo ontwikkeld behoeft te zijn. Onze leer daarentegen is dat mén onze aanstaande ambachtslieden niet te degelijk kan opvoeden. Maar dan make men van die opleiding niet eene caricatuur gelijk met dit zevende leerjaar geschiedt, een jaar dat men feitelijk ontsteelt aan de jaren zijner practische opleiding, waardoor men hem belemmert om te komen tot voldoende vakkennis. En dan en hier komen wij weder op de principiëele grieve terug hier is een overheid, een „Staat", die uitmaakt dat niet wat gij, maar wat hij denkt voor uw jongen 't geschiktst te zijn, hij n moet opleggen. Oordeelt gij dat uw jongen met zijn 12de jaar volkomen in staat is om met u in winkel of werkplaats te zyn,de Staat zal beslissen dat gij 't mis hebt, dat uw jongen pas op ziju 13de jaar voor dezen arbeid geschikt wordt. De omgekeerde wereld. De revolutie, ook hierin gehuldigd dat zij is eene stelselmatige omkeering van begrippen waardoor menschelijke-of staats- willekeur gesteld wordt in plaats van Gods ordinantiën. Moge de tweede kamer althans aan dit le artikel haar Tekel niet onthouden. Zie Daniël 5 27 Iemand schrijft in de Groninger Crt. het volgende over Domela Nieuwenhuis „Van den zomer, toen ik eenige weken te Hilversum doorbracht waar ook D. K. een bescheiden zomerverblijf had betrok ken, heb ik den eenmaal zoo gevierden demagoog herhaaldelijk gesproken. Hij zag toen reeds aankomen, dat zyn dagan geteld waren en hij weldra zou moeten bezwij ken voor den drang van het parlementa risme. Zyn wensch was alleen nog maar, dat de niet te verhoeden uitbarsting spoe dig zou komen, want te verhinderen was zij toch niet en. zoo redeneerde hij hoe eer zijne volgelingen hem ontrouw werden, des te eer waren ook de twee a drie jaar verloopen, die hij noodig achtte om van de dwalingen van het parlementa risme te genezen. „D. N. is oud en grijs geworden de invloed van grievende teleurstellingen is hem niet gspaard. Als furiën staan nu tegenover hem mannen en jongelingen, die niet besseffen willen dat 't toeh vooreen groot deel zijn woord is geweest, dat han hart voor de socialistische leeringen heeft ontvankelijk gemaakt. Veel heeft hij geofferd: zijn geachte positie, zijn omvang met man nen van gelijke beweging, zijn geld ook ten deele, en nu het socialisme niet langer door ernstige mannen wordt beschouwd als een onzinnig drijven maar als |een machtige onvermijdelijke voorstuwende kracht,staat hij berooid en verlaten, de mannen van zijn stand en ontwikkeling schuwen hem als een venijnig dier en het volk weigert langer zijn zegekar te trekken. Dat is de schuld van de grenzeulooze verbittering, die dezen man verteert. „Zijn uiterlijk heeft eer iets goedig-vre- delievénds, en met verbazing heb ik hem in den trein een onbeholpen moeder zien bijstaan door voor haar met zachte hand de kinderen uit den waggon te tillen en op het perron te zetten maar daar binnen blaakt de vernielende vlam, die niets en niemand spaart. Wie niet onvoor waardelijk in hem gelooft, wordt door hem gewantrouwd en wie hem durft tegen te spreken, ziet zijn van woede op fonkelend oog op hem gericht. Nieuwen huis is ODmogelyk. geworden voor onze samenleving dat was telkens weer de eindindruk dar verschillende gesprekken, die ik met hem voerde." Dat „met verbazing" is karakteristiek. Het doet nog denken aan den tjjd toen men in socialisten een soort wilde dieren zag, vracht der teekeningen van Uilenspiegel. Overigens zijn de vriendelijkste gemoederen in elke afwijkende richting de gevaarlijkste tegenstanders. Als voorbeeld wijzen wy op Arminius, een der beminnelijkste figuren in den kerke- lijken strijd van voor 1618. Dr. Bronsveld de aangekondigde inter pellatie Donner besprekende, zoekt hier iets achter. Hy meent dat de bedoeling is nog een anderen dag voor bededag te verlangen, dan dien welken de Synode der hervorm de kerk op verzoek der Koningin reeds er voor bestemd had. En dan voegt hij er de opmerking bij „Het is zeker wel hard voor de „ge reformeerde kerken", dat zij goedschiks kwaadschiks gevolg moeten geven aan een verzoek, dat kwam van die „drie maal van God gevloekte synode";doch haar houding zou waardiger zijn geweest, indien zij dit zonder gemompel had gedaan. „De interpellatie van den heer Don ner is voor ons gevoel een onwaardig spelen met het heilige, een jacht maken op den naam >an getrouw getuigen, dat beneden den ernst is der zaak, en dub bel stuitend in een man, zoo oud als de heer Donner is." Wij vinden het zeer onkiesch van den Utrechtschen doctor om zoo te sckrijveD, en nog wel in verband met een bededag. Met zulk een odium tegen zijne, zij het ook al in zyn oog dissentieerende broede ren een „odium theolog(ic)um?" be derft hy den zegen van den bededag, zouden wij denken. Men valt van zekere zijde over dr. Yos' „Zij zullen het niet hebben" doch der gelijke taal als van dr. Bronsveld, met zyn onbewezen beschuldigingen, sticht grooter verdeeldheid. Misschien is 't ook niet kiesch er op in in te gaan. Doen wij er dan verder het zwijgen toe en wachten wij met vertrou wen de interpellatie af. UISMH©. II. Utrechtsche Zendingsver- eeniging. De jongste berichten van de Utrecht sche Zendingsvereeniging bevatten onder houdende mededeelingen van den jongen zendeling Yan Hasselt. Deze deed met den resident van Ternate een veertien- daagsche reis langs Nieuw Guinea's noord* kust. Het spijt ons dat wij uit zijne reisbe schrijving niet een en ander kunnen over nemen temeer dewijl vele jongelingen in onze omgeving dezen jeugdigen vriend zoo goed kennen. Mochten de Zendingsvrienden winst doen met den navolgenden wenk dien hij in zijn reisverhaal inlaschtAls er sprake van uitbreiding op Nieuw Guinea mocht wezen, zou ik 'toog willen vestigen op streken waar ze goede huizen en klein* prauwen hebben, m. a. w, waar de be woners dicht by honk blijven en niet van de drie maanden slechts 14 dagen of nog minder bereikbaar zijn. III, Nederlandsch Zendeling genootschap. Zendeling A. Kruijt zet zyn verhaal omtrent zyn bezoek aan de Delizeading voorteene zending die zich ten onzeHt ook in de belangstelling van moderne staats- en handelslieden, met name van verschillende Rotterdamsohe en Amsterdam* sche liberalen mag verheugen. Zijn verhaal geeft een bedroevenden indruk van de duisternis die in dit naar de natunr zoo schoone en rij kbedeelde ge bied der Bataks nog heerscht. Een offerplaats van de boschgeesten, door hem gezien de plaats namely kwordt door hem aldus beschreven. Een dozijn bamboestokjes naast elkaar van boven een weinig gespleten, zoodat er enkele sirikblaadjes, als offer voor de geesten, in vastgeklemd konden worden. Een Batakker zeide tot den zendelingals we geen sirik by ons hebben, dan steken wij er een blad tusschen dat er op gelijkt; de geesten zien zoo nauw niet. Eu de andere Bataks schaterden het uit. Eeu ander wist t* vertellen van aan Europeaan die kwansuis een sigaar had geofferd. Een handige Batak had hem op gerookt, en „zy smaakte best",werd er bij gevoegd. Dergelijke ervaringen zijn te smartelij ker dewijl onder de Bataks, overigens een verlicht en schrander volkje, reeds zoovele jaren gearbeid is en wordt. De Battaks hooren dan ook gaarne het evangelie doch weigeren zich te bekeeren. Zy spotten met han eigen godsdienst, doch zij n onaandoen lijk jegens den beteren. Onder vele staaltjes van diep verval en ploegen op rotsen geeft de zendeling er een, waar hy vertelt van een bezoek aan een verloopen zendingsschool waar de gee- roe klaagde dat niets te beginnen was met 't viertal van de besten wier tanden gevijld waren geworden, en ter wiereere nu het leest van het tandenvylen werd gevierd. Op zulke feesten is 't volk dagsn achtereen als razenden, en er wordt veel gedobbeld, en dan feest men tot men het zat is. De pengboeloe moedigt die feesten aan dewyl hij van eiken dollar die verspeeld wordt 10 cent krijgt, zoowel van den winner als van den verliezer. Door zulke feesten, klaagt de zendeling, wordt de moeitevolle arbeid van maanden teniet ge daan. En zoo ging 'taan alle stations die de beer Kruijt bezocht. Niemand die gewon nen wordt, en van wie voorheen gewonnen werd zonk menigeen in zonde en ellende terug. Die den Heere vreezen zyn eenlin gen. Toch geeft de heer Kruijt den moed niet op, het vertrouwen in den zendeling neemt toe. Aan gene zijde van 't gebergte wonen de oorspronkelijke, minder ontaarde Bataks, doch 't Evangelie werd daar nim mer gebrachttoegang er voor is geslo ten. Wij helpen den beer Kruijt wenschen dat 't spoedig Gods tijd zij dat ook aan

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1898 | | pagina 1