NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. CHRISTELIJK- HISTORISCH Ho. 58. 1898. 3d(dï(n(| IS l'flininri. VERSCHIJNT G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN Bij dit nummer behoort een bijvoegsel. Buitenlandsch Overzicht. ZOLA'S TERECHTSTELLING. Isaac da Co sta. elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maande® franco p. p0,95. Enkele nummers0,02E. UITGAVE VAN EN van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent'. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Niemand zal ontkennen dat Labori een kranig advocaat isdie tegen de oppositie Yan de getuigen, 't arrogant optreden van de officieren, 't helsch lawaai van 't pu bliek, de partijdige houding van den pre sident en de opzettelijke bemoeilijking van officiëele zijde in, toch stand houdt en af en toe belangrijke verklaringen weet te ontlokken. Hij is nu reeds vier dagen bezig ge weest en is nog onvermoeid bezig zijn naam (Labor!) eer aan te doen. In 't kort laten wij de feiten uie Woensdag en Donderdag zijn voorgevallen, even spreken. Generaal Boisdeffre, chef van dengene- ralen staf, vroeg hij naar 't geheime do cument door Esterhazy van de gesluierde dame ontvangen en den minister van oorlog overhandigd. Deze getuige echter weigerde te antwoordenook andere belangrjjke vragen liet hij onbeantwoord als hebbende betrekking op staatsgeheimen. Toch wiet hem de advocaat de bekentenis te ontlokken dat Picquart wegens idéé fixe is „verbannen" geweest, doch niet wegens eenig gepleegd misdrjjf, alleen had hij uit particuliere brieven geklapt. Dit waren brieven van generaal Gonse, ~FEUILLETON._ Vervolg). 4) Dat Da Dosta, op de in ons vorig opstel omschreven wijze over de Afscheiding den kende, zijn stem verhief, gehebl in over eenstemming met zijn vriend Mr. Groen van Prinsterer, tegen de kwellingen, den volgelingen van De Cock en Scholte aan gedaan, spreekt vanzelf. Dat hij daarmee geen lof inoogstte bij de groote massa is even dnidelgk. En dat hij anderzijds ook door de Atgescheiden broeders met andere eogen aangezien werd dan te voren, be hoeft on» niet te verwonderen. Inderdaad hadden zij zich in hem vergist, dooh niet juist op die wijze, als zij 't zich voorstel den. Zij meendsn :,Da Costa was immers geheel homogeen met hen, en dat hg thans niet met hen meeging kwam, indien al niet uit zwakheid, dan toch uit te weinig inzicht in de eischen van 't beginsel voort. Dit laatste nu was onjuist, wgl 'teerste onjuist was. Da Costa was niet geheel ho mogeen met hen met name niet in een der hoofdzaken bij den strijd van 1834, nl in de beschouwing der belijdenisschriften. Dit zou in vervolg van tijd big ken en we zullen er straks nader over moeten handelen, docb voor 1843 ligt 1840. In 1839 was de Dichter, wiens harp zich intusschen maar al te weinig meer liet hooren, tot lid van de Tweede Klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut be noemd. 't Was in een der vergaderingen van dit lichaam, dat Da Costa 't volgende jaar zijn „Vijf en twintig jaren. Een lied in 1840" voorlas. We kunnen de ver zoeking niet weerstaan de regels waarin ®en andere voortreffelijke Dichter E. J. Potgieter, dien hengelijken „morgen" her denkt, hier neer te schrijven „O morgen, waarop ons de wellust gebeurde, Getuige te zijn van 't herrijzen dier zon, Die langzaam den sluier der nev'len niet (seheurde, wat wist zij van worstling? die rees en n (verwon 1 n°H''roemrijkste stonde zijns levens 1 De lot is te lauw voor zoo godlijk een gloed .ue roemrijkste zege ozer zanggodin tevens, Wees, heerlijke erinnoring 1 wees driewerf (gegroet Wat was dan 't onderwerp, 't welk den Dichter stoffe gaf V00r zijn zang We laten dén schoonen voorzang 't antwoord geven onder-chef van den staf. Deze kwam nu voordoch was, zoo mogelijk, nog onwilliger dan zijn chef. Toen Labori hem omtrent de gesluierde dame ondervragen ging, antwoordde hij, gedeeltelijk als gevolg der verlegenheid, waarin die vraag hem bracht, met eene beloediging. Gij spant mg strikken, beet bij hem toe. Tevergeefs vroeg Labori den advocaat generaal hem te beschermen, om 't kleed dat hij draagt; en toen deze door stil zwijgen weigerde, viel de heele balie Labori bij en ontstond zulk een vreeselijk tumult onder 't publiek hetwelk Labori toejuichte, dat de voorzitter de zaal liet ontruimen. Na heropeaing bood Gonse zijn veront schuldigingen aan en werd hij opnieuw gevraagd. Gelijk men weet hebben hg en Piequart samen zoovele ontdekkingen gedaan dat de achuld van Esterhazy, den schrijver der stukken op welke Dreyfus veroordeeld werd, voor hen vaststonddoch Gonse veranderde en Picquart ging door. Gonse beweerde nu dat hij van Esterhazy's schuld niet overtuigd was. Majoor Gribelin verklaarde advocaat Le- blois in het bureau van kolonel Picqnart te hebben gezien en daar een geheim dossier, in een envelop gepakt op tafel heeft zien liggen. Advocaat Leblois die teruggeroepen wordt, ontkent dit. Dit gaf aanleiding tot een Ziet I het vierde eener eeuw heelt zijn stonden (doorvlogen, Sinds ik aanving mijn hand aan de cither (te slaan 1 Weggevlotene jaren I herrijst voor mjjnoogenl O geeft gü mij de stof voor mijn maat gezang aan. Ja, een stof voor mijn verzen, een grond (voor mijn voeten, Vanwaar verder mijn oog in het rond (moge gaan. Om aan d 'eindpaal der tijden een toekomst (te onl moeten, Die alleen van die tjjden den loop leert (verstaan I De Dichter staat stil bg de groote ge beurtenissen van 1815 tot 1840. Hij hoort het kanongebulder van Water loo, straks opgelost in een overwinnings lied. 't Zwijgen van den storm der Napo leontische dagen legt hem de vraag op de lippen „is 't wel waarlijk vrede ge worden En hij antwoordt „neen, want de bron des strijds, de zonde is niet uit- gedelgd, en de kiem des oorlogs doet meer kwaad als tijdgeest, dan immer te voren als krijg." Hij herdenkt het feest der Hervorming en teekent de scherpe tegen stelling tusschen Luthers vrijheidszin en dien der Eevolntiemannen Hij ziet de wrange vrucht van den Jaatsten in Louvels moord op den hertog van Berry. Hij slaat den blik op Napoleon, wiens ster op Sint Helena ondergaat, en met Jesaia's woor den over Babels koning teekent hij zijn verschijning in het rijk der Duisternis. Bij Haarlems feest „Holland schreef", zegt Dr. Byvanck, „in 1823 een nieuwen heilige in zijn kalender": Laurens Coster wijst Da Costa op den zegen en den vloek, door de Drukkunst gewerkt, den zegenHervorming, den vloek ongeloof, ontueht, revolutie't Jaar dertig her rijst voor zijn blik Juli 'k Zag uw kroon in 't slijk (gesleurd, Bourbon 1 September?'t Rjjk der (Nederlanden scheurt 1" De Dichter is verontwaardigd over de waanwijsheid en de ongerechtigheid der staatkunde, doch erkent de hand Gods, ook in de scheiding van België, en roept den held van Bautersem op, den God der Vaderen eer te geven. „Den held van Bautersem I" „Christenridder neen van nu aan Christenkoning Zeker verkeerde Da Costa in 1840 niet meer in den zonderlingen waan, dat Wil lem II bestemd was, om een soort voor- heftige woordenwisseling waarbij helaas slechts kon geconstateerd worden dat een van beiden zich aan meineed had schuldig gemaaktdocb wie dit weet men niet. Labori's conclusie dat de stukken zouden worden teruggevraagd, werd door het bof verworpen. Dit is wel jammer, want juist Gonse heeft met Picquart de overtuigings stukken gevonden met de zekerheid er bij dat er aan het minist 'rie van oorlog bar geknoeid moet zijn om Dreyfus maar te kunnen schuldig verklaren. Generaal Mercier, minister van oorlog tijdens het proces Dreyfus, verklaarde tot verbazing van het publiek het rapport van Ra vary in zake Esterhazy, dat bijna iedereen kent, niet te kennen. Na de versohilllende vragen omtrent 'i bestaan van 't geheim dossier ontdoken te hebben, werd hij toch nog gedrongen om de aanwezigheid van dit stuk te bevestigen. Trarieux, minister van justitie tijdens 't proces Dreyfus, verklaarde dat hij zich voor het proces Esterhazy had geïnteres seerd, dewijl hij daar een „andere" quaestie achter zag liggen. Tegen 't einde van 1895 en '96, zoo verklaarde hij, „werden mij verschillende ernstige geruchten meegedeeld omtrent ge heime documenten welke waren medege deeld buiten den beschuldigde en tijn raads man om- en die voor de militaire rechters het bewijs hadden kunnen leveren voor de veroordeeling. Mijn twijfel nam nog toe toen ik de gelijkenis zag in 't schrift. bereider te zijn voor 't Godsrijk, een ge dachte hem en zgn vrienden, tijdens hun omgang met Bilderdijk niet vreemd, maar toch was en bleef onze Tweede Koning uit het Huis van Nassau hem een hoogst sympathiek vorstwellicht was het een zekere verwantschap des geestes, die den ridderlijken dichter „Da Costa's zilve ren beenderen", zgn wapenschild hield hij in eere in den Ridder-Koning aantrok. Hoe het zij bij zijn troonsbeklimming zong hij hem hulde toe, maar wees hem tevens op zijn roeping en op de dure verplichting, die op hem rustte, uit kracht van zijn afkomst en de gewichtige taak hem toebetrouwd, en niet minder op den Christus, die ook hem tot de vervulling ervan alleen de kracht kon geven. In 1844 herhaalde hij de goede belijdenis voor zijn vorst in een mondeling onderhoud. Helaas, dat hij reeds vijf jaar later hem zijn aan doenlijk rouwlied zingen moest 1 Ten slotte omgrijpt de Dichter nog eens het gansche tijdvak met één blik en dan treft hem eerst en meest de vooruitgang op het gebied der uitvindingen en der toepassing van deze op de practijk. Hij ziet de lichtzijden niet voorbij, maar even min de schaduwzijdemenschvergoding als vrucht van den vooruitgang van 's men- scben geest. Met woorden, welke ons die van Israëls profeten voor de aandacht terug roepen, vermaant hij de menschheid tot hear God terug te keeren, wien ook de onderkoning der schepping hulde en eere schuldig is. Hij toont aan, hoe, buiten Hem, ook de verlichting geen zegen brengt hoe eenerzijds zij de weelde ten top voert, tot zij ontaardt en den mensch en de menschheid ten verderve voert, en an derzijds de ellende vermeerdert der lagere klassen, steeds meer tot deelen eener ma chine verlaagd. Hij eindigt O Machtige Eeuwgeest I in uw hoogheid moogt gij staan Maar spreek 1 wat hebt gij met uw heer lijkheid gedaan En dan gaat hij voort en tracht de raadselen der toekomst te doorgronden de wereld zoekt een eenheid, maar zoekt ze niet in God als een Man zich in 't middelpunt te wringen weet en al de krachten der menschheid aan zgn streven onderwerpt zal hij heerseher zijn over de heele aarde. En dan herinnert hij zich een gestalte hij had hem in levenden lijve gezien, dien kleinen, grooten Man 1 hij had zich reeds een eind weegs ingewrongen in Toen vernam ik dat ook Scheurer Kestner zich met de zaak bezig hield en hij zei mij dat hij vooral rekende op den minister van oorlog en der. president van den mi nisterraad. Piequart onderzocht 't schrift van Ester hazy en dat van 't bordereau en kwam tot da overtuiging dat dit laatste door Esterhazy geschreven was. Kuiperijen tegen Picquart veroorzaakten inmiddels zijne overplaatsing naar Tunis. Ik vond ook treffende overeenkomst met 't schrift van Esterhazy doch zei tegen Scheurer Kestner niet te durven zeggen dat Dreyfus on schuldig is wijl hij mogelijk bekend heeft; waarop deze antwoorddedat kan niet, daarvan heb ik de bewijzen. En toen deelde bij mij de briefwisseling mee tusschen Gonse en Picquart toen was bij mij alle twijfel weg. Ik kwam tot de overtuiging dat van Gonse 't denkbeeld der herziening af kom- stig was en dat deze Picquart aanmoedigde. Maar daar wordt onverwachts in een dag blad een briefje geplubliceerd van den Italiaanschen attaché, waarin deze woorden Dat beest van een Dwordt te veel- eischend ook werd het facsimile van het bordereau door een ander blad openbaar gemaakt. Toen veranderde op eenmaal de gezind heid aan het ministerie van oorlog, Picquart kon dat stak niet gestolen en gepubliceerd hebben, een jander ambtenaar van Oorlog heeft 't moeten doen. Toch werd Picquart ,,'t weefsel zonder ga, dat onze leeftijd baarde" maar hij was gevallen, gestor ven in eenzame harde ballingschap. Juist in de dagen, waarin de dichter zong werd zijn asch overgevoerd naar de tombe in 't Huis zijner trouwe Invalieden. Da Costa slaat den blik naar Parijs en vraagt of wellieht daar weer 't sein zal gegeven worden voor een algemeene beroering der volken. Of weer de Omwenteling eerst en den de Tirannie de volken teisteren zal. Of zal 'tnog vrede blijven? o Wie gist Wat van des menschdoms lot daar Boven is beslist Wie heeft Gods raad gekend?. Maar neen die raad is niet gansch verborgen de Schrift is daar, die spreekt van onrust der volken, oorlogen en ge ruchten van oorlogen van de heer schappij van den mensch der zonde van 't schepsel dat zucht ten hemel van 't eindelijk ia 't Oosten dagend, eeuwig Licht. En opeens gaat 's Dichters didactische zang over in een hymne, zoo overweldi gend schoon, als er zelden een in onze taal gezongen is. Op 's hemels wolken zal Hij komen, Die aan dien nacht een einde maakt Die, in Zijn heemlen opgenomen, Het troostwoord uitsprak: „Wacht Mij, waakt I" Maar wij schrijven dit lied niet verder af: de eene regel is niet minder schoon dan de andere en we kunnen hier 't ge heel niet geven een geheel, dat wij indien we ooit een ander lied naast of althans na Davids psalmen door onze Ge meenten wenschten gezongen te zien op de lippen der vergaderde Christenen leggen moesten, oneindig liever dan 't mee- rendeel der Feithiaanscbe Evangelische Gezangen, met hun ziekelijk smachten naar dood en graf als was de dood niet de laatste vijanddie te niet gedaan wordt en 't graf niet de groeve der vertering, waarin men den Heere niet prijzen zal. „Kom, koning Jezus 1 kom, ja koml" is 's Dichters laatste woord, en wie de „Vijf en twintig Jaren" leest met een hart, geopend voor de lieide van Christus en bekleed met ootmoed en besef van schuld, maar ook van schuldvergeving, hij is door den Dichter met zich mede gevoerd en zijn ziel stemt in met dit waardig slotakkoord. 't Scheen, of thans de oude Da Costa verwijderd. Een van die ambtenaren ver sperde blijkbaar aan Picquart den weg om te voorkomen, dat de waarheid aan bet licht kwam. Die persoon heeft de schrift- vervalsching willen begaan om het orgineel ts wijzigen en om op de plaats van een letter die een persoon aanduidde den naam Dreyfus te zetten. Dat was voor mg een lichtstraal. Trarieux zette vervolgens uit een, hoe hij den minister van justitie over de zaak onderhield, die antwoordde, dat bij er den minister-president-en den minister van oorlog over zon spreken. Deze ant woordde dat hij het vermoeden van kolo nel Picquart niet gerechtigd achtte. De belangrijke verklaringen van den heer Trarieux werden natuurlijk met vijandelijke kreten beantwoordwel een bewijs dat zij indruk maakten. Ook werd bij 't eindigen der zitting Zola evenals de beide vorige dagen door een talrijk publiek uit alle standen gescholden en gemolesteerd. Toch kwam hij, dank zij de hulp der politie, heelshuids thuis. Nu nog iets van de zitting van Donderdag. Er heerschte minder levendigheid om en bij net rechtsgebouw, daar de deuren vroe ger open gingen. Om 12 uur begon de rechtszittingdoch reeds om 9 uur zag men de menschen queue maken. Vooraan stonden arme men schen, die hun staanplaatsen achtereenvol gens tegen 3, soms 6, en enkele 10 francs aan de rijken verkochten. De menigte weer ontwaakt was geen jaar ging voorbij, of zgn harp liet zich meer of minder hooren „Bg de rivieren van Babel" toonde, dat de Israëliet zijn volk niet vergatin 1842 zong hij de voor treffelijke ode „OrUans", zijn tweeden zang des tijds. De aanleiding was gegeven door 't jammerlijk omkomen van den Franschen kroonprins, stenn en hope voor den toen reeds wankelenden troon van Louis Philippe, dien straks de Februari- omwentelingen omverwerpen zou. Merk waardig zgn in deze ode, behalve de aandoenlijke beschrijving van'sPrinsendood, „Twee sprongen van eon rosin 't hollen, Eén schok men zag hem suisebollen, Den schedel doodelgk gekloofd", de regels aan den Franschen dichter Alphonse de Lamartine, met wien Da Costa in vroeger jaren hoog geloop en had, maar in wien hij zich deerlijk ver gist had Lamartine, een man van schitterende gaven, maar zonder vast beginsel, werd in plaats van d.e verdediger van waarheid en recht, de voorman van de Reformbanketten, en nam tijdelijk de teugels van den revolutionairen staat in handen, om ten slotte van den stoei der eere afgedaald als een broodschrij ver, die zich niet ontzag om van zgn volk een levensonderhoud af te bedelen, nadat hij zijn uitgebreide bezittingen verkwist had, onder te gaan. Lamartine dan, reeds in 1842, troostte zgn koning met een beroep op 't eeuwige, vrije sterke Fransche volk, dat hem niet ver liet, bij 't heengaan zijns zoons. Da Costa verwijt hem dien „onzin" „Wat vindt ge in 'teind tot God te zeggen? Wat, voor Zijn voetbank neer te leggen? By 't snerpen van zoo diep een pijn?" En met verwijzing naar 't Oosten, door Lamartine bereisd en beschreven, naar 't trotsche Babyion, toch gevallen, roept hij hem toe, niet op „de mensch heid" te steunen, als „de mensch" sterft want hij is slof en keert tot stof, maar op Hem, Die een eeuwig Rijk zal stichten, opgaande uit 't verborgen mos taardzaad. I „Kust, volken 1 kust den Eengeboorne, En schuilt bij Hem dat Hij niet toorne Wanneer Zijn dag u overvalt 1" B. Wordt cervolgd). K. W.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1898 | | pagina 1