NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
|cht,
IECHT
Schelde.
EEN EN ANDER.
Leel,
1%
VERSCHIJNT
G. M. KLEMKERK, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Uit de Tweede Kamer.
f
I
leit.
rtdelburg.
Ho. SI. 1897.
Mectfag 11 Dccem6ec.
ftuaaffife laatgang.
liefst ie-
VK KOLE,
te Wol-
hoef beslag,
Zaamslag.
ecbt
[IN, Kam-
lie met de
300GERD
SR—GOES,
an Dinsdag.
reer's morg.
5,nnr.
37, 'snamid.
6,30. Des
9,'sav
nde), 's nam
ÏST.
3TJRG.
1,50, (alleen
tarkt, 8,
1,15, 2,-,
6,55, 7,45,
rise ym. 5,20
Naar ZeiU
|5,nm. 1,20,
IMvTHOLEIS
Helen5,5C,
11,—, 1,30,
>Zoom 6,25
12,40, 2,10
n. Halsteren
alen 15 min
Stoomboot-
t'TERDAM
laatsen.
ritardam
9,30
9.30
9,30
9,30
10.—
9.30
9,30
9.30
9,30
8,-
8.—
9,-
9.—
9.30
9.30
9,30
9,30
9,30
9,30
9,30
9,30
2.30
9.30
9,30
3,25 d)
3,55
1,55
Ms
3,25 d)
3,45
kt.
'eskens hoog.
ELKEN MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND..
Prijs per drie maanden franco p. p0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE VAN
EN
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent'.
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Bij dit nummer behoort een bijvoegsel.
Z'j die zich met 1
ffijPGr Januari a. s. op ons
blad wenschen te abonneeren,
ontvangen de tot dien datum
verschijnende nummers gratis.
Een en an der uit de rede van Mr.Lucasse).
Doodstraf. Prostitutie.
Malthusianisme. Preventieve
hechtenis.
Alvorens onze indrukken over de
jongste Kamerdebatten, algemeene
beschouwingenen bespreking van
enkele speciale zaken weer te geven,
vestigen wij de aandacht op de be
langrijke rede door den afgevaardig
de van Middelburg in de vergadering
van 7 December in de Tweede Ka
mer gehouden, over bovengenoemde
punten. Aan de rede ontleenen wij
't volgende.
lo. Allereerst inzake de noodza
kelijkheid van wederinvoering der
doodstraf.
Zoo had ik bijv. een ander antwoord
van den Minister gewacht omtrent de in
het Voorloopig Verslag uitgesproken wen-
schelgkheid van de wederinvoering van
de doodstraf.
De Minister antwoordde evenals zijn
ambtsvoorganger, dat door hem geen vol
doende nienwe gegevens verkregen zijn
om een vrnchtbaar debat over de weder
invoering van de doodstraf met de Kamer
te kunnen voeren. Dit antwoord heeft mij
en zeker velen in deze Kamer en in het
land teleurgesteld.
Wat, vroeg ik mij af, zal in het oog
van den [Minister wel moeten gebeuren,
niet om een vruchtbaar debat over de
wederinvoering van de doodstraf mogelijk
te maken, maar om die doodstraf in onze
burgerlijke strafwetgeving weder te zien
opgenomen Pleiten niet voor de weder
invoering de onophoudelijk door de nieuws
bladen medegedeeld wordende moorden en
doodslagen Wint niet meer en meer
veld bij ons volk do overtuiging, dat
tegen de daders van dergelijke feiten,
in bepaalde gevallen, de doodstraf moest
kunnen worden uitgesproken en ook uit
gevoerd En al ware dit zoo niet wat
ik echter niet toegeef dan is het nog
de plicht der overheid en, naar mijne
meening, een eisch der gerechtigheid, om
voor zware misdrijven de doodstraf in
onze burgerlijke strafwetgeving op te
nemen. Het recht der overheid om de
doodstraf in onze burgerlijke strafwetge
ving op te nemen wordt, jnaar ik meen,
dan ook door niemand ontkend. In het
militair strafrecht hebben wij de dood
straf nog, en in het ontwerp-wetboek van
militair strafrecht, door de vorige Regeering
ingediend, is .de doedstraf als straf be
houden. De vorige regeering heeft dus
wel degelijk het recht der overheid erkend
om de doodstraf op te nemen en toe te
passen in de militaire strafwetgeving
alleen ten aanzien van de burgerlijke straf
wetgeving heeft die regeering gezegd,
dat het niet wenschelgk is daarin, om
redenen van opportuniteit, de doodstraf
weder op te nemen.
Over het al of niet wenschelijke van
de doodstraf zal ik niet verder uitweiden,
doch ik hen hel met de vorige Regeering
omtrent de epportuniteitsredenen niet eens.
Ik meen dat het een eisch der gerechtig
heid is de doodstraf in onze burgerlijke
strafwetgeving ep te nemen en voor ons
een plicht, -waar in de Heilige Schrift
aan de overheid dat recht om de doodstraf
toe te passen van Godswege is gegeven.
In de strafwetgevingen van de meeste
landen bestaat de doodstraf dan eok in
Oostenrijk, Duitsehland, Rusland, Frankrijk,
Spanje, Engeland, Amerika, enz. En dat
zij ook nog wel degelijk wordt toegepast,
dat leert ons de voltrekking er van nog
niet zoo lang geleden in Frankrijk en in
Spanje. Als de doodstraf werkelijk eene
straf was, die niet meer past in onzen
tijd, dan zou zij wel uit de huitenland-
sche strafwetgevingen zijn verwijderd.
Neen, bij gemis van de doodstraf, zeide
een paar jaar geleden de heer Heemskerk,
wiens gemis ik hier zeer betreur, ontbreekt
de kroon aan ons strafrecht.
Doet de Minister in deze niets, dan zal
dat door mij en velen jin de Kamer en
in het land worden betreurd.
2o. De afgevaardigde kwam ook
op tegen 't toelaten der openbare
hoerhuizen.
Zoo ook schijnt deze Minister niet te
willen medewerken, om bepalingen in het
leven te roepen, waarbij het houden van
huizen van ontucht wordt verboden.
De Minister zegt in de Memorie van
Antwoord daaromtrent
„Verbod van bordeelen zou ongetwij
feld allereerst uitbreiding van andere vor
men van openbare prostitutie ten gevolge
heliben.
„Welke vorm de gevaarlijkste moet
worden geacht hangt grootendeels af van
locale omstandigheden. Daarom is, uaar
het oordeel van ondergetsekende, de locale
wetgever de aangewezen antoriteit om de
noodige verbods- en gebodsbepalingen te
maken. Oadergeteekende laat daarbij in
het midden of de voorschriften waarbij de
bordeelen geheel worden verboden, thans
kunnen geacht worden eenen wettelijken
grondslag te hebben."
Wat het eerste bezwaar van den Minis
ter betreft, bet is mogelijk, dat wanneer
er kwam eene Rijkswet, verbiedende de
bordeelen, alsdan de onzedelijkheid onder
anderen vorm de clandestiene prostitu
tie zou toenemen. Maar wanneer de
ovsrheid daartegen niets kan doen, zal het
haar ook niet euvel geduid kunnen wor
den, als een dergelijk kwaad niet uitge
roeid wordt. Iets anders is het echter
met de huizen van ontucht, om die schan
delijke inrichtingen, waarin niemand onzer
zijne dochters zou wenschen, als bedrijf te
laten voortbestaan.
Eere dan ook aan de gemeenten, die
zijn voorgegaan en anders over de zaak
denken en de huizen van ontucht hebben
verboden.
Dat volgens den Minister het gevaar
lijke van de clandestiene of de openbare
prostitutie afhankelijk is van locale om
standigheden, kan ik niet toegeven, waar
ik de openbare prostitutie evenzeer ge
vaarlijk acht als de clandestiene, en beide
even afkeurenswaardig. Alleen de clandes
tiene is moeilijk nit te roeien.
Wat nu het derde punt betreft, meent
de Minister, dat wanneer de gemeenteraden
gemeenteverordeningen in het leven hebben
geroepen tot algemeen verbod van bor
deelen, dergelijke verordeningen geen
wettelijken grondslag hebben, hg betwij
felt althans of er een wettelijke grond
slag bestaat. Hg beroept [zich daartoe
zeker, evenals blijkens het Voorloopig
Verslag ook leden dezer Kamer, op art.
452 van het Wetboek van Strafrecht,
vaarin met zoovele woorden staat, dat
de huizen van ontucht erkend worden te
bestaan.
Ik voor mij twijfel niet of er wel voer
die verordeningen een wettelijke grond
slag bestaat en ik kan mij daarvoor be
roepen op art. 135 van de Gemeentewet.
Dit geeftjaan den gemeenteraad de bevoegd
heid om verordeningen in het leven te
roepen tot bevordering van de openbare
orde, de zedelijkheid en de gezondheid.
Daarin bernst, mijns inziens, de wettelijke
grondslag.
Welnu, de Minister heeft gezegd, dat
de gemeenteraden moeten worden vrijge
laten om deze gebods- en verbodsbepalingen
in het leven te roepen. Maar als de Mi
nister dan weder twijfelt of er wel een
wettelijke grondslag bestaat voor die ge
meenteverordeningen, dan zou ik willen
zeggen: Verwijder dan uit onze wetgeving
al die bepalingen, waaruit zou moeten
worden opgemaakt dat voor die verorde
ningen geen wettelijke grondslag bestaat.
Verwijder dan in de eerste plaats art. 452
Wetboek van Strafrecht. En wanneer de
Minister bij Rijkswet de bordeelen zou
willen tegengaan, dan zou dit kunnen ge
schieden door wijziging van art. 250, twee
de lid, van het Wetboek van Strafrecht,
door daarin te verbieden niet alleen het
bedrjj ven van ontucht door of met minderja
rigen, maar ook door of met meerderjarigen.
Dan is het plegen vau ontucht bij, de wet
verboden, en kunnen ook de bordeelen
niet blijven bestaan en zal dan ook moe
ten verdwijnen art. 452 van het Wetboek
van Strafrecht.
Het is, volgens mij ne, meening, volstrekt
niet genoeg, dat deze of gene gemeente
raad de huizen van ontucht in zijne ge
meente tegengaat of verbiedt. Het is eene
Rijkszaak, omdat het bestaan er van overal,
in elke gemeente, een kwaad is. Het is
een eisch van sociale rechtvaardigheid,
die ook deze Regeering zegt te willen
betrachten dat tegengegaan worde dat
de dochters van ons volk in dergelijke
huizen als slavinnen /.iel' bevinden.
En het verbieden van Rijkswege wordt
te meer geëischt, waar thans zoovele café's,
zoogenaamde bierhuizen, verrijzen, maar
die in vele gevallen niets anders zijn dan
huizen van ontucht, waar de Drankwet ook
in schromelijke mate wordt overtreden.
Gevoelt de Minister" voor dat kwaad
weinig en denkt hij aan deze zaak niets
te doen, dan zal ik tot mijn spijt zijn
optreden aan het hoofd van het Departe
ment van Justitie niet kunnen toejuichen.
3o. De heer Lucasse wraakt ook
de ongestoorde schaamtelooze propa
ganda van den Nieuw Malthusiaan-
schen Bond.
Ook gevoelt de Minister, blijkens zijn
antwoord op het Voorloopig Verslag, er
niet veel voor om iets tegen het optreden
van het Nieuw-Malthusianisme te doen.
Tal van brochures met teekeningen ver
strekken inlichtingen omtrent het voorko
men van groote gezinnen en zijn reeds in
de huisgezinnen verspreid. Dit kwaad is
voor eene verre toekomst nietmeer tekeeren.
De vereeniging, die het tegengaan van
groote gezinnen voorstaat, is door de vorige
Regeering als rechtspersoon erkend, hoewel
dit is, n.iar mijne meening, eene vereeni
ging tot bederf der goede zeden. Het lijdt
bij mij geen twijfel of de aangeprezen
middelen moeten strekken tot meerdere
onzedelijkheid, zoowel in als buiten het
huwelijk. Men ziet de middelen aange
prezen voor de ramen en men leest in
de couranten advertentiën, waarbij vroed
vrouwen zich aanbieden tot het geven van
inlichting om groote gezinnen te voorkomen,
maar ook, en dit zegt men er niet bij, om
ontucht ongehinderd te kunnen] bedrij ven.
Keurt de Minister dit goed Wil hij
paal en perk stellen aan die openbare aan
bevelingen, waarbij wij ons schamen wan
neer ze onzen kinderen onder de oogen
komen? Wijziging van art. 451 Wetboek
van Strafrecht, waarop de Minister eenigs-
zins nitzicht geeft, is daartoe noodig want,
zooals het nu luidt, kan het niet voldoende
helpen. Ik hoop dat de Minister daartoe
zal overgaan.
4o. En eindelijk in verband met
de gewenschte schadeloosstelling bij
ontslag uit voorloopige hechtenis.
Nog een woord over de preventieve
hechtenis. Ik heb daarover reeds in vorige
jaren gesproken, doch ik meen dat op deze
zaak nog wel mag worden teruggekomen.
Wanneer ik den Minister goed heb be
grepen zou hij er vóór zijn schadeloosstelling
te geven aan ieder die verdacht werd een
misdrijf te hebben gepleegd, doch wiens
schuld later niet kon worden bewezen
De Minister zou derhalve schadeloosstelling
willen geven bij preventieve hechtenis zoo
wel aan diegenen die onschuldig bleken
te zijn als aan hen wier schuld niet kon
worden aangetoond. Het laatste zou ik
bezwaarlijk achten, omdat dan vaak schade
loosstelling zou worden verleend aan per
sonen die werkelijk schuldig waren, maar
wier schuld niet voldoende kon worden
bewezen. Daardoor zal ook worden tegen
gegaan het afleggen van bekentenis.
Wanneer men weet, dat er schadeloos
stelling op staat, wanneer men uit zijne
preventieve hechtenis wordt ontslagen,
vrees ik, dat men niet zoo spoedig tot
bekentenis zal overgaan, om de schadeloos
stelling te krijgen.
Maar, wat volgens mijne meening wel
voor de hand ligt en wat zou kunnen en
moeten gebeuren, is schadeloosstelling geven
aan hen, die in preventieve hechtenis hebben
gezeten, maar daaruit zijn ontslagen, omdat
zij onschuldig bleken.
Het staat dan vast, dat men zich bij
de preventieve hechtenis heeft vergistdat
de man werkelijk onschuldig is gevangen
gezet en er bestaat dan een rechtsgrond
om hem schadeloosstelling te geven.
Men kan dan nog twijfelen omtrent den
vorm, waarin men de schadeloosstelling zal
geven of omtrent het bedrag in geld, dat
men zal toestaan, maar deze moeilijkheden
zijn, dunkt mij, als men het over de zaak
zelve eens is, wel uit den weg te ruimen.
Volkomen billijk evenwel zal men de
zaak nooit kunnen regelen.
De Minister heeft gezegd meu schept
dan twee categorieën van personen, eene
categorie van hen die onschuldig zijn en
eene categorie van hen wier schuld niet
kan worden bewezen. De eerste krijgt
schadeloosstelling, de tweede niet.
Ook ik vind daarin wel eenig bezwaar,
maar ik zou zeggen wanneer men beide
zaken niet behoorlijk kan regelen, waarom
neemt men dan zijne toevlucht niet tot
die, welke wfel kan geregeld worden
Daarbij wensch ik ook den Minister nog
op eene andere zaak te wijzen.
Ik heb dit ook reeds bij eene vorige
Regeering gedaan.
De zaak is deze. Het kan gebeuren dat
personen hier of daar in hechtenis worden
genomen, en dat de plaats, waar zij ge
vangen genomen worden ver is verwijderd
van de plaats waar zij de hechtenis moeten
ondergaan.
Wanneer nu zoo iemand ontslagen wordt
en geene middelen van bestaan heeft om
zich te verplaatsen, dan is men, dunkt mij,
verplicht hem reisgeld te verschaffen.
Een vorige Minister van Justitie, de heer
Smidt, heeft indertijd erkend, dat er termen
zouden kunnen zijn, aan dergelijke perso
nen reisgeld te geven, maar of daarvan
toen of later iets is gekomen, is mij niet
hekend. Daarom wensch ik te vragen wat
deze minister over deze zaab denkt en of
hij meent, dat het wenschelijk is de door
mij bedoelde persouen met reisgeld uit de
schatkist te steunen.
Slechts éene opmerking zouden
wij ons veroorloven, naar aanleiding
van 't met onze hartelijke instemming
door mr. Lucasse gesprokene.
De geachte afgevaardigde is een
voorzichtig staatsman maar daarom
te meer spreken wij de verwachting
uit dat hij niet volstaan zal met
eene opmerking dat hij 't optreden
van dezen minister betreuren zou
maar zelf op de betwiste punten
een wijziging in de wet zal voor
stellen, daarbij gebruik makend van
der Kamer grondwettig recht van
initiatief.
Wij vernamen reeds met genoe
gen uit zijn tweede rede, toen de
minister hem geen bevredigende toe
zeggingen doen kon, dat de antire
volutionaire Kamerclub van plan
schijnt op 't punt van wederinvoering
der doodstraf een daartoe strekkend
voorstel in te dienen.
Van de slotwoorden uit des sprekers
tweede rede die wij thans niet
kunnen opnemen nemen wij slechts
'tvolgende over:
De minister heeft gezegd dat als hij lid
der Kamer was en meende dat Gods wil
gebood dat de doodstraf in de strafwetge
ving werd opgenomen hij zonder aarzelen
van het recht van initiatief zou gebruik
maken tot wederinvoering er van.
Vele leden dezer Kamer zgn met mij
van oordeel dat de doodstraf in onze straf
wetgeving niet mag ontbreken, ook op
grond van Gods jWoord,j ons in Genesis 9:
6 en Romeinen 13 4 medegedeeld.
Het zal dan ook missahien kunnen ge
beuren dat, als de Regeering bij haar
voornemen blijft volharden, van de zijde
der Kamer nog een voorstel te wachten
is tot wederinvoering der doodstraf.
Voor deze toezegging zijn wij dank
baar.
Het 4e Hoofdstuk dat thans aangenomen
werd wgst een uitgaaf aan van ruim 5Vi
miljoen waarvan de ambtenaren die met
de rechtspraak belast zijn en de gevange
nissen en opvoedingsgestichten elk 17 ton
genieten, terwijl voor rijksveldwacht en
jachttoezicht 6 ton, voor gerechtskosten
3V2 ton is uitgetrokken 't salaris van den
minister bedraagt f 12000 dat van de 73
ambtenaren aan zijn departement f 128000.
Overigens heeft de minister een kraDigen
indruk gemaakt. Trouwens hoe kan 't anders.
Hij was jaren lang commies griffier, daarna
griffier der Kamer, en de laatste twee
jaar was hij zoo iets van adjunct minister
van justitie. Hij gaf raad en zette 'tju-
stitiëele breiwerk op, waaraan de eigenlijke
minister de lieer v. d. Kaag, maar had
voort te breien. Hij zou dus met recht
kunnen zeggen ik ken 't klappen der
zweep. Of om 't eens op zijn Hamletsch
uit te drukken Nourri dans le sérail,
j'en connais les détonrs.
De minister gaf zoodanige bevredigende
toezeggingen in zake de quaestie Hooger-
huis dat de heer Troelstra, zelfs reeds voor
de minister uitgesproken had, hem in de
rede viel met de verklaring dat hij zijn
motie introk. Trouwens beide party en
Troelstra en Cort v. d. Linden wa
ren elkander best bevallen de leermeester
kon zijn ijverigen leerling aan de Hooge-
school, de leerling zijn humanen leermees
ter, in 't debat maar niet kwijt worden.
En wederzijds wierd er met een humani
teit en eene gematigdheid gesproken die
indruk maakten.
Ja, tot nog toe zullen de heereu „van
de familie" die 't hart vasthouden als
„neefje" aan 't woord ie, nog geen klagen
hebben gehad over 's mans uitspattingen.
Nieuwe bezems
Maar als deze leeuw zich in zijn kracht
vertoonen, opstaan, zijn manen schudden
en zijn gebrul doen weerklinken zal, dan
zal de familie schrikken. Maar op'toogen-
blik is de redenaar uit Tietjerksteradeel
niet gevaarlijk. Hij richt zijne pglen meer
op de Roomsche „„Dunkelmanner" en
duisterlingen" de uitdrukking is van
Troelstra 1 dan op de liberale party
eerst Bome, dan Oome, schijnt zijn leus.
Doch om op 't debat terug te komen.
Wg herinnerden er reeds aan dat Troelstra
'tin een meesterlik pleidooi, onder anderen
door den miuister, vele kamerleden en de
moeder en zuster der Hogerbuizen met
groote belangstelling aangehoord, voor de
onschuldig veroordeelden, naar hg zeker
gelooft, opnam en daarbg een model toonde
van 'traam, waar een der inbrekers
een groote kerel tasschen de handen
door, door gesprongen zon zijn, terwgl zelfs
't kleinste kamerlid en dat is de heer
f