elen. ïAjee LS NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. CHRISTELIJK- HISTORISCH 25. 1897. SaWag 27 l tinaafftfe Jaargang. rijzen MD. digd, -Schelde. Eerste Blad. speciaal oenmeel, alk tor tusschen- ie en VENE aarzen, digd, VERSCHIJNT G. M. KLEMKKRK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN Dit nummer bestaat uit twee bladen. De Rechtspositie, k' nd by J. VAN ei nm. 3,25d) 3,55 1,55 2,15 3,25(2) 3,45 aakt. Breskens hoog- NST -BOTTERDAM Tan rg. Rotterdam. 7,30 7,30 7,30 7,30 7,30 7,30 7.30 7,30 7.30 7,30 7,30 7,30 7.30 7.30 7,30 7,30 7,30 7,30 7,30 7,30 7,30 7,30 7,30 7,30 8,15 8.15 8,15 8,15 8,15 8,15 8,15 "8,15 8,15 8,15 8,15 8,15 8,15 8,15 8,15 8,15 8,15 8,15 8,15 8,15 8,15 8,15 8,15 8,15 elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. pf 0,95. Enkele nummers0,02®. UITGAVE VAN en van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 centr. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. i. De rechtspositie der Protestantsehe Ker ken in Nederl. Indië is 't belangrijk vraag stuk dat telken jare in de tweede kamer door den afgevaardigde van Katwijk, den heer Donner, wordt ter sprake gebracht. Een vraagstuk waarover de afgevaardigde van Goes, de heer Lohman, eigeulijk reeds in 1893 het volle licbt deed vallen, in een opstel geplaatst in het Rechtsgeleerd Magazyn van genoemd jaar, op welk op stel de afgevaardigde van Sliedrecht, de heer Kuyper, in een zyner jongste redevoe ringen de bijzondere aandacht van den minister van koloniën vestigde. Ook ditmaal werd dit vraagstuk, in de zitting dar tweede kamer \an Dinsdag, door den heer Donner opnieuw onder han den genomen. Hij werd bestreden door de heeren di. Roessingh, modern ex-predikant, afgevaardigde voor Emmen, en ds. de Visser, orthodox predikant, afgevaardigde voor Rotterdam; die daarvoor echter niet de zelfde gronden aanvoerden, hetgeen den minister aanleiding |gaf om zich aan de lucht vast te houden, en den Goeschen afgevaardigde om deze zaak nog eenB in helder licht te plaatsen, opdat de minister eenigszins spoedig zou kunnen besluiten om in deze zaak recht te doen. Reeds in de zitting van 16 November was deze zaak ter sprake gebracht door den heer Kuyper. De minister van koloniën had, toen zij by de schrifteiyke beraadslagingen ter •prake gebracht werd, in het Voorloopig Verslag onder meer de navolgende ver klaringen afgelegd: lo. De regeering mag, als zynde ni et- confessioneel, geen rechtstreeksche propa ganda maken voor eenige Ckristeiyke leer. 2o. De regeering mag geen inbreuk ma ken op de Godsdienstvrijheid. Deze laatste verklaring vooral is goud waard. Zij toch geeft ons 't recht om, bij aldien bewezen kan worden dat inderdaad in Indië de godsdienstvryheid wordt aan gerand, het bondgenootschap van den mi nister van koloniën in te roepen in den stryd tegen deze miskenning der godsdienst vryheid. Als zoodanig vatte dan ook de heer Kuyper deze verklaring op. „Daarmede toch" zoo sprak hij „heeft de Minister tegelijk zoo kras mo- gelyk het oordeel geveld over artikel 122 van het Begeeringsreglement. Zie er wordt in Indië geen inbreuk gemaakt op de godsdienstvryheid van de Chineezen, van de Mahomedanen, van de Armeniërs, van de Joden of van de Roomsch-Katho- lieken. Die allen zijn volkomen vrij, maar er wordt wel, en zeer ernstiginbreuk ge maakt op de godsdienstvrijheid van de Pro- testanten Maar wat is nu de quaestie. Er is in Nederland geen staatskerk iedere kerk wordt door den Staat erkend; ook de gereformeerde kerken worden als zoodanig erkend, en wel nit kracht van hun aard als kerken niet als vereenigin- gen. DP, wag vroeger wel het geval met de christelijke gereformeerde kerk die was door de regeering erkend op grond van de wet op de (rechtspersoonlijkheid van) vereeoigingen. Door de vereeniging der Christelijke gereformeerde kerk met de doleerende kerken is hieraan een einde gekomen. En zoo hebben thans de gereformeerde kerken de erkenning die haat toekomt als kerken en niet ais vereenigingen. Maar iets dergelijks bestaat in Indië niet. Daar is de toestand zoo. Er is een staatskerk en dat is de pro- testantsche Staatskerk. Die toestand dagteekent al van 1835, blijkens 't koninkrijk besluit: De Protes tanten in Ned. Indië zullen voortaan maar een kerkgenootsehap vormen. Zyn er nu Protestantsehe gezindheden, die zich van de Indische Staatskerk willen losmaken, en als zelfstandige kerken op treden, dan komen deze in'tgedrang, hare rechtspositie is weg en zij kunnen niet anders erkend worden dan in verband met de wet op de vereenigingen. En dat, terwijl artikel 119 vau het Re- geeringsreglement voor Indië leert dat „ieder berijdt zyn godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid". Met dit terecht door den heer de Visser gehuldigde „heerlijke beginsel der gods dienstvryheid" is deze behandeling met na me der gereformeerde kerken, is het ge- heele artikel 122 van ditzelfde bovenge noemde Begeeringsreglement in flagranten stryd. In dat artikel 122 wordt bepaald dat in de bestaande inrichting en 't bestuur der Chr. kerkgenootschappen geen veran dering gebracht wordt dan met goedvin den van den Koning en 't bestuur van 't betrokken Kerkgenootschap en nu is te vens bepaald dat allen in Indië, niet tot de Boomsche kerk behoorende, lid zyn van de protestantsehe staatskerk. Maar hier komen vele Lutherschen, Doopsgezinden en Gereformeerden tegen op. Zy toch stellen er nog altijd prijs op zichzelven overeenkomstig de beginselen van hun eigen belijdenis te organiseeren en waar zy dit doen hebben zy noodig eigen kerkeraden, bediening en beheer. En nu nemen wij hier twee voorbeel den van jongeren datum om onze bedoeling te verduidelijken. Er was op Java een christelijke gere formeerde kerk te Batavia, welke kerk bediend werd door den heer Huijsingen er was een christelyke gereformeerde kerk te Suerabaja, waar de heer Bolwijn stond. Nu hebben de leden dier kerk nimmer behoord tot de Indische protestantsehe staatskerk, en als gereformeerde kerk ze te erkennen, verbood 't Begeeringsreglement. Toen is er door de regeering wat op gevonden namely k dat zy zieh zouden aandienen als een vereeniging die rechts persoonlijkheid verlangt. Dat hebben die kerken toen gedaan. Een fout. Immers de kerk staat niet gelijk met een maatschappelijke vereeniging. De kerk te Batavia heeft toen veel ge sukkel gehad, alvorens deze zaak althans schijnbaar in 't reine was. Eerst zond zy om de erkenning te verkrijgen, de Dordt- sche kerkorde, immers haar statuten, aan de regeering op. Geweigerd. Toen een re glement, want klaarheid was noodig met 't oog op 't feit dat de kerk geen hypotheek kon krijgen ook dit reglement deugde niet; er moest wel degelijk in staan dat de vereeniging was aangegaan voor den tijd van minder dan 30 jaren. Dit heeft de kerkeraad van Batavia toen gedaan en dat had zy niet moeten doen. De gevolgen bleven dan ook niet uit. Immers zoodra de bekende samensmel ting van twee kerkengroepen, 1892, tot stand gekomen was, en derhalve ook de twee genoemde Indische kerken in 't verband der gereformeerde kerken waren opgenomen, regelde de Synode van Mid delburg in 1896 ook de rechtspositie dier kerkeu en bepaald werd er by dat deze kerken niet tot het beroepen van een nieuwen leeraar konden overgaan, alvorens zij uit die valsche positie uit zouden zyn, en in zuivere stelling gebracht. Nu zyn beide gemeenten op 't oogenblik zonder predikaat, daar de heeren Huysing en Bolwyn naar 't vaderland zijn terugge keerd zoodat er met name voor Soerabaja, groot gevaar bestaat, wanneer niet een andere regeling komt, dat de gereformeerde gemeente aldaar verloopt. En de synode van Middelburg kan niet anders, haar be sluit maar ook de rechtspositiejder gere formeerde kerken in Nederland verbiedt haar deze twee „erkende vereenigingen" zooals ze daar zyn te aanvaarden. Eu nu heeft de heer Donner er vooral op aangedrongen by dezen minister dat hij aan deze miskenning van de rechtspositie der protestantsehe kerk een einde make. Niet krachtens haar optreden als eene ge wone vereeniging, maar overeenkomstig haar karakter behoort zy te worden erkend. Daartoe behoeft artikel 122 van het regeeringsreglement niet gewijzigd te worden, zoo advisseerde deze afgevaardigde, ook al zou hij voor zich, gelij k hij reeds meer malen heeft aangedrongen, wijziging of schrappiug van genoemd artikel wenschen. Wel moet natuurlijk het bovengenoemde koninklijk besluit van 11 Dec. 1835 ge wijzigd worden. Vergadering van den Middelburgschen Ge meenteraad van 24 November 1897. o Afwezig met kennisgeving de heer de Stoppelaareene vacature. Alvorens de gewone orde der vergade ring te volgen, brengt de Voorzitter ter tafel bet onderzoek der geloofsbrieven van het onlangs gekozen raa'dslid, den heer Heyse, en benoemt daartoe eene commissie, bestaande uit de heeren Brevet, van der Harst en Koole, welke commissie, na eene korte pauze, by monde van den heer Koole constateert dat zij de geloofsbrieven in orde bevonden heeft, weshalve zy tot toelating van den heer Heyse concludeert, met welke conclusie de Baad zich zonder be zwaar of stemming vereenigt. De notulen der vorige zitting worden hierop door den Secretaris voorgelezen en onveranderd vastgesteld, waarna de Voor zitter achtereenvolgens aan de orde stelt de volgende punten der agenda. I. Ingekomen Stukken. Daartoe behooren a verschillende missiven van Gedeputeer de Staten, hondende goedkeuring van vroe ger genomen besluiten b een schrijven van de Kamer van Koophandel, waarbij zij mededeelt dat de heer de Vuldervan Noorden tet secretaris der Kamer benoemd is. c een schrijven van de firma van Has selt en Co. te 's Gravcnhage, waarbij zij met het oog op de inhuldigingsfeesten iie het volgend jaar zullen plaats hebben, aan het gemeentebestuur aanbiedt de levering van de buste van Hare Majesteit de Ko ningin, in marmer van Carrara voor f 780, in ivoor gietstuk voor f 30. d een adres van Dr. Bolle e. a. om ver bod van het plaatsen van prikkeldraad langs den openbaren weg e een adres van J. van Loo tot het heko men in erfpacht voor 99 jaren van het stuk grond in de Verwerijstraat, vroeger in erfpacht bij Jongepier. Het stuk sub e wordt naar B. en W. gerenvoieerd om advies, dat sub d, of schoon door verscheidene minderjarigen volgens verklaring des Voorzitters onder teekend, naar de Commissie voor de Straf verordeningen en die sub a, b en c voor kennisgeving aangonomen, het laatste nadat den Voorzitter gebleken was dat men niet op den aankoop der buste wenschte in te gaan. II. Voorstel van B. ea W. betreffende het aangaan van eene geldleening ter bestrij ding van de kosten van verbetering der rioleering in de gemeente. B. en W. herinneren den Raad dat in de vergadering van 3 Juli beslotenis, onder goedkeuring van het plan tot verbeterfng der rioleering, dat de werkon niet mogen worden aanbesteed of ook maar eenigermste met de uitvoering mag worden aangevan gen, vóór de definitieve begrooting van kosten zal zyn opgemaakt, het plan van de leening voor de werken zal zijn vast gesteld en door Gedeputeerde Staten goed gekeurd, alsmede nadat de leening zal zijn geplaatst. In afwachting van de begrooting van kosten die de volgende week den Raad zal bereiken, brengen B. en W. ter ken nis van den Baad eene aanbieding, die door hen is ontvangen van de heeren Zip en van Teylingen. Bij die aanbieding verklaren deze zich bereid aan de gemeente Middelburg te leenen eene som van f 60000, of zooveel minder duizendtallen van guldens als in verhand met de wog door den Baad goed te keuren begrooting van kosten zal wor den gevorderd, tegen eene rente van 3Vi onder de volgende voorwaarden le. Yoor 4 December 1897 moet het aanbod zijn aanvaard en het gevorderde bedrag opgegeven. 2e. Onverminderd het recht der ge meente om ten alle tijde meer, zelfs de geheele leening, af te lossen, zal de leening worden afgelost in jaarlyksche termijnen, vervallende in hoogstens 35 jaren, als volgt 1899 tot en met 1908 f 1000 'sjaars 1909 1919 1926 1918 1500 1925 1929 2000 ,2500 1930 en volgende jaren 3000 3e. B nte en aflossing zijn betaalbaar te Middelburg ten kantore van den ge meenteontvanger. Het rentegenot gaat in den 15 Januari 1898 en houdt voor het afgeloste bedrag op, op den dag waarop zoodanig bedrag is aflosbaar gesteld. De rente wordt halfjaarlijks betaald en wel 1 Juli en 2 Januari, voor het eerst 1 Juli 1898. 4e. De storting van het te leenen be drag geschiedt ten volle op 15 Januari 1898 tegen ontvang van 3 schuldbekente nissen, elk tot een bedrag door de aan bieders op te geven en ten hunnen name gesteld, en te zamen het geleende bedrag uitmakende. 5e. De aflossingen geschieden het eerst op de grootste schuldbekentenis en het laatst op de kleinste. Zijn een of meer der schuldbekentenissen van gelijk bedrag, dan wijzen aanbieders bij ontvangst der stukken aan op welke eerst zal worden afgelost. Elke schuldbekentenis, die ge heel is afgelost, wordt door de aanbieders teruggegeven. 6e. Voor de bezorging van de leening wordt bij het afgeven der schuldbekente nissen, aan aanbieders van het be drag derzelve uitgekeerd. B. en W. van oordeel dat van eene openbare inschrijving voor bedoelde lee ning niet het gunstig resultaat kan worden verwacht dat uit het aanbod van de heeren Zip en van Teylingen voortvloeit, stellen voor dit aanbod aan te nemen, nadat de Baad de begrooting van kosten vóór 4 December 1897 zal hebben goed gekeurd. De beer Brevet kan wel met bet plan der leening medegaan alleen wil hij de schuldbekentenissen, sub 4e. hierboven bedoeld, niet op naam der aanbieders, maar aan toonder gasteld zien, daar de moge lijkheid bestaat dat in die lange reeks van jaren de firma Zip en van Teylingen zal hebben opgebonden te bestaan. De heer W. J. Sprenger zet nader uiteen waarom B. en W. en met hem de Com missie van Financiën zooveel voordeel zien in bet aangaan der leening op de gestelde voorwaarden. De beer Gratama is van hetzelfde ge voelen als de beer Brevet. Hij stelt voor in de voorwaarde sub 4e te lezen dat schuldbekentenissen tot een bedrag van f 1000 zullen worden afgegeven en in die sub 5o alleen te vermelden dat de aflossin gen zullen plaats hebben als in de voor waarde sub 2o bedoeld. De heer Brevet geeft den beer Gratama in overwegtng het bedrag der schuldbe kentenissen te bepalen op f 500 daar jaren zullen komen dat f 1500 en f 2500 zal moeten afgelost worden. De beer Gratama erkent de juistheid van die opmerking en wijzigt in dien zin zijn voorttel. De beer den Bouwmeester bestrijdt de heeren Gratama en Brevet. Volgens hem is er niet het minste bezwaar tegen het aauvaarden der voorwaarden. Wat geeft het ons aan wie wij betalen, als wy bet maar op tyd doen aan hem, die onze schuldbekentenissen in handen heeft. Vol gen wij de wijze van uitvoering, die de beer Gratama voorstelt, dan zal dit der Gemeente op pl. m. f 400 te staan komen, die als weggeworpen geld zijn te be schouwen. Het voorstel Gratama wordt verworpen (voor de heeren Gratama, Brevet, van der Harst en de Waal, tegen de heeren W. H. Snouck Hurgronje, van Dunne, den Bouw meester, Koole, iSoborer, W. J. Sprenger, van der Swalme, van de Ree, F. G. Spren ger, Verbage en A. P. Snouek Hurgronje), waarna het voorstel van B. en W. zonder verdere discussie of stemming wordt aan genomen. III. Staat oninbare posten inkomstenbe lasting 1893. Bedoelde staat wordt zonder discussie of stemming, conform het voorstel, tot een bedrag van f 585.66l/s vastgesteld. IV. Voorstel van B. en W. betreffende het verzoek van J. J. van Rotten en andere bewo ners van den Vlissingschen Singel om aan sluiting aan de duinwaterleiding. jg^In overeenstemming met de besluiten van den Raad van 15 November 1893 en 23 Mei 1894, stellen B. en W. voor adres santen te kennen te geven da; hunne in het adres genoemde perceelen aansluiting aan de duinwaterleiding kannen verkry gen, mits hetzij door ben (na borgstelling ten bunnen genoegen), hetzy door de ge meente Koudekerke, worden gedragen de kosten wegens uitbreiding van het buizen net, welke kosten op ongeveer f 10C0 zijn begroot; en voorts onder bepaling dat de aansluiting wordt gegeven tot wederopzeg ging en bovendien op de wijze als in de verordening, houdende tarief en voorwaar den betreffende de levering van duinwater in de gemeente is bepaald, met deze afwij king echter dat het water uitsluitend zal worden geleverd volgens meter en naar het tarief zooals dit vóór 12 Nov. '96 voor niet- industrieele doeleinden was vastgesteld, zoo dat dan de prijzen in het thans geldende art. 1 litt. c. van het tarief zouden zijn f 0.40, f 0.30, f 0.25 en f0.20, in plaats van respectievelijk f0.20. f 0.15, fO.121/» en f 0.10verder onder bepaling dat voor de toepassing van het tarief de belastbare opbrengst, waarnaar het minimnm-verbrnik voor bedoelde perceelen wordt berekend, door ot van hunnentwege zal worden ge schat en eindelijk onder bepaling dat dit minimum steeds jaarlyks bij vooruitbetaling moet worden voldaan. Tegen het voorstel zelf verklaart de heer van Dunné geen bezwaar te hebben alleen vindt hy er niet duidelijk genoeg in omschreven dat adressanten, als er iets van de zaak komt, onderworpen zijn aan [de bepalingen der verordening. Er wordt in het voorstel wel gesproken van aansluiting, maar niet van het naleven der verordening. Of kunnen onze gemeente ambtenaren wellicht niet handelend op treden in Koudekerke In dat geval zou eene afwijzende beschikking meer in het belang zijn onzer gemeente. De heer den Bouwmeester acht eene verscherping der bepalingen eigenlijk niet noodig, maar aangezieu de heer van Dunné, die er geen bepaald voorstel van wil maken maar de redactie aan B. en W. wil overlaten, blijft aandringen, neemt hy er genoegen mee, en met hem ook de Wethouder Sprenger, om eene betreflende clausule in het voorstel op te nemen. Hierna wordt het zonder hoofdelij ke stemming goedgekeurd. V. Nader voorstel van B. en W. be treffende een van tvege het departement Middelburg der Maatschappij tot nut van 't Algemeen op te richten badhuis. Zie vervolg in het Tweede Blad, I

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1897 | | pagina 1