NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
io. 150. 1897.
3)uisiCag 21 Scpfemöec.
iffiCe laacgang.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
II
LEERPLICHT.
VERSCHIJNT
G. M. KLEMKERK, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
ELKEN MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE VAN
EN
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Zij die zich met I Oc-
j tober op on s blad wen-
schen te abonneeren, ontvangen
de tot dien datum verschijnende
nommers C R A T IS.
In den verkiezingsstrijd van dezen zo
mer is ook van 't wapen leerplichtmeer
malen van beide zijden gebruik gemaakt.
Van liberale zijde heeft men verplicht
onderwijs beloofd als een zegen, van anti
revolutionairen kant voorgesteld als een
schrikbeeld. Er is toen van onze zijde,
m. i., wel wat wonderlijk geargumenteerd
en 't wure, dunkt mij, verstandiger geweest
over dit punt toen te zwijgen. Immers
leerplicht is gansch en gaar geen partij-
zaak. Er zijn liberalen vóór, maar ooü
liberalen tegen leerplicht en er zijn
antirevolutionairen tegen, maar ook anti
revolutionairen vóór leerplicht.
In den tijd van verkiezingen gaat 't niet
te best moeilijke vraagstukken, ais dit, eens
goed onder de oogen te zien. Thans is
die weer voorbij en de omstandigheden
noodigen ons uit, deze kwestie aan een
eenigszins uitvoerige en grondige bespre
king te onderwerpen. Immers er is eenige
kans, dat dit ministerie eerlang met een
voorstel van leerplicht op zal treden en
alsdan behooren wij dienaangaande een
welgevestigde meening te hebben. Een
zoodanige bespreking nu wenschten wij met
dit stuk ook in ons blad in te leiden, in
de hoop, dat zij tot een bepaald resultaat
zal voeren.
We nemen de vrijheid in hoofdzaak
daarbij den gedachtengang te volgen, die
gevolgd is bij de behandeling dezer kwestie
op de 39ste algem. vergadering van Chr.
Ouderwijzers en Onderwijzeressen in Neder
land, op 7 en 8 Juni 1892 te Utrecht ge
houden, en die in de volgende „stellingen"
(blz. 51 van 't Verslag) t*amgevat werd
„a. Recht.
1. Is in ieder geval en onder alle om
standigheden aan den Staat het recht te
ontzeggeu, om wettelijken leerplicht in te
voeren?
2. Indien neen, hoever mag dat recht
zich dan uitstrekken zonder inbreuk te
maken op de rechten en verplichtingen der
ouders ten aanzien van de opvoeding hunner
kinderen
3. Indien ja, welke eischen stelt dat aan
het particulier initiatief?
b. Noodzakelijkheid.
4. Erkent men c. q. het recht van den
Staat om leerplicht in te voeren, mag het
dan in de omstandigheden, waaronder wij
leven, noodzakelijk worden geacht, dat hij
van dat recht gebruik make?
c. Bezwaren.
5. Wordt die noodzakelijkheid toegegeven,
welke bezwaren zouden dan evenwel tegen
die invoering nog in te brengen zijn?"
I.
Onze eerste vraag geldt dus 7 recht van
den Staat, of, laten we liever zeggen van
de Overheid, 't Begrip „Staat" toch is zoo
zwevend, dat er evenveel bepalingen van
gegeven worden, als er partyen zijn, terwijl
we bij „Overheid" allen vrij wel aan 't
zelfde deuke*. Ook is, m. i. in dit verband
de term „Overheid" wel zoo juist.
Ten einde een antwoord te vinden, onder
zoeken we eerst, wat de H. Schrift ons
aangaande de rechten der Overheid leert,
in zooverre dit met de zaak in kwestie te
maken heeft. Natuurlijk zyn, gelijk altijd,
rechten en plichten één, anders gezegd
iedere plicht brengt een recht mede en
ieder recht legt een verplichting op.
1. Volgens den Bijbel mag en moet de
Overheid 't kwaad straffen.
2. Volgens den Bijbel mag en moet de
Overheid den weerlooze beschermen.
Dit zijn de grondbeginselen, waarmee wij
te maken hebben. Nu beweert men ten
opzichte van 't eerste punt: de Overheid
mag en moet wel zonde van bedrijf, doch
niet van nalatigheid straffen. Doch we
vragen vooreerst: is tusschen beide een
grens te trekken? Wie 't goede nalaat,
doet 't kwade. („Wie met Mij niet ver
gadert, die verstrooit").
Wie verzuimt „den arme Christelijke
handreiking te doen" behoudt zijn geld en
goed, verzamelt zich schatten, die hem
niet toekomen, steelt in den grond der
zaak. Wie verzuimt den vloeker terecht
te wyzen, bevordert de zonde tegen 't
derde gebod. Wie zijn ondergeschikten
hun loon onthoudt, berooft hen. Wie
zyn kinderen geen behoorlijke opvoeding
geeft, brengt hen voor hun gansche vol
gend leven een zeer positief nadeel toe.
En verder is 't juist, dat de Overheid
geen zonden van nalatigheid afgezien
van de positieve zijde, die zij steeds heb
ben straffen mag Wat maken de
voorstanders dier leer van Ex. XXI29
En is 't onrecht, als onze Overheid hem
straft, die verzuimt een drenkeling hulp
te bieden, terwijl hij daartoe in de mo
gelijkheid was? En strafte iedere over
heid van vroeger en later tijd niet tallooze
malen 't niet voldoen aan haar voorschrif
ten Handelde zij daarbij immer onwet
tig Vreemd, dat hiertegen nooit gepro
testeerd werd We besluiten op grond
van Schrift en rede beide de overheid
moet evenzeer zonden van nalatigheid
straffen als van bedrijf.
Tegen 'c tweede punt, toegepast op 't
besproken vraagstuk, stelt men de opmer
king de Overheid beschermt wel zwakkere
kringen, maar niet zwakkere individuen
tegen sterkeren, wanneer dezen hun macht
misbruiken. Wij kennen voor deze bewe
ring geen enkel bewijs, wel tegenbewijzen.
Om slechts een enkel te noemen waakt
de Overheid niet ervoor, dat ieders per
soonlijke vryheid en veiligheid onaange
tast blijft Straft zij ook niet zelf den
ouder, die zyn kind mishandelt?
Wij achten dus dat beide bovengenoemde
stellingen veilig kunnen gehandhaafd wor
den, zonder genoemde reserves.
We moeten nu beide stellingen toepassen
op de vraag omtrent leerplicht.
De verwaai'loozing van de verstandelijke
opvoeding van 't kind door de ouders is
ontegenzeggelijk een kwaad, omdat zij
daartoe, ook volgens de H. Schrift ten
zeerste verplicht zyn. Men zal wellicht
vragenstrekt deze verplichting zich
ook beslist uit tot 't eigenlijke onderwijs
Maar immers 't verstand is een der edelste
gaven door den Schepper in den mensch
gelegd en zonder dit te „voeden", wordt
de mensch slechts zeer ten deele opgevoed,
of beter gezegd, de opvoeding van 't
verstand is de noodzakelijke vereischte
voor elk ander deel der opvoeding. En
de opvoeding van 't verstand, d.i. 't aan
brengen van beelden van de dingen en van
hun onderlinge betrekking is de taak van 't
onderwijs. En was b.v. bij Israël de ouder
niet verplicht zijne kinderen te onderwij
zen de geschiedenis van zyn volk? En
is de kennis van het lezen althans niet
dringend geëischt door 't bevel„Onderzoekt
de Schriften" En kan deze kennis ver
worven worden zonder eigenlijk gezegd
onderwijs? immers neen! Wij besluiten
dus de ouder is verplicht zijn kinderen
te (doen) onderwijzen. Laat hij zulks na,
zoo doet hij kwaad, en de Overheid, ge
roepen en dus gerechtigd, het kwaad te
straffen, mag henDdeswege straf opleggen.
't Verzuimen van 't (doen) onderwijzen
is een vergrijp tegen het kind, alzoo 't
in zyn gansohe verder leven benadeelt.
Een vergrijp, waartegen 't kind volkomen
weerloos staat, daar de ouder over hem
zeggenschap heeft, en 't zich tegen hem
kan noch mag verzetten. De Overheid is
gerechtigd en verplicht 't weerlooze kind
tegen den onnadenkenden, onverstandigen
of gewetenloozen ouder te beschermen, die
hem onthoudt, wat 't voor zyn leven
broodnoodig heeft.
Alles saamvattende oordeelen wij dus,
dat de Overheid geenszins 't recht te ont
zeggen is, wettelijke» leerplicht in te
voeren, maar dat zij hiertoe eerder geroepen
is, wanneer blijkt, dat er, zonder haar
tusschenkomst, ouders 't (doen) onderwijzen
hunner kinderen in 't geen deze noedza-
kelijk moeten kennen, verzuimen.
Doch er wordt een zeer ernstige tegen
werping gehoord de Staat, de Overheid,
leerplicht invoerende, tast 't recht der
ouders op hun kinderen aan, en slaat de
schennige hand aan den heiligen kring
van 't gezin.
Ten einde op deze bedenking een gegrond
antwoord te geven, hebben wij allereerst
te bepalen, of liever te onderzoeken, hoever
't recbt der ouders op hun kinderen gaat.
Immers dit recht is niet onbeperkt. By
vele Heidensche volken, en b.v. ook by
de oude Romeinen, wier rechtsbesef zeer
helder was, had de vader 't recht, zijn
kind te dooden. Dit recht was gegrond
op de stelling wie 't leven verwekt, is
ook gerechtigd 't leven dat hij verwekt
heeft, uit te blusschen. Men zag hierbij
voorbij dat de eerste bron van alle leven
nooit de meMch, maar God is. Alleen
voor God is de mensch als „leem in de
hand des pottenbakkers." Bij Israël was
't vaderlijk recht niet zoo ver strekkende:
in 't Sprenkenboek vinden wy dit zelfs
rechtstreeks aangewezen (Spr. XIX18).
Wèl mocht en moest de vader den onge-
hoorzamen zoon kastijden, en moest hij
zelfs den weerspannigen zoon ten doode
overleveren (Deut. XXI1821) Dat de
ouder recht heeft, zyn zoon eenigen arbeid
te gelasten en de zoon verplicht is, zijn
ouders in dezen gelijk in alle dingen te gehoor
zamen, blijkt be ïalve uittal van voorbeelden
uit de gelijkenis van de twee zonen, en ligt
trouwens geheel in de rede. Dat de vader
geroepen is zijn kroost op te voeden en
dus gerechtigd daartoe, is de doorlooponde
leer der schrift en een ontnemen van de
kinderen aan de ouders, om ze in Staats
opvoedingsgestichten op te voeden, gelijk
zulks in Lakedaemon geschiedde, druisckt
in tegen de Goddelijke ordinantie.
Doch zij zien niet in dat zulks geschiedt
waar de Overheid leerplicht invoert. Men
heeft wel eens gezegddoor dit te doen,
verlaagt de overheid de schoone taak den
ouderen toevertrouwd, tot 't voldoen aan
een menschelijk wetsartikel. Dit kunnen
wij niet beamen. Onze wetgever verbiedt
b.v. roof, moord, meineed, wat ook de Heere
in zyn wet verbiedt. Kan men nu zeggen,
dat de Overheid daardoor 't gehoorzamen
aan de Goddelijke wet neerhaalt tot een ge
hoorzamen aan menschelijke instellingen
Als de Overheid leerplicht invoert, herhaalt
zij slechts in een bepaalden vorm een deel
van den Goddelijken eisch, dat de ouders
hun kinderen zullen opvoeden. Bovendien
men vergete niet, dat de wet gegeven
wordt voor de onwilligen.
Welk recht van de ouders op de kinderen
tast de Overheid, leerplicht invoerende,
toch eigenlijk aan 't Recht, dat de ouder
heeft, om te bepalen, hoe hij zijn kroost
opvoeden zal Maar leerplicht is nog geen
schooldwang hierop komen we straks
terug leerplicht isverplichting, zijn
kinderen te (doen) onderwijzen, en zonder
dit laatste is alle opvoeding onmogelijk.
De Overheid zou eerst dan 't recht der
ouders in dezen te kort doen, als zij
den eisch ging stellen dit en dat, zus en
zoo zullen de kinderen, zullen alle kinde
ren leeren. Of tast de Overheid met in
voering van leerplicht 't recht aan, dat
de ouders bezitten, hun kinderen gepasten
arbeid te doen verrichten Maar immers,
al ware de leerplicht schooldwang, dan zou
er tot gepasten arbeid voor kinderen buiten
dien nog tijd genoeg overblijven. Immers
als, wat toch van een verstandige Over
heid mag gewacht worden, rekening gehou
den werd met plaatselijke toestanden en
hun eischen.
Hoever zou dan de Overheid mogen gaan,
bij de invoering vau leerplicht, zonder
de rechten der oudere te kort te doen
Als we hier aangeven, wat de Over
heid niet doen mag beantwoorden we deze
vraag voldoende
De Overheid mag niet bepalen van welke
school de ouder voor zijn kind gebruik zal
maken, noch ook, dat hij van een school ge
bruik zal maken. Zij mag niet voorschrij
ven, wanneer de leertijd zal beginnen of ein
digen. Zij mag door haar voorschriften niet
verhinderen, dat 't kind deoudersin gepasten
arbeid behulpzaam zij en moet rekening
houden met locale omstandigheden. Haar
recht gaat slechts zoover, dat zy eischen
mag, dat de toekomstige burgers van den
Staat, genoegzaam onderwijs ontvangen, om
later niet door hun verwaarloosde opvoeding
der maatschappij tot last te zijn en zichzelf
gedoemd te zien tot een leven zonder al
de voordeelen en zegeningen, die een goede
opvoeding den mensch schenkt.
III.
Punt 2 vervalt in onze redeneering.
We bespreken thans de vraag, of onder
de huidige omstandigheden invoering van
den leerplicht noodzakelij h of althans ge-
wenscht is.
Men heeft deze noodzakelijkheid ont
kend op grond van de statistiek aangaande
de niet-schoolgaande kinderen, die wel is
waar geen bijzonder gunstige cijfers inhoudt,
doch op welker cijfers slechts een betrek
kelijk juiste stelling te bouwen is. Immers
op de lijsten van niet-schoolgaande kinde
ren van 6—12 jaar komen ook zulke kin
deren voor, die b.v. pas van hun 7de jaar
naar school gaan, die op hun 11de uit
scheiden, verder schipperskinderen, die on
mogelijk geregeld de school kunnen bezoe
ken, maar daarom niet van alle enderwijs
verstoken zyn enz. Men heeft dus recht,
als men beweert, dat deze opgaven nog
geen gronden opleveren tot invoering van
leerplicht. Doch er is een andere statisti
sche opgave, die, m. i. in dezen meer zegt:
nl. die van het aantal analpkabeten, d. w.
z. personen, die niet lezen kunnen, onder
hen, die by de nationale militie ingelijfd
worden. Deze opgave nu geeft aan een
nogal vrij groot aantal, al is ooknvan jaar
tot jaar verbetering te constateereo. En mij
dunkt: zoolang het cijfer nog h oger is
dan O, is het te hoog: zijn er oudere, die
hun roeping verwaarloozen, zijn er weer-
loozer., die onder deze verwaarloozing lij
den, is het noodig en dies gewenscht, dat
de Overheid van haar recht, het kwaad
te straffen en den weerlooze te beschermen,
gebruik make.
IV.
We komen nu op de bezwaren, die te
gen de invoering van leerplicht bestaan,
of laten we liever zeggenwe gaan nu
onderzoeken, hoe leerplicht in te voeren
zij, zoo dat de bezwaren tot een minimum
teruggebracht worden. We bespreken dus
de praktische zijde der kwestie.
Laten we eerst de bezwaren optellen
1. Leerplicht wordt feitelij k schooldwang:
de Overheid, leerplicht invoerende, oefent
dus dwang uit op het hoe der opvoeding.
2. dit wordt voor hen, die hun kinderen
naar hun geweten niet naar de Openbare
School mogen zenden en in plaatsen wo
nen, waar geen Christelijke school is, cows-
cientiedwang
3. zoolang de vaccinedwang bestaat, is
schooldwang grove aanranding der macht,
die de ouders over hun kinderen bezitten.
4. de sociale toestanden beletten som
mige ouders hun kinderen voldoende te
(doen) onderwijzen, wijl zy de loonen
der 10—12 jarigo kinderen niet ontberen
kunnen.
5. de onderwijzer moet bij invoering
van leerplicht dienst doen als een soort
politieagent.
Eer we deze bezwaren trachten op te
lossen, moeten we zeggen, dat we onder
leerplicht niet verstaandwang om het
kind zóó en zóó lang het schoolonderwijs
te doen genieten, maar slechts dwang om
het kind voldoende te (doen) onderwijzen,
gelijk we trouwens reeds aangegeven heb
ben. Als de Overheid dus de verzekering
ontvangen heeft, dat het kind op een
bepaalden leeftijd het minimum kennis op
gedaan heeft, dat voor ieder burger onmis
baar is, is aan hetgeen zij vergen mag,
voldaan.
Dit minimum kennis nu (lezen en schrij
ven) kan opgedaan worden, ah het moet
ook buiten de school, hetzij door „huis
onderwijs", hetzij door onderwijs van den
vader of de moeder zelf. We weten wel,
dat de kosten voor huisonderwijs voorde
meeste ouders te hoog loopen, doch hierin
zou te voorzien zijn. Immers bij afschaffing
van den vaccinedwangzouden slechts de
ouders bedoeld onder no. 2 der bezwaren
bovengenoemd, hun kinderen niet ter
school kunnen zenden en, bij het steeds
grooter wordend aantal Christelijke scho
len, wordt hun getal steeds kleiner. Kon
den zij niet gesteund worden door de
vrienden van het Christelijk onderwijs, die
in gunstiger conditie verkeeren
„Bij afschajfing van den vaccinedwang
Deze toch, die, bij het verschillend oordeel
der medici over het nut der vaccine, niet
te verdedigen valt, en o. i. ten onrechte
met het al dan niet toelaten tot de school
verbonden is, is een bezwaar tegen het
naar school zenden der kinderen bij een
vrij aanzienlijk aantal ouders. Zulk aen
bezwaar mag de Regeering niet trotseeren,
als zij een maatregel invoert, die in elk
geval het best uitgevoerd wordt, door de
kinderen ter school te zenden. Afschaffing
van den vaccinedwang moet, dunkt mij,
een conditio sine qua non blijven voor ons,
antirevolutionairen, waar een Wet op
Leerplicht voorgesteld wordt.
't Vierde der genoemde bezwaren ver
valt tegen een maatregel, als door ons on
der leerplicht verstaan wordt. Immers
voor het 10de jaar kan't kind nog weinig
of niets verdienen en de noodzakelijke
kennis (lezen en schrijven) is vóór dien
leeftijd op te doen.
De onderwijzer wordt in dezen ook geen
politieagent. Immer de zaak ware op de
volgende wijze te regelenDe Overheid
schrijft voor, dat alle kinderen van b. v.
12 jaar het gestelde minimum kennis moe
ten bezitten en overtuigt zich er van of
aan haren eisoh voldaan is op deze wijze:
Allen die bijv. in dit jaar 12 jaar worden,
worden opgeroepen. Zij die school gaan
of gegaan hebben, leveren een bewijs in
door het hoofd der school af te geven, dat zij
aan den eisch voldoen. Huisonderwijzers
geven dit af omtrent hun leerlingenof
nog korter: de onderwijzers leveren lijsten
in aangaande de leerlingen hunner school.
Zy die niet op deze lijsten voorkomen
worden aan een onderzoek onderworpen.
Blijkt hun kennis onvoldoende, zoo wordt
bij ouders of voogden naar de oorzaak on
derzocht. Blijkt deze onwil, zoo wordt
straf opgelegd doch voorts in elk ge
val (behalve wanneer het kiud tot leeren
buiten staat is wegens geestelijke of licha
melijke abnormaliteit) het onmiddellijk
aanvangen met onderwijzen gelast, of zelfs
het kind in 't uiterste geval, totdat het de
geëischte Eennis verworven heeft in een
of audere inrichting geplaatst.
Nog enkele opmerkingen:
We achten de Overheid niet tot school
dwang gerechtigd, vooral ook wijl deze
noodzakelijk insluit schooldwang gedurende
een bepaalden leeftijd. En nu acht de een
gewenscht, dat het kind van zijn 6de tot
zijn 12de, de ander van zijn 6de tot zijn
14de, nog een ander van zijn 7de of 8ste
jaar tot zyn 12de of 14de de school be
zocht. Hierin moet ieder vrij blijven.
Schrijver dezes wenschte wel om verschil
lende redenen, dat me® "nimmer'1 kinderen
beneden de 7 jaar f;ér school zond, doch
acht het bepaald noodig-, zal het onderwijs
blijvende vruchten dragen,-dat het kind
niet te vroeg van school ga en zoo moge
lijk herhalingsonderwijs geniete. Tegen
woordig houden verreweg de meeste leer
lingen veel te vroeg op met schoolgaan.
Op zoo jeugdigen leeftijd blijft het geleerde
geen duurzaam eigendom.
Verder: al is schoolgaan niet de eenige
weg tot leeren, toch is natuurlijk gewenscht
dat dit zooveel mogelijk bevorderd worde