N1EUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
Ho. 35. 1896.
Mentai) 19 SeeemSec.
VERSCHIJNT
G. M. KLEMKERK, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Bij dit nummer behoort een bijvoegsel.
Verdiend
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p.0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE VAN
en
van 1 5 regels 25 centiedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Zij die zich met 1 Janu
ari op ons blad wenschen
te abonneeren, ontvangen de tot
dien datum verschijnende nommers
GRATIS.
Wij hebben in twee artikelen weerge
geven wat door enkele kamerleden in be
trekking tot het ambachtsonderwijs is ge
pleiten hebben ons daarbij opzettelijk
onthouden van politieke opmerkingen.Wij
meenden, en meenen nog, dat de steun
aan deze nuttige inrichtingen te verleenen
met politieke of kerkelijke geestverwant
schap niets te maken heeft.
Daarom gingen wij slechts ter loops in
een noot onder ons eerste artikel in op
het „voorwoord" van de Middelburgsche
Crt. van 14 Dec., waarin dat blad de
dwaasheid had aan de antirevolutionairen
hunne liefde voor den ambachtsman en
de ambachtsscholen kwalijk te nemen.
Wij merkten haar op dat zij deze veel
eer behoerde toe te juichen dewijl't hier
immers, naar de meening van liberalen en
niet-liberalen, 't belang van den werkman
geldt.
Maar aen is van die zijde steeds ge
woon dergelijke quaestiën te exploiteeren
voor politieke doeleinden.
Daarom begrijpen wij 't leedwezen van
de Midd. Crt., al komt het ons voor
dat 'tniet getuigt van ware volksliefde
waarmede zj gewoon is te schermen.
Nil wij over 't ambachtsonderwijs een
en ander hebben gerapporteerd, komt 't
ons niet overbodig voor nog eens de feiten
te laten spreken teneinde te zien wat er
voor waars lag in het hooghartig partij-
geschreeuw, waarmede onze Middelburg-
sche collega haar verslag over „onze
ambachtsscholen" heeft ingeleid.
liet blad schreef en hierop inzonder
heid vestigen wij de aandacht
„Eigenaardig dat de bespreking van
dit belangrijk punt werd ingeleid door
den heer De Savornin Lohman, den
afgevaardigde van Goes
„Wat kunnen de omstandigheden
toch veranderen 1
„Wij herinneren ons den tijd nog
dat van de zjde van zijn geestver
wanten met het vóór jaren in Goes,
zij 't ook in anderen vorm dan thans,
reeds bestaande antirevolutionaire blad
aan het hoofd, een heftige oppositie
werd gevoerd tegen die ambachtsscholen.
„En hoe fel was in dt Provinciale
Staten weleer van dezelfde zijde de
bestrijding der voorgedragen subsidie
voor die inrichtingen!
„En nu men lette daarop
verklaarde de heer De Savornin Leh
man, dat naar zijn meening niets zoo
noodzakeljk is voor de ontwikkeling
van ons land op dit oogenbük, als
juist de verbetering en uitbreiding van
het ambaohtsonderwijs.
„In een strijd als tegenwoordig de
volken onderling te voeren hebben, is,
zeide hij, de concurrentie, waarin wij
nu eenmaal leven, onmogelijk vol te
houden, wanneer de ambachtsman niet
behoorlijk en goed wordt ontwikkeld.
„En hij wees er verder op, hoe de
toestand in deze in de laatste jaren
veel verbeterd is, terwijl vóór 1888
het ambachtsonderwijs niet tot zijn recht
is gekomen.
„Wij beamen dit. Maar, vragen wij,
wie hadden schuld aan dit laatïte
„Juist de partij genooten van den heer
Lohman, die altijd zooveel mogelijk den
vooruitgang van dat onderwijs tegen
werkten.
„Dat voor 1888 het jambachtsonder-
wijsniet tot zijn recht kwam, is hun
schuld geweest; dat er in de laatste
jaren veel verbetering is gebracht,
geschiedde ondanks hen.
„Aan de liberalen is het ambachts
onderwijs te danken; maar niet aan
hen die zich thans zoo belangstellend
toonen".
Deze besehuldigingen willen wij even
toetsen aan de feiten.
De wet op het Middelbaar Onderwijs
bedoelde de ontwikkeling ook van den am
bachtsman. Artikel 13 luidde: De burger
scholen, voornamelijk bestemd voor aan
staande ambachtslieden en landbouwers,
zijn dag- en avondscholen, enz.
Maar op liberale wijze moest alles van
boven af gaan, naar programma's vol ge
leerdheid. Dat artikel 13 noemt dan ook
maar eventjes elf vakken die .moesten, en
nog enkele die kondon onderwezen worden.
Tal van vakken, heel mooi op zichzelf,
maar voor den toekomstigen ambachtsman
grootendeels ballast.
De inspecteurs van het middelbaar onder
wijs konden wel hoogere burgerscholen
tot stand brengen, maar waren, en zijn
nog, onbekwaam om ambachtsscholen te or-
ganiseeren. Ook was er geen ware liefde
voor den ambachtsman.
Nu bepaalt 't volgende artikel van ge
noemde wet artikel 14 dat van de
verplichting om zulk een dag- of avond
school in te riohten ontheffing kan worden
verleend. En zie, fluks maakten de ge
meenten gebruik van de geboden gelegen
heid om niets te doen. Men richtte geen
scholen op, en wat de wetgever had be
doeld als uitzondering met het oog op
tijdens de invoering der wet reeds bestaande
toestanden, werd regel.
Overal heeft men eenvoudig de zaak laten
loopeu niemand durfde de zaak aan, om
dat men wettelijke regeling of regeling
van uit 's Ministers bureau verlangde.
De Midd. Crt. zal wel weten dat het
zoo is en ook, dat de liberalen in 'sLands
bestuur en in de meeste gemeentebesturen
de meerderheid hadden. Antirevolutionairen
waren er toen zoo goed als geen. Zij
konden er derhalve niets aan doen. Zij
waren ver in de minderheid.
De aanval van de Middelburger op „de
geestverwanten van den heer Lohman" is
dus eenvoudig bespottelijk.
Wij hebbeu nu niet eene bepaalde Am
bachtsschool op 't oog. Maar met name
de Goesche Ambachtsschool heeft zeker
voor een niet gering deel mede haar Pro
vinciaal subsidie te danken aan 't pleit
voor haar gevoerd in de vergadering der
Provinciale Staten dooreen antirevolutionair
M. de Jonge Jzoon wiens warmste
bestrijder het liberale Kamer- en Staten
lid mr. Hennequin was.
Dat was na 1888.
En voor 1888 waren het niet onze partij-
genooten maar in de eerste plaats liberale
regeering en Kamermeerderheid die voor
't ambachtsonderwijs niets gedaan hebben.
Dit is anders geworden met 't optreden
van een „anti-liberaal" ministerie.
Minister' Mackay had de handen vol aan
de schoolwet; deze werd in 1889 aange
nomen. Lobman trad op, hij voerde de
begrooting over 1890 door Mackay
verdedigd, uit. Maar in 1891, dus de eerste
begrooting de beste, door hem ia te dienen,
nam deze minister de zaak van het am
bachtsonderwijs ter hand. Zoo iets moest
natuurlijk maanden lang worden voorbe
reid. De minister deed echter juist het
omgekeerde van wat Thorbecke deed. Hij
ging uit van de bestaande toestanden, sloot
zich aan bij het particulier initiatief en
bij het locale toezicht en medewerking
der gemeenten. Yan onderen op, maar
toch in verband met openbare instellingen
(de gemeente). De minister ondervond ter
stond overal medewerking. Niet bij de
inspecteurs, die er niets van wisten, maar
bij de belangstellenden en belanghebbenden,
en bij de gemeentebesturen. Natuurlijk
moest nu het Rijk subsidieeren. Op de
begrooting voor 1892, die vóór 's Ministers
aftreding (Juni 1891) reeds geheel voor
bereid was (gelijk zulks ook altijd in den
zomer reeds geschiedt) kwam deze Rijks
subsidie dan ook voor. Maar de opvolger
van Minister Lohman Minister Tak
diende die begrooting in, met weglating
van dat subsidie.
De heer Lohman heeft toen, schoon geen
Kamerlid, bij vele Kamerleden aangedron
gen om in het „Yoorloopig Verslag" voor
die subsidieering der ambachtsscholen te
pleiten. Dit is geschied, en toen is bij
gewijzigde begrooting de post er op ge
komen zóoals zij door den heer Lohman was
ontworpen.
Bij Taks aftreding heeft Yan Houten
diens taak voortgezet. Uit het jongste debat
weet men van welken graad de warmte
van dezen bewindsman vsor ambachtson
derwijs is. Maar tot dusver is door liberale
Ministers geheel en al de methode gevolgd
door den antirevolutionairen Minister be
gonnen. Maar deze begon bij 't bestaaade,
nl. de Ambachtsscholen. En in zijn jongste
rede deed hij uitkomen wat nu geschieden
moet. Men moet bij 't bestaande niet blijven
staan, want de arbeider moet veel meer
algemeen worden ontwikkeld. Daarom moet
nu beter uitvoering gegeven worden aan
het straks genoemde artikel 13, door dit
onderwjjs daar genoemd in verband te
brengen met de ambachtsscholen, gelij k
dat op verschillende plaatsen, zij 't dan
ook met meerdere of mindere stelselloosheid
reeds geschiedt.
Maar 't is weer de oude historiede
inspecteurs zijn geleerde doctorengeen
mannen uit de practijk voortgekomen of
met de practijk bekend en nu blijft de
zaak weer zooals zij is en ondervindt zij
ook bij dezen liberalen Minister Van
Houten niet den steun dien zij ver
dient.
En dit laatste veoral heeft de heer Loh
man met name in zijn tweede rede, doen
uitkomen. En de heer Smeenge, een libe
raal, voorbeeldig kampioen voor 't ambachts
onderwijs, heeft hem hierbij gesteund.
En dat noemt de Middelburg sche Courant
in haar bekende fijne taal„ondanks
zichzelven medegesleept „en een" nu maken
„bonne mine a mauvais jeu.""
Wij zullen op deze quaestie wel niet
meer terugkomen. Wij toch hebben niet
noodig haar voor politieke doeleinden te
gebruiken. Maar wij konden 't toch niet
over ons verkrijgen, waar zoo de geschie
denis in 't aangezicht geslagen werd, eens
even de feiten te late» spreken.
Vooral dat „dat er in de laatste jaren
veel verbetering is gebracht, geschiedde
ondanks hen" is bij 't lieht dezer feiten
eenvoudig bespottelijk.
Maar onze Middelburgsche collega durft
wel meer iets zeggen waar de lombard
geen geld op geeft.
De sch speelt in 't leven der liberale
partij een voorname rol.
Schoon was baar eerste optreden in '48.
Schijn bleek 't weldra te wezen.
Schijnschoon in menig opzicht.
Schreiende verdeeldheid.
Schaamteloos anti-olericalisme.
Schandelijk partygeknoei kenmerkten
haar staatkunde.
Scherpe aanvallen onder Thorbeeke's.
Schreeuwend onrecht onder Kappeijne's.
Sehjjneenheid onder Heemskerks bestuur.
Schuttend hare zwakheid, schoon schim
pend somwijlen op haar schamel schijn-
vertoon, namen hare vroegere tegenstanders
de taak op zich haar schutsheer te zijn,
de scheurea van haar kleed toe te rijgen.
Six droeg haar een tijdlang op zijn
zwakke schouders.
Schoppen moest zij gehad hebben, die
zoo door hem geaaid werd!
Schrikkelijke verdeeldheid werd kunst
matig verborgen gehouden.
Schoren moest men haar hier en daar.
Schuren deden de steeds losser wordende
deelen.
Scheuren deden zij dat er geen heelen
meer aan was.
Schoren. Schuren. Seheuren. Ziedaar
de climax drie periodes in nog geen drie
jaar doorgemaakt. Welke partij heeft dit
ooit vertoond
Scheiden is thans de leus waarmee zich
het jongere geslacht wreekt op der ouden
politiek van den hoed.
Schervengericht oefent het over menigeen
die nog kort geleden als aangebeden werd
in de poorten.
Schrikkelijke ontnuchtering dezer in
scherven gevallen party
Schier afzichtelijk in haar verlatenheid
zingt zij u nog de schoonste liederen
voor. Programma's uit den treuren. Maar
er is geen eenstemmigheid meer. De
harmonie is weg. De geestdrift geweken.
De fut is er uit, zeggen de hoorders. En
ten slotte
Schoon schip makend, spoelt men schip
en al naar den kelder.
18 Deo. '96.
Vergadering van den Middelburgsehen
Gemeenteraad van den 16 December 1896.
oo
Bij den aanvang der zitting zijn afwe
zig de heeren Mr. W. H. Snouck Hurgronje
en van Dunné.
De notulen der vorige vergadering wor
den gelezen en vastgesteld, waarna de
Voorzitter mededeelt dat sedert die verga
dering inkwamen
a. verschillende missiven van Gedepu
teerde Staten houdende goedkeuring van
vroeger genomen besluiten
b. een proces-verbaal van opneming der
kas van den gemeente-ontvanger
c. een brief van Mr. de Stoppslaar,
begeleidende eenige geschenken voor de
Oudheidskamer.
d. ean brief van Heering, waarin hij
mededeelt dat voldaan is aan art. 7 van
zijn met de Gemeente {gesloten erfpachts
contract.
De punten sub a en worden voor
kennisgeving aangenomenomtrent punt
c wordt door den Voorzitter, onder applaus,
de dank der vergadering aan den gever
gebracht, terwijl, wat punt d aanbelangt,
de mededeeling des erfpachters, volgens
den Voorzitter, de leden in staat stelt
zich van de waarheid dier mededeeling
te overtuigen.
Alsnu stelt de Voorzitter aan de, orde
verschillende benoemingsn wegens perio
dieke aftredingen, enz., als
a. bij het Burgerlijk Armbestuur. De
voordracht bestaat uit de heeren M. C.
Je ras (aftr.) en A. P. van de Kamer;
J. C. Fredenks (aftr.) en M. P. v.d. Harst.
Benoemd worden de aftredenden respec
tievelijk met 15 en 14 stemmen.
b. bij het Bestuur der Godshuizen. De
voordracht bestaat uit de heeren Dr. J.
C. de Man (aftr.) en W. H. L. Borgerhoff
Mulder N. Epkema (aftr.) en F. A. Fre-
deriks.
Benoemd worden de aftredenden heide
met 15 stemmen.
c. bij de Commissie van Toezicht op
het Middelbaar Onderwijs. De voordracht
bestaat nit de heeren A. A. Bekaar (aftr.)
en H. A. Sypkens.
Benoemd wordt de heer Bekaar met 14
stemmen, terwijl 1 stem was uitgebracht
op den heer Sypkens.
d. bij de Commissie van Toezicht op
het Lager Onderwijs. De voordracht be
staat uit de heeren J. J. M. de Borst
Verdoorn (aftr.) en Jhr. J. P. Bodaert
J. C. de Waal (aftr.) en A. Y. A. Looijen
Dr. H. Japikse (aftr.) en L. de Fouw
Dr. J. C. Bolle (aftr.) en L. G. Kakebeeke
H. Snijders (aftr.) en A. A. Bekaar.
Benoemd worden de aftredenden respec
tievelijk met 15, 13 (2 blanco) 14 (éen
op den heer Kakebeeke) en 13 (2 op den
heer Bekaar) stemmen.
e. bij de Plaatselijke Gezondheidscom
missie. De voordracht bestaat uit de heeren
mr. A. P. Snouck Hurgronje (aftr. uit den
raad), benevens Dr. H. Japikse (aftr.) en
H. van der Kamp, met C. Mazure (aftr,)
en H. J. W. Berghuijs.
Benoemd worden de aftredenden respec
tievelijk met 13 (1 blanco en 1 op Mr.
W. A. van Hoek), 15 en 12 (3 op den
heer Berghuijs) stemmen.
van een tijdelijk assistent-marktmees
ter, volgens B. en W. noodig geworden
door de aan den tegenwoordigen markt
meester overkomen beenbreuk.
Het voorstel van B. en W. luidt om
daartoe te benoemen A. van Leerdam tegen
eene belooning van f 3 's weeks tot 1
Maart 1897, welk voorstel wordt goedge
keurd met 14 stemmen, zijnde 1 stem in
blanco uitgebracht.
g van een leeraar in de Engelsche taal
aan het Gymnasium. Het collegie van cu
ratoren heeft een voorstel ingezonden om
den teganwoordigen tijdelyken leeraar A.
Pionot definitief te benoemen, aan welk
voorstel de Raad met algemeene stemmen
zijne sanctie hechtte.
In de vorige zitting was een voorstel
ingekomen van B. en W. strekkende om
de Rijkseigendommen vrij te stellen van
de recognitie verschuldigd voor het ruimen
der beerputten, zulks naar aanleiding van
eene weigering dier recognitie door den
Minister van Oorlog. Op verzoek van den
heer van Dunné, die in het door B. en W.
overgelegde dossier te vergeefs naar aan
gehaalde stukken gezocht had, werd toen
de zaak aangehouden.
Thans zon zij weder aan de orde worden
gesteld, doch de Voorzitter verklaarde dat
ze, door het inmiddels voldoen der recog
nitie, in een nieuw stadium getreden was,
waarom hij het voorstel aanhield om
casu quo, na overleg met de betrokken
autoriteit, later een nieuw voorstel in te
dienen.
De heer Mr. W. H. Snouck Hurgronje
komt ter vergadering.
In de zitting van 23 October 1895 is
eene nieuwe verordening op de brandweer
vastgesteld. Het bestuur der brandweer
geeft in overweging
a aan art. 176, handelende over vrij
stelling wegens uitstedigheid gednvende
minstens 24 achtereenvolgende uren, toe
t.e voegen „om de reden onder 6 genoemd
te kunnen doen gelden, zijnde bodienden
verplicht hunnen penning tegen ontvangst
van een bewijs, door het bestuur vast te
stellen, aaa den eersten brandmeester hun
ner spuit ter hand te stellen of te doen
stellen en dien, bij het ophouden dezer
reden, dadelijk weder terug te halen of te
laten halen
6 bij art. 17c tussehen het le en 2e
lid in te voegen „De in dit artikel be
doelde schriftelijke bewijzen moeten wor
den overgelegd binnen 2 maal 24 uren na
het begin van de inspectie of van de exer
citie of na het inrukken der spuiten inge
val van brand.
B. en W. nn hebben vaa dien wenseh
van het bestuur der brandweer een voor
stel gemaakt, hetgeen een algemeenen bij
val vond en zonder stemming werd aan
genomen, nadat met toestemming van de
Commissie voor de Strafverordeningen en
overname door B. en W. het woord,
moeten sub 6 op voorstel van den heer
mr. van Hoek vervangen was door de
woorden „zyn niet geldig dan voor zoo
ver zij".
Naar aanleiding van eonsideratiën geput
uit hst verhandelde in de vorige zitting,
doen B. en W. het voorstel om in de ver
ordening van algemeene plaatselyke politie
bij artikel 112 tussehen 6 en c in te voe
gen „66 hemel, spoel (menage) water en
urine te verwijderen of te doen verwijde
ren anders dan op door B. en W. voor
te schrijven wijze."
De heer Koole kan met B. en W. mede
gaan waar het geldt spoelwater en urine
doch mensohen die last hebben van hemel-,
kelder- of overtollig regenbakwater, nu nog
verder te bemoeilijken en bovendien hun
nog eene recognitie van f3 'sjaars op de
schouderen te leggen, is toch wat al te
erg. Hij doet daarom het voorstel art. 22
sub d in dien geest te wyzigen, dat onder