N1EÜWSBLAD VOOR ZEELAND. CHRISTELIJK- HISTORISCH Ho; 187. 1896. DowMaij 20 fUpsfus. Itende faacgang, VERSCHIJNT F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN Een gezags-quaestie. ELKEN MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,025. UITGAVE VAN G. M. KLEMKERK, te-Goes EN van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Van Roomsche en van Socialistische zijde heeft men getracht de eentonigheid der komkommerweken te onderbreken, door het opwerpen van tw.e quaestiën. De eene qutestie, van Roorasche zijde gesteld, en blijkbaar van Socialistische zijde gesteund, bedoelt schadevergoeding te vragen voor miliciens. De andere quaestie van Socia listische zijde uitgedacht doch nut van Roomsche zijde gesteund, bedoelt „Tolstoï's lijdelijk verzet" in toepassing te brengen tegenover de Sehutterij wet. Het verzet tegen de Schutterij wet, van socialist)sehe zijde uitgedacht bepaalde zich tot heden toe bij een poging om de schutterij, schoon op zichzelf eene belaching, nog bespottelijker te maken, door namely k slecht gekleed ;of geklompt, met deksels van lucifersdoosjes op de borst, met een pet op of zittende op een ezel, bij de oefe ningen te verschijnen en andere dwaasheden uit te halen, die bij onzen ernstigen van het zoutelooze afkeerigen volksaard niet lang genoeg de aandacht konden trekken. Thans is een nieuwe, in den vorm waar diger, strijd tegen de schutterij geopend door een schutterplichtige te Middelburg, den heer v. d. Veer, den redacteur van het socialistische blad De Toekomstwelke in zijn blad afdruk geeft van een schrijven door hem aan den commandant der schut- terg gericht, waarbij hij meldt dat hij zich niet laat indeelen en, zoo hem toch uniform en wapens worden toegezonden, hij deze niet zal gebruiken. Hij wil niet geoefend worden in het menschen doodenhij wenscht niet te dooden op beveltegen het gemoed in, hij die zelfs geen dier „onschuldig en zondernoodzaak kan dooden of zien dooden", en „uit humaan gevoel en om het onnoodig dooden van dieren niet te bevorderen" zich „zelfs onthoudt van het eten van dierljjk voedsel". Hij „weigert de zoogenaamde orde mede te verdedigen, hetgeen feitelijk beteekent: bescherming van de klasse der bezittenden tegenover de hun rechten be wust wordende arbeiders, gelijk de jengete Rotterdamsche werkstaking weder geleerd heeft". Dat bij dezen socialist niet de aardigheid maar de waardigheid is bij het propageeren zijner overtuiging geven svij dadelijk ge wonnen. Maar wij voegen er terstond bij aardigheid of waardigheid, het is ons om het even, wij moeten dusdanig optreden wraken als strijdig met den eerbied voor het hooge gezag, voor de machten over ons gesteld, welke alle ziel heeft onder worpen te zijn; wijl er geen macht is dan van God, en alle macht die er is, van God is verordend. Natuurlijk zijn wij het in zekeren zin ook eens met hen die gehoorzaamheid aan de wet als gevolg van ons Staatsburgerschap prediken, eene leer die van liberale zijde verkondigd wordt. Maar de antirevolutionair is in de hoogste plaats Christen en heeft derhalve allereerst te vragen wat Gods Woord hem beveelt. Dat Woord is zijn maatstaf, de kenbron voor het gezag. Aan dat Woord onderwerpt hy zich onvoorwaardelijk. En nu behoort de vervulling zijner schuttersplichten tot de taak hem door de G"°cl gestelde machten, door de over heid opgelegd. Een eisch waaraan niet alleen de commandant der schutterij, maar aH® schutters zich hebben te onderwerpen. En zoo lang nu de schutterij wet, ondanks hare groote gebreken, door de Overheid die haar uitvaardigde, niet is ingetrokken, 'yft deze wet onbepaalde gehoorzaamheid vorderen van allen die den bij die wet epaalden leeftijd verkregen hebben en aan e eischen van geschiktheid, enz. voldoen. et SIJhynt bijna overbodig in een anti- cratisplia«iS, 0Djulst' Yan »arlst0' haaldol^- ZS 15 verzet evenzeer her eon ptqq« hoproefd. Wjj herinneren ons Wiens e«farilen,-lChutter v«ftien jaar terug, weigering l j boeten wegens „dienst- weigering'' honderden bedroegen. revolutionair blad deze bekende waarheden te moeten herhalen. Toch willen wij, tot versterking van der broederen geloof, eenigs- zins uitvoeriger bij deze quaestie immers eens gezagsquaestie, meer niet, anders niet, maar ook niet minder stilstaan. Het schijnbaar onbeduidende feit hier boven vermeldin uitzicht gestelde dienst weigering door een schutter, is gelijk wij zeiden voor ons de groote quaestie van het gezag. Absoluut Souverein gezag heeft alleen God de Heere. Maar uit zijn Souverein gezag vloeit gezag naar alle deelen van zijn sehepping naar allerlei kring in den lande, die zich denken laat en ten slotte naar den Staat, als de grootste kring die alle andere omvat en beschermen moet. Die Staat heeft, rekening houdend met de verschillende kringen van huisgezin en studie en bedrijf, ook in ons land zich het terrein afgebakend waarop hij zijn ge zag zoo wetgevend als beschermend uitoefent. Daar buiten gaat hy nietmaar ook hij kan er niets van afstaan. Hieruit volgt dan ook dat hij binnen deze grenzeu niet dulden mag dat zijn gezag wordt ondermijnd en weerstaandat zyne wetten tot handhaving der goede orde in 't leven geroepen, worden vertre den of prijsgegeven aan de willekeur der onderdanen. Dat zou heiligschennis zijn.Heiligschennis niet jegens den Staat, maar jegens God den Souverein, uit Wien alle gezag is uit vloeiend. Dat zou zijn de revolutie, gelijk reeds de profeet Ezechiël het eens met zoo teekenachtige juistheid uitdrukte, in plaats van gehoorzamen een zitten in Gods stoel. Wij kunnen ons verklaren dat de socia list, zoover hij vrijdenker is, daarmede, lachtdat de liberalist er den neus voor optrekt en u verdenkt de quaestie veel te diep op te halen. Het komt slechts daar vandaan dat zij de diepte der zsnde die in de revolutie naar buiten treedt, niet hebben gepeild en niet leerden beven voor de majesteit van het Eeuwige Wezen tegen Wien alleen de zonde wordt bedreven en die krachtens zijn wezen de zonde niet anders dan met eeuwige straffen straffen kan. En het is ook de blindheid voor de consequentie van het bekende beginsel waaruit de meest bezadigde Liberalist, evenals de meest bloedige Anarchist is levende. Een beginsel dat als regel van echte plichtsbetrachting stelt dat gehoor zamen slechts dan goed is wanneer men het met de dragers van het gezag eens is. Wij vergeten het niet. In 1848 hebben de liberalisten den koning de gehoorzaam heid opgezegd, wanneer hij hun geen Grond wet gaf. In 1896 prediken de socialisten ongehoorzaamheid aan elke Landswet die hunne goedkeuring niet wegdraagt. Een zelfde geschiedenis met ietwat j ander ta bleau. Het is de bekende historie van de lieve kindertjes die aan hun vader de wet stelden hoe hij hen had op te voeden, en hem de gehoorzaamheid opzeiden zoo dra hij hun iets durfde opleggen wat streed met hunne inzichten. Het is de doorvoering van de oude leer der Liberalisten, de leer van het Contrat Social, volgens welke de „staatsburger" gehoorzaamheid verleent by de gratie van zijn eigen welbehagen. Het is het oude trapje. De Liberaal gehoorzaamt de Overheid omdat deze „orde" hem bevalt. Waaruit volgt dat de Radicaaldie een weinig verder gaat, deze Overheid nog wel eeren wil, wanneer zij het zwaard draagt en de Socialist die nog verder gaat, haar, ook wanneer zij met het zwaard komt, afscheept met eene formeele opzegging der gehoorzaamheid. Met opzet hebben wij in dit opstel ge sproken van Gods Woord, en niet van de Souvereiniteit Gods. Yoor ons zijn zij hetzelfde. Maar onder de handhavers van het ge zag, vooral onder de mannen der Oudliberalo school zijn er nog o, zoo velen die u bij vallen, zoodra gij die leus van Souvereini teit Gods als tegenstelling met Yolkssouve- reiniteit hooghoudt. Zij gebruiken hunnen God, het in neve len gehulde Opperwezen, gaarne als politie man om de den Hartogs en andere vrienden van wan„orde" in toom te houden of te treffen met het zwaard hun als overheid door dezen vagen Albestuurder of hoe zy hem by voorkeur noemen willen, in de hand gegeven. Maar dit is »ok een huldiging der revo lutionaire opvatting. De eere Gods is de allereerste taak der Overheid. Gods Woord leert duidelijk dat zy is Gods dienares. En wanneer zy nu, in plaats van God te dienenhem gebruikt om haar gezag te dek ken, dan brengt de Overheid evenzeer de revolutie in praktijk als de onderdaan die zich tegen haar gezag verzet. Daarom behoort Gods Woord weder richtsnoer ook voor de O verheid, steunpunt voor haar gezag te zya. Richtsnoer in dien zin dat zij hare wetten en bevelen uit dat Woord put of er aan toetst. Steunpunt in zoover het de eenige vastigheid biedt by de uitoefening vau het gezag. Waar ligt nu dit steunpunt In de grondwet, zeggen de Liberalen. En in wie berust deze? In de Staten-Generaal. En die? In de wisselende kiezersmeerderheid. En de minderheid dan Wanneer zij straks meerderheid wordt zal zij u het gezag ontrukken, gij zult den „opstand" met geweld onderdrukken. Zoo wordt macht recht, recht dat zich staande houdt door geweld. De mannen der revolutie zien het dan ook wel dat zij er bij deze leer niet komen. Welnu, zeggen wij, dan terug tot de Bron en aan het Gezag zijn steunpunt hergeven. Om Gods wil gehoorzaamheid vorderen, worde weer de plicht der Overheid, en om Gods wil gehoorzaamheid te oefenen de eere van den onderdaan. Zoo beschouwd, valt alle bijgedachte of de schutterij belachelijk, en of de over heid achterlijk, en of de dienst prettig is, en of de orde zooals die bestaat met mijn inzichten strookt, en of men zelfs geen dier kwaad kan zien doen, volkomen weg. Dr. Kuyper schreef het reeds in 1871 in een zijner treffend schoone Heraut-sx- tikelen „Alleen het geloof aan „Gods Woord" kan in het hart des volks dien band aan binden, die onze maatschappij voor uiteen spatting bewaart en aan gezag en recht een hechten grondslag geven zal". 19 Aug. '96. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben de stukken op de zaak Den Hartog betrekkelijk, om advies gesteld in handen van den inspecteur op het lager onderwijs, die heeft geadviseerd het ontslag te hand haven omdat zijns inziens daartoe terecht is besloten en de wet in deze geen andere straf dan ontslag kent. Delftsche Arbeidersmaatschappij De Staatscourant no. 193 bevat de Ko ninklijk goedgekeurde statuten van de Delftsche Arbeidersmaatschappij te Delft. De vereeniging heeft ten doelden stof- felijken en zedelijken toestand harer leden te verbeteren. Zy tracht haar doel te be reiken door, in evenredigheid van deelne ming, aanvraag of behoefte, te stichten af- deelingen tot oprichting en beheer van vergaderlokalen, eerste levensbehoeften, leeszalen en volksbibliotheken. Voor elke der voornoemde afdeelingen wordt een af zonderlijk reglement gemaakt. De onkosten der vereeniging worden bestreden uit in- leggelden der afdeelingen. Deze bedragen 50 cents per lid en per jaar. Lid kan worden ieder persoon van man nelijk en vrouwelijk geslacht, die den leeftijd van 18 jaar bereikt heeft en tot de arbeidende klassen behoort. De commissie van elke afdeeling bestaat uit drie leden, gekozen door de leden dier afdeeling; deze wijzen een hunner aan om zitting in het bestuur te nemen. Zoo lang slechts eene afdeeling bestaat, maakt de geheele commissie dier afdeeling deel van het bestuur uit. De taak der commissie isde afdeelingen die zij besturen aan haar doel te doen beantwoorden. Zij geven ten minste eens per twee maanden verslag daarvan aan het bestuur. Alle geschillen, middellijk of onmiddel lijk uit de statuten oprijzende of betrekking op de vereeniging hebbende, worden door een algemeene vergadering beslist. Stellen de belanghebbenden zich met dit besluit niet tevreden, dan zal, onder afstand van alle gewone en ongewone rechtsmidde len, in het hoogste ressort daarover wor den beslist door drie onpartijdige scheids lieden die daarin definitief zullen uitspraak doen. Een officier, te Antwerpen gearresteerd over wien allerlei geruchten liepen, dat hy tot het Oost-Indisch leger behoorde en die wegens afdreiging was aangehouden, blijkt niemand anders te zijn dan de luite nantkwartiermeester, indertijd te 's Gra- venhage by trommelslag ingedaagd en bij niet verschijning verbannen, en thans we gens verduistering door de Belgische re geering aan de Nederlandsche justitie uit geleverd. Het klinkt echter zonderling, dat men uit het land gebannen wordt en dat later de justitie van dat land de uitlevering aanvraagt Hierop luidt het antwoord lo. dat te gen dien offieier was verleend een bevel tot gevangenneming wegens verduistering, een misdrijf waarin het uitleveringstrac- taat met België voorziet, en 2o. dat vol gens art. 201 van de rechtspleging bij de landmacht „niettegenstaande het vonnis van bannissement" (wegens het niet ver schijnen op de indagingen) „de auditeur militair verplicht is zijne informatiën over de misdaad tot volkomenheid te brengen". Van die zijde is in het Weekblad van het- Recht van 13 April jl. No. 6787 een uit voerig betoog geleverd, dat het „bannisse ment", dat hier wordt uitgesproken, gelijk staat met de vroegere wederspannigver- klaring aan de wet, en dus niet meer dan een soort van verstek is, die de zaak ten principale geheel onbeslist laat. „Verban ning door den militairen rechter geen straf, dooh een contumacieele maatregel" luidt dan ook het opschrift van het betoog en de schrijver (de auditeurmilitair te's Gra- venhage) licht dat op verschillende gron den toe, doch eindigt met de verzuchting dat hij het „wel niet meer beleven zal, dat de militaire wetten gezuiverd worden van al de controversiën, slordigheden en onzinnige termen, waarop men bij voort during stuit." Nader vernemen wij dat de luitenant kwartiermeester B. L. J., wiens aangekon digde huwelijksvoltrekking te Antwerpen de autoriteiten op zijn spoor schijnt te hebben gebracht, nog tijdig schijnt gewaarschuwd te zijn en eerst naar Frankrijk vertrok. Doch ook daar werd hij den langen arm der justitie gewaar, en toen hy nu naar Antwerpen terugkeerde om zyne papieren op het stadhuis te lichten, en de zee over te steken, werd hij aangehouden. Hij is heden onder geleide van marechaussees in Den Haag aangekomen, en in het Huis van bewaring ter beschikking vau den auditeur militair gesteld. N. R. C. De nieuw benoemde chef van den generalen staf van het Indische leger, gene raal Swart, werd 12 Februari 1846 te Amsterdam geboren. By het instructie- bataljon in dienst getreden, werd hij 18 Augustus 1867 aangesteld tot 2en luitenant der infanterie van het Nederlandsche leger. Vier jaar later werd hij bevorderd tot len luitenant en volgde in rang den cursus aan de toenmalige Stafssohool te Breda. Na afloop daarvan werd hij op zyn verzoek overgeplaatst bij de infanterie van het leger in Nederl. Indië. Korten tijd na aankomst te Batavia (30 Mei 1877), werd hy bevorderd tot kapitein en overgeplaatst bij den Generalen Staf. Gedurende onge veer 6 achtereenvolgende jaren was de kapitein Swart nu werkzaam in het be lang van de verdediging van Java, voor welk doel hij het geheele eiland bereisde. Na deze zaak beëindigd te hebben, werd hij overgeplaatst als chef van den Staf te Atjeh en onierhoorigheden. Hier, waar de kapitein Swart o. a. een werkzaam aan deel had aan de inneming van de gecon centreerde linie, en als chef van den Staf aan de expeditie tegen Tenom, wist hij zich zoodanig te onderscheideu, dat hij na eerst eervol vermeld te zijn geworden later begiftigd werd met de Militaire Willemsorde 4e klasse. Ruim twee jaren bleef hij te Atjeh, en werd in September 1885 over geplaatst naar Soerabaja om op te treden als chef van den Staf in de 3e Militaire Afdeeling op Java. 11 Juli 1887 tot majoor bevorderd zijnde, werd hy wederom bij het wapen der infanterie geplaatst en commandeerde achtereenvolgens het 7e ba taljon te Magelang en het 9e te Welte vreden, totdat hy 16 Juli 1890 bevorderd werd tot luitenant-kolonel en overgeplaatst werd bij den Generalen Staf. Gedurende 2 jaren was de overste Swar( nu werkzaam op het hoofdbureau van dien Staf, waarna hij in Juni 1892 met een 2-jarig verlof wegens langdurigen dienst naar Nederland vertrok. Na in Indië te zyn teruggekeerd, werd de luitenant-kolonel Swart benoemd tot militairen commandant van Solo. Nauwe lijks een maand te Solo, werd hij benoemd tot commandant van het 2e bataijon in fanterie, dat aangewezen was om na den overval op Lombok in den nacht van 25 op 26 Augustus 1894 de expeditionaire troepenmacht te versterken. Die benoeming ging gepaard met eene bevordering bij keuze tot Kolonel (3 September 1894). Hoewel kolonel, bleef hij gedurende de geheele expeditie het 2e bataljon com- mandeeren, doch gaf dat commando over na het einde der expeditie, toen hy be noemd werd tot militairen commandant van Lombok. Yoor zyn heldhaftig gedrag tij dens de expeditie werd de kolonel bevor derd tot ridder 3e klasse der M. W. O., teiw'jl hij in Maart 1895 benoemd werd tot generaal-majoor en in verband daarmede overgeplaatst naar Samarang als comman dant der 2e militaire afdeeling op Java. -F- Buitenlandsche bladen hebben voor onze jonge Koningin tot gemaal aangewe zen den erfgroothertog van Saxen-Weimar Willem Ernst Karei Alexander Frederik Hendrik Bernard Albert George Herman, erfgroothertog van Saxen-Weimar, werd te Weimar op 10 Juni 1876 geboren. Hy bekleedt den rang van luitenant a la suite van het 5 e regiment infanterie vun Thu- ringen en studeert aan de universiteit van Jena. Door zyn moeder prinses Sophie dor Nederlanden, is hij, na onze Koningin, de naaste opvolger tot den troon van ons land. Als het huwelijk plaats vond zou de erfgroothertog afstand doen van den troon van Saxen-Weimar, ten behoeve van zijn twee jaren jongeren broeder Bernard Henri, Ook hier te lande is menig afkeurend woord gesproken en zeer terecht over een bericht in de Indische bladen, dat de Atjehers te Anak Galoeng 137 dooden zou den hebben achtergelaten, die door de onzen allen onthoofd werden. Gelukkig blijkt thans uit de heden ont vangen Indische bladen, dat het bericht on" juist is geweest. De commandant der mare* chaussees jhr. Graailland seinde althans aan* de Javabode, dat geen lijkenverminking heeft plaats gehad. Omtrent de nieuwe geweren opAtje ontving het N.v.d.D. nog eenige mede* deelingen van een hoofdofficier van het

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1896 | | pagina 1