NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
Ho! 104. 1896.
DoniMag 4 lunt.
iietitfe laarpng.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
VERSCHIJNT
G. M. KLEMKERK, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
De rede van den heer Lohman.
ELKEN MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p.0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE VAN
EN
va-n 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Wij betuigen onze sympathie met de
poging die door de keeren Kuyper o. s.
is beproefd om de wet Van Houten prin-
eipiëel te verbeteren wat betreft, de in
brenging van 't element van buismanskies-
recbt en de uitzetting van de rubriek der
capaciteiten.
Waar wij met genoegen zagen dat het
laatste amendement den steun der groep
Lobman verwerven mocht, daar spreken
wij onzen spijt uit dat èn de Rooinsche èn
de antirevolutionaire voorstanders van bet
oude voorstel Mackayv. Alphen, toen
het immers feitelijk oro de redding van
hetzelfde beginsel ging, hun stem tegen
het amendement hebben uitgebracht.
De geschiedenis der amendementen Kuy
per c. s. op artikel 1 doet duidelijk zien
dat de scheiding tusschen de beide groepen,
buiten het terrein van het onderwijs, steeds
meer hare voltooiing nadert.
Vasthoudend aan het Program van Be
ginselen, doch ook aan de jongste Programs
van Actie was het naar onze meening de
plicht van alle antirevolutionairen geweest
om, zij 't ook formeel, het huismanskiesrecht
op deze wet te enten als een der weinige
middelen tot hare verbetering.
't Schijnt zonderling dat van de liberale
Taklcianen die in '94 tegen het amendement
MackayVan Alphen waren, sommigen
thans het amendement Kuyper c.s. steunden.
Doch dit stelt de houding der antirevo
lutionaire tegenstemmers van nu in een
te droeviger licht.
De heer Lohman was nog geen lid der
Kamer toen 't amendement Mackay aan de
orde kwamen hij is ook nooit zoo voor
Huismanskiesrecht geweest als lij v. de Stan
daard al heeft hij in „Partij of Begin
sel" zij 't ook langs anderen weg
de slotsom van Huismanskiesrecht aan
vaard.
Tegen dat beginsel bestond dus bij hem
geen bezwaar.
Hij had dus met ïijne politieke vrienden
't moeten steunen of door rechtmatige
verbetering er van, anderer steun moeten
mogelijk maken.
Het amendement Kuyper c. s. op de 6
eerste leden van art. 1 had kunnen en
moeten worden aangenomen wanneer men
de namen leest der tegenstemmers uit alle
partijen, kan mei, tot geen ander besluit
komen.
De minister staat in artikel 2 toe dat
weduwen die krachtens aanslag in de be
lastingen kiesrecht hebben zouden wat
de Grondwet verbiedtdit recht kunnen
overdragen op hun oudsten zoon. Men
zou zoo zeggen waarom niet op een door
haar zeiven aan te wijzen zoon, wanneer
die 25 jaar is en de oudste zoon het kies
recht reeds op andere gronden heeft.
De heer Lohman heeft hiertegen grond
wettig bezwaar; dit bezwaar eerbiedigen
wij.
Maar nu zegt de heer Kuyperhier is
't niet de vrouw, maar 't hoofd des gezins
die kiesgerechtigd is. Wat is er nu tegen
dat met omzeiling van het grondwettig
bezwaar deze uitlegging gesanctioneerd
wordt. Het is hier de mannelijke ingeze
tene die het kiesrecht uitoefent voor een
kiesgerechtigde wie door de Grondwet be-
t W°r1i1t,het te doen.
inmiddels vernemen wij dat het amen
dement Lohman tot schrapping der wedu
wen is aangenomen.
De heer Kuyper heeft in de Kamer
gewezen op de onpractische bepaling in
t ontwerp in betrekking tot bet tijdperk
van vaststelling der kiezerslijst en den
termyn voor de reclame.
De wet opent de mogelijkheid dat tal
van personen op de kiezerslijsten gebracht
worden en mee stemmenanderen van de
kiezerslijsten geschrapt worden en niet mee
stemmen, en dat deze zaak eerst in het
reine komt wanneer de verkiezingen zijn
afgeloopen.
Vervalsching der stemming is hiervan
het gevolg het insmokkelen van een bij
de meerderheid der kiezers niet gewilden
candidaat en verscherping van den partij
strijd lcnnnen hiervan het gevolg zijn.
Het is noodig dat de vaststelling der
kiezerslijsten niet gezet worde vlak voor
de Jnni-verkiezingen. Werd deze veran
dering door den minister geweigerd, wij
zouden moeilijk op aanneming der wet
kunnen aandringen.
In vele districten toch zullen de party
en hij de uitbreiding van kiesrecht zon
der voorafgaande parade onmogelijk de
sterkte hunner troepen kunnen te weten
komen. Het is noodig dat deze parade
juist geschiede en de troepen compleet zijn.
En hoe zal dit kunnen, wanneer de ver
kiezingen reeds plaats hebben, alvorens
de reclames behoorlijk zijn onderzocht?
Een voorstel Borgesius om ter loonsbe-
paling van den vader ook dat zijner vrouw
en kinderen in rekening te brengen, mocht
geen meerderheid verwerven.
Als de meerderheid nu maar niet van
meaning is dat overal bet loon van den
vader zoo groot is dat hij ook zoo wel
kiezer zal zijn.
Of wil zij door de afstemming zeggen
dat ter vaststelling van een minimum-loon
het baar onverschillig is of deze en die
er nog zooveel bij verdient?
Bij de bepaling van den aanslag in de
inkomstenbelastingen kan 't misschien nuttig
zijn hiermede te rekenen.
Overigens spijt het ons zeer dat ook
dit amendement verworpen werd.
Dewijl onder anderen de heeren Lohman,
Mackay, v. [Bylandt, en Schaepman er voor
stemden en slechts vijf stemmen ontbraken,
hebben de Takkianen die er tegen stemden
de verwerping er van op hnn geweten.
Yan radicale zijde trachtte men een be
paling in de wet te brengen dat de loon-
kiezers hun kiesrecht niet verliezen wan
neer hun loon door omstandigheden buiten
ben zoodanig is verminderd dat 't beneden
het minimum daalt.
Wij betreuren het dat deze poging om
kiezersmoord te voorkomen mislukt is.
Als men nu maar een strafbepaling
in de wet maakt tegen werkgevers die het
werk bekorten of op andere wijze oor
zaak zijn dat het loon hunner arbeiders
daalt beneden het minimum van artikel 1.
Hard tegen hard. De firma Regout te
Maastricht heeft aan de stakende glasslij
pers die huizen van haar bewonen, per
deurwaarders-exploit de huur doen opzeg
gen. Ofschoon we van deze zaak niet twee
zijdig op de hoogte zijn, mogen wij wel
zonder tegenspraak constateeren dat hier
door het Kapitaal een ongeoorloofd element
in den strijd gebracht wordt. Dat van
lijfsdwang aan vrouw en kroost van hunne
werklieden.
Werklieden, die in ieder geval meenenin
hun recht te zijn, en ook bij bewezen ongelijk
er aanspraak op hebben dat de veronge
lijkte af blijft van hunne vrouwen en
kinderen.
„Wijlen" van der Stadts gevleugeld
woord„Spaar vrouw noch kind" dient
zelfs uit den hardnekkigsten strijd geweerd
te blijven.
Heel Johanneshnrg is in de wolken over
Krugers grootmoedige daad. Alle gevan
genen zijn namelijk op vrije voeten, op
drie na. Deze drie de vierde is op
zijn eerewoord ontslagen wegens ziekte
zijner echtgenoote zullen de volgende
week vrij komen. Zij moeten beloven zich
als rustige burgers te zullen gedragen en
zij doen dat ook gaarne bij de eerste
vreugde dat zij er zoo goed afkomen. Den
kogel verdiend en alles kwijtgescholden!
Dat. mag eerst Christelijke staatkunde
heeten.
Wie twijfelde zal nu wel overtuigd zijn
dat eene Christelijke staatkunde moge
lijk is.
Een eenvoudige „domme" Boer heeft
het den vorsten nu geleerd.
Paul Krugers record laat dat van Jaap
Eden ver achter zich.
Indien uwen vijand hongert, zoo geeft
hem te eten want dat doende zult gij
kolen vuurs op zijn hoofd hoopen.
Dezen raad van zijn Meester brengt
Paul Kruger dezer dagen op ruime schaal
in toepassing. En wel zoo dat zijne oude
vijanden in vrienden worden verkeerd;
en de diplomaten versteld staan over zijne
onbaatzuchtige, verzoenende, echt groote
staatkunde.
En dat van een „Boer".
De politiek van Kruger zal nog na eeu
wen aan diplomaten ten voorbeeld gesteld
worden als model van christelijke staat
kunde.
Hier is 't bewijs geleverd dat men staats
man zijn kan, zonder een slag om den
arm te houden; en eene eerlijke staat
kunde dry ven en tegelijk den politieken te
genstander aan zich verbinden kan.
Doch hoe kan 't ook anders 1
Indien iemands wegen den Heere be
hagen, zal bij zelfs zijne vijanden met zich
bevredigen.
Vetters overwinningen op Atjeh hebben
het respect des vijands voor de Nederland-
sche wapenen wei een weinig hersteld.
Zou 'tnu niet de geschikte tijd zijn
om vrede te sluiten, en alzoo een oorlog
te beëindigen, waarin toch geen louweren
te behalen zijn
Wie der Kamerleden waagt er eene
interpellatie voor
Uit de rede van den beer Lohman laten
wij de inleiding en wat aan 't adres van
den heer Kuyper gezegd werd, uit en
plaatsen het volgende
Ik zie mij dus verplicht mijn eigen
standpunt te verdedigen. En dan begin
ik met den Minister te zeggen, dat ik met
genoegen zijne Memorie van Antwoord
heb gelezen. Niet omdat hij zoo goed
elk argument van bet Yoorloopig Verslag
beeft wederlegd, maar omdat deze Minister-
philosoof gewoou is precies de beginselen
waarvan hij uitgaat als grondslag te leg
gen aan zijne ontwerpen, zoodat het voor
ons mogelijk wordt beginsel te stellen
tegenover beginsel. Daarop lettende, aebt
ik aanneming van dit wetsontwerp, ik
moet het tot mijn leedwezen erkennen,
eene groote triumf voor de revolution-
naire beginselen waartegen ik altijd
strijd heb gevoerd en zal blijven strijd
voeren.
Dit zeggende doel ik niet zoozeer op
hetgeen voorkomt in de Memorie van Ant
woord op bladz. l,waar de Minister zegt,
dat bet kiezersvolk, en nog wel in hoogste
instantie, beeft heslist over den tusschen
de Regeering en een tak van de Ver
tegenwoordiging gerezen verschil, van
welke beslissing een verzoek om revisie
zelfs niet ontvankelijk is, zoodat deze
uit de Kamerontbinding geboren Kamer
zich niet meer op een geheel vrij stand
punt zou mogen plaatsen. Dit nu is eene
leer die, mijns inziens, zeer terecht reeds
door den heer Pijnappel is bestreden, die
ik niet in de Grondwet terugvind en
waartegen ik ten sterkste protesteer.
Ik heb echter meer het oog op hetgeen
de Minister zegt op bladz. 5 en 6 van de
Memorie van Antwoord, waarin zoo dui
delijk mogelijk geleeraard wordt, dat de
overheid, die een land te besturen heeft,
volstrekt niets te maken heeft met de
handhaving van het recht tegen een
iegelijk, zelfs zoo noodig tegenover de
meerderheid dat zij niets anders te doen
heeft dan de vrijheid te hesehermen van
elk en een iegelijk om voor elk staats-
en burgerrechtelijk ideaaldus ook voor
elk anarchistisch ideaal op wettige wijze
propaganda te maken.
Bescherming, zegt de Minister, tegen
inzichten en plannen, die hij voor de
Staatsgemeensehap principieel schadelijk
rekende, zou hij, indien ze alleen door
eene regeling van het kiesrecht mogelijk
ware, eene hoogst bedenkelijke handeling
achten. Alleen voor de meerderheid der
leden van de gemeenschap worde eerbied
betoond, al is dit nog zoo gevaarlijk. Zij
zal wel geen succes hebben, meent de
Minister, maar waarom zou die meerder
heid ook niet eens hare kunsten op de
maatschappij als op een corpus vile kunnen
beproeven
Dit alles, ik erken bet, is volmaakt in
de richting van de staatkundige beginse
len, steeds door den Minister voorgestaan.
Het kiesrecht is een recht van bet indi
vidu, evenals bet recht om te wandelen,
om te koopen. Van correctieven wil de
Minister dan ook niets weten, zegt by op
bladz. 6, omdat die de waarde van het
den nieuwen kiezers toe te kennen recht
zouden verminderen. Die individueele le
den der maatschappij, nemen, zoodra eene
meerderheid de kans daartoe gunstig ziet,
het Gouvernement of het Staatsgezag in
handen, niet ter handhaving van het
recht, in den zin van eene hoogere orde
ning trouwens wat is in dit stelsel
recht anders dan de wil der meerderheid
maar ter bereiking van hunne idealen.
Welke die idealen zijn doet er absoluut
niets toe.
De Staat is in dit stelsel niet eene
maatschappij, beheerscht door eene macht
hoven haar, geroepen om de egoïstische
neigingen van individuen zoowel als van
groepen in toom te houden en te leiden;
de Staat is veeleer de maatschappij zelve,
die zich bij meerderheid harer leden be
heerscht.
Dit is een oud stelsel. „De wet", zegt de
Staatsregeling van 1798, „is de wil van
het gebeele maatschappelijk lichaam, uitge
drukt door de meerderheid of der Burgeren
of van derzei ver Vertegenwoordigers. De
Maatschappij bedoelt in alles de welvaart
barer leden". Jammer dat door den Mi
nister, de eerbiedige erkentenis van een
albesturend Opperwezen, die de banden
van de maatschappij versterkt" niet „iedere
Burger ten duurste aanbevolen wordt",
zooals de genoemde Staatsregeling ten
minste nog deed. Deze leer van den Mi
nister steunt mijns inziens niet op de
Grondwet. Daarin staat ook niet, dat de
kiezers de voogdijschap uitoefenen over
de niet-kiezersen de historische bijdrage
die de Minister levert op bladz. 6 van de
Memorie van Antwoord, kan ik niet als
juist erkennen. Ik ten minsie heb er niets
van bespeurd, dat de voogden de tegen
woordige kiezers hunne verantwoor
delijklieid niet langer willen dragen, maar
wel, dat zij die verantwoordelijkheid niet
langer durven dragen, daar zij staande
tegenover de niet-kiezers, niet langer kans
zien aan de consequentiën van hunne eigen
leer te ontsnappen.
Wanneer de Minister zich uitsluitend op
de Grondwet beroepen had, zou ik hem
niet de vraag doen, welke ik thans wenscb
te stellen. Hoe kunt gij in uw stelsel
ontkomen aan een algemeen stemrecht en
op welke gronden voert gij eene wille
keurige splitsing in tusschen kiezers en niet-
kiezers? Waarom zijn niet allen kiesge
rechtigd waarom ook niet de zoogenaamde
proletariërs, die bedeelden, die immers,
zooals beweerd wordt, in de eerste plaats
de slachtoffers zijn van onze slechte maat
schappelijke instellingen, en die, dunkt mij,
in dat stelsel het eerst aan het woord zouden
moeten komen?
Indien uwe leer de grondslag is van ons
staatsrecht, roept gij zelf reeds nu tot verdere
nitbreiding van kiesrecht op.
Volgens u, wij hebben het meermalen
gehoord al staat het ook niet in de Momo-
rie van Antwoord, bestaat er tusschen den
Koning en God evenmin een band als
tusschen ons en God. Het denkbeeld van
hiërarchie verwerpt gij. Gij ziet niet dat
de maatschappij is samengesteld uit een
aantal groepen, waarin de een boven den
ander, en waarvan ook vaak de een bo
ven den ander staat, doch die allen onder
worpen zijn aan God en zijne wet. Elke
band met God wordt doorgesneden maar
nn staan dan ook alle menschen naast
elkander, op betzelfde niveau als indivi
duen, zonder eenigen band. Op welken
grond zou ik willen vragen, neemt gy
willekeurig uit al die naast elkander staande
personen een deel En zal dat nu uitver
koren deel opnieuw den voogd moeten
spelen over bet niet uitverkoren deol, tot
dat het er ook genoeg van heeft?
De leer die door den Minister ten grond
slag wordt gelegd aan dit wetsontwerp
begint reeds eenigszins verouderd te wor
den. Zelfs mannen van eene geheel andere
richting dan waartoe ik behoor beginnen
bare oppervlakkigheid en onhoudbaarheid,
in te zien. Ik geloof niet, dat de meening!
dat het bezoek van de lagere school de
juiste voorbereiding is voor goede politieke
kiezers, eene meening die in deze Kamer
onlangs nog eens op welsprekende wijze
verdedigd is, veel aanhangers meer heeft.
Ik wenschte over die leer President Kru
ger wel eens te hooren.
Ik wijs den Minister op de merkwaardige
artikelen van den heer Benoit in de Revue
des deux Mondes. Die heer, een voorstander
van algemeen stemrecht en ook naar ik
meen democraat, schrijft dat de honderd
jaren, gedurende welke de phase van het
representatief stelsel in Erankrijk (met
zijn suffrage universel) geheerscht heeft,
niets zijn geweest dan een voortdurend
bmkroet.
Wanneer de Minister nog een beteren
bestrijder wil zien, wijs ik hem op het
voortreffelijk werk, dat onlangs is uitge
komen van den heer van Idsinga, referen
daris aan het Departement van Binnen-
landsche Zaken.
Nu hij weder naar zijne leer verwijst,
protesteer ik nogmaals daartegen. Die leer
is mijns inziens onjuist, om drie redenen
in de eerste plaats, omdat zij niet erkent
dat van nature allen niet naast elkander
staan, maar ook boven elkander, zoodat de
een moet heerschen over den ander, en
allen beheerscht worden door den wille
Godsin de tweede plaats, omdat zij
voorbijziet, dat de menschen niet enkel
individuën zijn, maar tevens en waar zij
als leden der maatschappij optreden vooral
leden zijn van groepenzoodat de
meusch slechts als deel van de groep
waartoe bij behoort tot zijn recht komt;
in de derde plaats, omdat de maatschap
pij niet beheerscht wordt door haar zelve,
betgeen anarchie beduidt, maar door machten
die, boven haar staande, te waken hebben
dat de maatschappij, dat de menschen, 't
zij veel of weinig, zich bewegen binnen
de grenzen des rechts.
Daarom mag niet de vraag worden ge
steld „welke personen hebben recht te
kiezen, en wie zijn geschikt maar hoe
krijgen wij staatsinstellingen, die onafhan
kelijk hoven de maatschappij staan, zóó
dat de overheid te gelijker tijd in staat
zij de maatschappij te beheerschen en zoo
noodig te regelen én hare behoeften gron
dig te kennen
Ik meen nog steeds dat men zich zelfs
onder deze Grondwet in andere richting
had kunnen bewegen.
De zelfstandigheid der Kroon, die te
niet is gegaan, niet door eene grondwet
telijke bepaling, maar door de parlementaire
usances, bad weer door betere parlemen
taire instantiën tot haar recht kunnen ko
men, om later eene betere en sterkere
basis te vinden in de wet.
Langzame uitbreiding van bet kiesrecht
Algemeen stemrecht.