SS
KERKNIEUWS.
RECHTSZAKEN.
door het Departement van Financiën, maar
ook een bewijs van weinig gevoel van
billijkheid bij het Departement van Wa
terstaat tegenover eene gemeente, die men
heeft verongelijkt.
Nu dunkt mij dat de Regeering zich op
eene zeer gemakkelijke manier van de zaak
afmaakt. De inlichtingen, daaromtrent aan
de Kamer verstrekt, zijn merkwaardig kort
zij beslaan nog geen geheele bladzijde.
Waaneer de Minister aan de rechtsquaes-
tie komt voor deze Kamer de hoofd
zaak zegt hij dat de gemeente Vlissin-
gen bij deurwaardersexploot den Staat heeft
gesommeerd aan zijne verplichtingen te
voldoen, eu dat zij door de ingestelde vor
dering het gebied van het recht heelt be
treden, zoodat eene beslissing te dier zake
eventueel bij den burgerlijken rechter
behoort.
Het verhengt mij altijd als ook niet-
juristen exceptiën maken, wat den juristen
vooral den advocaten ik zelf was het
slechts korten tijd steeds verweten wordt.
Ik bewonder de niat-juristen om hnnne
vaardigheid op dit punt; maar ik twijfel
of die exceptiën wel altijd zeer gegrond
zijn.
Uit het gezegde van den Minister „dat
de gemeente het gebied van het recht
heeft betreden", zou men opmaken, dat naar
's Ministers oordeel de gemeente in hare
onderhandelingen met het Departement tot
nu toe zich op het gebied van het onrecht
heeft bewogen. Feitelijk moge dat zoo
zijn, maar dit zal toch wel ,de bedoeling
dier woorden niet zijn. De Minister schijnt
bovendien te vergeten dat wij in deze
Kamer evenzeer op het gebied van het
recht zijn. Hij bedoelde waarschijnlijk dat
de gemeente gegaan is naar den burgerlij
ken rechter. Dat is iets anders het ge
bied vau het recht strekt zich veraer uit
dan dat van den burgerlij ken rechter. Maar
ik wensch te vragensinds wanneer eene
sommatie eene rechtsvordering geworden
is Wanneer iemand door een deurwaar
der een exploot laat doen, waarbij hy
eenvoudig als belanghebbende partij zijn
recht voorbehoudt, dan brengt hy daardoor
de zaak niet bij den burgerlijken rechter
maar zegt slechts tot dengene dien het
aangaat„Ik behoud mij een of ander
recht voor", opdat dit uit een officieel
stuk kunne blijken, indien men zich te
eeniger tijd hetzij tot den burgerlijken
hetzij tot eenigen anderen rechter wendt.
Op deze zeer gemakkelijke exceptie heeft
zich gisteren ook de heer Conrad beroe
pen. Men zegt als het ware: wij zijn er
afwant gij hebt u veroorloofd een deur
waarder te gebruiken. Dit schijnt in de
•ogen van Waterstaat precies hetzelfde
te zijn als een gezegeld papier in de oogeu
van den kleinen burgerman, die zegt
wanneer het papier gezegeld is, dan is
het bewijs in orde.
Zoo spreekt ook Waterstaat; als er eene
sommatie is, onverschillig wat die inhoudt,
dan ben ik er van af en dan gaat de
zaak naar den burgerlijken recht6r, al is
die nog in 't geheel niet ingeroepen. Maar
dat gaat toch niet.
De gemeente Ylissingen, geen gehoor
krijgende bij den waterstaat, heeft alleen
de vrijheid genomen om aan den Staat
officieel te zeggen: ik laat mijne rechten
niet los; gij legt volkomen in strijd met
uwe eigen overeenkomst een dam; ik zeg
u van te voren, wanneer gij dat doet, re
serveer ik mijne rechten.
Wij zijn dus volkomen bevoegd om over
deze zaak te oordeelen zonder in te grijpen
in de behandeling van eene reeds hangende
zaak en deze exceptie gaat, dunkt mij, in
geenen deele op. De vraag nu is voor
ons niet, of de gemeente Vlissingen krach
tens het contract eene actie zou hebben,
die zij voor den burgerlijken rechter kan
doen gelden, maar of de goede trouw en
billijkheid niet meebrengen, overeenkom
stig de bedoeling van het contract de ge
meente schadeloos te stellen. Dit klemt
te meer, nu wij de administratieve recht
spraak nog missen. Wij weten dat wij
in de meeste gevallen, ook al hebben wij
het recht volkomen aan onze zijde, tegen
over den Staat toch niet bevoegd zijn eene
actie in te stellen en den Staat te dwingen
recht te doen. Eu hebben wij hier niet
te doen met twee publiekrechtelijke li
chamen en ligt het niet op den weg van
de Kamer een oordeel uit te speken, daar
zij toch eventueel ook geroepen is hare
toestemming te geven tot betaling der
kosten, ingeval tot herstel van schade werd
besloten?
Ik zeide in den aanvang, dat ik mij niet
zal uitlaten over de technische zijde der
kwestie. Deze is evenwel van het grootste
belang.
Wij kunnen niet in eene zaak als deze
eenvoudig zeggen: er is een contract, waar
aan men zich, wat het ook koste, moet
houdenwij moeten hier natuurlijk ook
rekening houden met de mogelijkheid van
herstel van nadeel en met hetgeen de
herstellingskosten zullen bedragen. Wan
neer, naar de recente beslissing van het
hof te Amsterdam, zelfs in eene zaak tus-
schen eene gemeente en een particulier,
met de mogelijkheid van het herstel in
den vorigen toestand rekening mag worden
gehouden, dan geloof ik, dat ook deze
Kamer wel rekening kan en mag houden
met de mogelijkheid en de gevolgen van
eene eventueele beslissing.
Aangezien ik daarover niet kan oordeelen
en de nadere bespreking van dit pnnt
zal afwachten, zal ik over het slotgedeelte
der conclusie zwijgen. Dit luidt„als het
gevoelen der Kamer uit te spreken dat,
wat ook moge voortvloeien uit de bestaande
contracten tusschen het Rijk en de ge*
meente Vlissingen gesloten, in elk geval
het belang van de scheepvaart medebrengt,
dat de Marinesluis en de daarvoor liggende
haven te Vlissingen door het Rijk in bruik-
baren toestand worden gebracht". Kan dat
of kan dat niet? Dit weet ik niet.
Aan het tweede gedeelte der conclusie
kan eshter zeer goe^ worden voldaan. Dit
luidt„als het gevoelen der Kamer uit
te spreken, dat van Rijkswege de Marine
haven te Vlissingen op behoorlijke diepte
behoort gehouden te worden, ten einde,
zooals vroeger plaats had, aan de schepen
voor het inladen der beer bestemd, gele
genheid ie geven bij laag water onder de
kokers aan te leggen, of op andere afdoende
wijze in dat belang te voorzien".
Dit laatste alternatief is toch zeer zeker
mogelijk, ea de geachte afgevaardigde uit
den Haag, de heer Cenrad, heeft, dunkt
mij, dit gedeelte der conclusie over het
hoofd gezien. Maar wanneer dat mogelijk
is, is het dan niet de plicht der Regeering
zulks ook te doen en mag zij eenvoudig
zeggen: ik heb met u een conti act gesloten,
maar gij kunt mij niets maken, want als
gij eene actie bij den burgerlijken rechter
instelt, zult gij om allerlei redenen niet
ontvankelijk worden verklaard, en de rech
ter kan toch geen vonnis wijzen, dat voor
uitvoering vatbaar is. Is dat billijk?
Mij dunkt van neen, en het Ministerie
van waterstaat schijnt mij verplicht om,
in redelijken zin, voor zooveel mogelijk,
de schade te vergoeden, welke door ver
keerde uitvoering van het werk is onder
vonden.
Ten slotte nog eene vraag.
Hoeveel zal het kosten, indien men het
geheele werk zou willen herstellen? In
de stukken hoort men voortdurend, dat het
3 a 4 ton zoude kosten, maar gisteren
hebben wij gehoord van den heer Conrad,
dat de kosten onberekenbaar waren, en
't vele tonnen zouden kosten. Is daarvan aan
het Departement van Waterstaat niets be
kend De heer Conrad zal toch zeker
wel op de hoogte zijn van de adviezen
door waterstaat gegeveD. Zijn nu te dezer
zake de adviezen van waterstaat niet aan
het Departement medegedeeld Zoo neen,
hoe komt dat? Zoo ja, hoe komt het,
dat in ds stukken tot dusverre uitsluitend
van 3 a 4 ton gesproken is? Moet dat
nu zijn 13 14 ton Maar dan had de
Kamer het recht gehad, dit vroeger te
vernemen dan eerst gisteren uit den mond
van den heer Conrad.
Misschien zal de minister van water
staat ons hieromtrent nader kunnen in
lichten.
11 Maart 1896.
Gemeenteraadsvergadering te Goes op
Dinsdag 10 Maart 's avonds 8 uur.
Voorzitter de heer burgemeester.
Afwezig de heer Kakebeeke.
Na lezing en goedkeuring der notulen
deelt de Voorzitter mede
dat de koopacte van den grond aan de
begraafplaats is gepasseerd en 't totaal der
kosten oedraagt f2489,05
dat de pacht van het Ravelijn onder
dezelfde voorwaar len is overgegaan op K.
H. Feyt alhier
dat tot waarnemend Voorzitter van het
Burgerlijk Armbestuur bij ontstentenis van
den voorzitter gedurende 1896 is aange
wezen de heer B. M. den Boer
dat tot voorzitter en secretaris van de
Gezondheidscommissie respectievelijk zijn
herbenoemd de heeren J. Adam en W.
Dicke en tot idem van de oommissie van
toezicht op het middelbaar onderwijs ach
tereenvolgens de heeren J. G. de Witt
Hamer en I. D. Fransen v. cl. Putte
dat op zijn verzoek J. Visser Az. is
ontslagen als ambtenaar voor de vervol
ging van belastingschuldigen en in zijn
plaats is benoemd M. J. Van Houten
dat mejuffr. C. Meijler eervol ontslag
is verleend als le-helpster aan de bewaar
school voor on- en minvermogenden en met
opschuiving van bet overige personeel is
benoemd tot 2de helpster F. Okké met
1 Mei a. s.
Voorts dat zijn ingekomen de navolgen
de stekken
Bij missive van GedStaten dato 1 Febr.
goedkeuring van den verkoop boomen op
de begraafplaats
bij missive van denzelfden datum goed
keuring van 't raadsbesluit tot het aangaan
eener tijdelijke geldleening
van hetzelfde college goedkeuring der
raadsbesluiten tot wyziging der begrooting
over 1896 en tot af- en overschryving op
de begrooting van 1895.
Van de commissie voor het fonds van
kazerneering is ingekomen de rekening
over 1895 waaruit blijkt dat het fonds
weder met f 100 is vermeerderd. Het ver-
loopen jaar had een uitgaaf van f5,44.
De voorzitter deelt mede dat genoemde
rekening is goedgekeurd en de ontvanger
gedechargeerd.
Nog zijn ingekomen
de rekening van 't fends voor weduwen
van gemeente-ambtenaren
opneming van den inventaris van goe
deren in de gemeente gebouwen,, welke
in 't raadhuis aanwezig is
van de C. v. T. op het middelbaar on
derwijs het jaarverslag
idem van de werkliedenvereniging
„Eigen Hulp"
idem van de Centrale Commissie voor
de statistiek over handelsartikelen.
Aan den heer J. de Visser wordt op
zijn verzoek tegen 13 April, ja. eervol
ontslag verleend als leeraar in 't Fransch
aan de Hoogere Burgerschool en in zijn
plaats uit de bekende voordracht benoemd
de heer G. Ch. C. Bethe te Voorburg met
10 stemmen, terwijl 1 stem in blanco was
en 1 stem bleek uitgebracht op den heer
Ingenhoust, no 3 der voordracht.
Aan C. Karelse wordt toegestaan een
uitweg te maken van ziin perceel aan den
Oostsingel langs grond aan den Westsingei
tegen retributie van fl 'sjaars.
Komt in behandeling de rekening der
Gemeentegasfabriek. B. en W. merken op
dat ook deze rekening wederom getuigt
dat de Commissie en de directeur hunne
gewone accuratesse en goede zorg voor
genoemde inrichting niet hebben verloochend.
De linancieële toestand der fabriek is gun
stig. Er is een saldo van f 2513,94, zoodat
het restant der kosten van een vierden
oven uit den gewonen dienst kan worden
betaald, en dus een geldleening onnoodig
was. Tot het bouwen van een condensor
huis was de Commissie bij goedkeuring
harer begrooting over 1896 reeds gemach
tigd, ook die bouw kan uit den gewonen
dienst worden betaald. De commissie ad
viseert derhalve om vanhet saldo f553,23»te
bestemmen tot vereffening van bovenge
noemd restant; f 1000 voor het bouwen
van een cordensorhuis en f 960,70 voor het
onder dak brengen van een bergplaats aan
dsn noord westhoek van het terrein. B. en W.
nemen dit denkbeeld over en stellen derhalve
voor de rekening goed te keuren, de
gelden op evengenoemde wijze te bestem
men en de gascommissie en den directeur
dank te betuigen voor het uitstekend be
heer der aan hunae zorg ertrouwde instel
ling. Dit vierledig voorstel wordt met
algemeene stemmen min 3 aangenomen.
De (3) leden der gascommissie (Ramondt,
Ochtman en Quist) bleven hierbij buiten
stemming.
Goedgeksurd wordt de rekening over
1895 der Gezondheidscommissie, sluitende
met een batig slot van f 11,43'.
Voorts de rekening der gildefondsen in
ontvang en uitgaaf op f 676.
Gunstig wordt beschikt op een verzoek
van wed. Goetheer te Wolfertsdijk om
remissie van een kwartaal schoolgeld aan
de H. B. S. voor haar zoon Joost Goetheer,
die wegens ziekte de lessen niet kon bij
wonen. De afschrijving overeenkomstig de
verordening op hetschoolgeld aan genoemde
inrichting tot 3 kwartalen wordt goedge
keurd evenals eene afschrijving ten jbe-
drage van f2 zijnde de halve belasting
voor een hond v.,n J. W. v. Hove.
Het kohier der Hondenbelasting ten be
drage vanf568 vo»r 142 honden wordt
vastgesteld alsmede het suppletoir kohier
van schoolgeld aan school E over 1895/96.
Bij de gewone rondvraag vraagt en ver
krijgt de heer Van der Leeuw het woord
om op te merken dat hem uit 't desbetref
fend jaarverslag gebleken is dat in 1873
door den raad is benoemd eene Commissie
tot onderzoek van den toestand van den
reinigingsdienst in deze gemeente, welke
commissie bestond uit de beeren dr. Cal-
lenfels, dr. v. Renterghem en jhr. Pompe
v. Meerdervoort. In de notulen en in het
verslag heeft hij echter niets gevonden
omtrent den afloop van genoemd onderzoek.
Mogelijk be»taat bij B. en W. geen
bezwaar om den leden lecture te geven
van de resultaten van dit onderzoek. Met
het oog op de toekomst waarin moet be
slist worden of de raad de gemeente-rei
niging al dan niet in pacht zal geven,
acht Spr. het wenschelijk dat de leden
zooveel mogelijk in de gelegenheid ge
steld worden de geschiedenis der gemeente-
reiniging te kennen.
De Voorzitter antwoordt dat het hem
aangenaam zal zijn den raad die gelegen
heid te verschaffen. De raad zal dan zien
hoe toen reeds is getracht de bezwaren
op te heffen doch ook hoe men is afge
stuit op het onmogelijke er van. Met al-
gemeene stemmen heeft de raad in 1874
beslist dat hij de zaak onmogelijk aan kon.
De voorzitter raadt den leden een naar
stig onderzoek der toegezegde bescheiden
aan opdat het mogelijk zij ten deze een
definitief besluit te nemen, mits vallende
binnen de krachten der gemeente.
De raad gaat hierop uiteen.
Naar men verneemt zal weldra bij de
Staten-Generaal een wetsontwerp inkomen
tot wijziging der gemeentewet in verband
met de nieuwe kieswet.
De strekking van dit ontwerp is, dat de
gemeenten van meer dan 15,000 ziele» voor
de verkiezing van de Raadsleden in afdee-
lingen zullen worden gesplitst.
Amsterdam zal volgens dit nieuwe ontwerp
worden verdeeld in negen afdeelingen. Het
totale aantal raadsleden wordt daarbij be
paald op 45, zoodat iedere afdeeling vijf
leden zal hebben te verkiezen. Rotterdam
zou in 5 districten verdeeld worden.
Adres tegen de Suikerwet.
Aan de Tweede Kamer der Staten-Gene
raal is het volgende adres verzonden
„Geeft met verschuldigden eerbied te
kennen de Vereeniging van Landbouwers,
die suikerbieten verbouwen, erkend bij
Koninklijk besluit van 12 Juni 1890, No 31.
Dat zij met ingenomenheid kennis heeft
genomen van de uitdrukkelijke verklaring
der Regeering, bij de indiening van het
ontwerp van wet, houdende bepalingen om
trent den accijns op suiker, in de memorie
van toelichting gegeven, dat de intrekking
van de bescherming, welke de suikerindus
trie geniet, èn voor den landbouw èn voor
de nijverheid in de tegenwoordige omstan
digheden eene ontzettende ramp zoude zijn.
Dat adressante, wat den landbouw betreft
dit Regeeringsoordeel geheel moet onder
schrijven en daarom dan ook, zij het
wellicht geheel ten overvloede, de vrij
heid neemt Uwe Vergadering te wijzen
op het zoo groote belang, hetwelk de
landbouw in een zeer aanzienlijk deel
van ons vaderland bij de instandhouding
en uitbreiding van de bietencultuur heeft.
De steeds dalende prijzen van de granen
en de meeste andere gewassen maken de
teelt daarvan nauwelijks loonend meer,
waardoor dan ook o.a. in Zeeland en in een
deel van Noord-Brabant slechts de beet
wortel den landbouwer s'aande houdt.
Bovendien heeft in die streken meerge
noemd gewas langzamerhand eene zoo be
langrijke plaats in de vrucht wisseling ge
kregen, dat het gehee'e bedrijf daarnaar
is ingericht en weglating, of zelfs belang
rijke inkrimping van den verbouw niet
mogelijk zoude zijn, zonder de allergroot
ste stoornis te veroorzaken. Opgemerkt
mag daarbij worden, dat de beetwortel
cultuur, zooals die thans wordt gedreven
in strijd met het meermalen en ook
in Uwe Vergadering, bij de behandeling
der laatste suikerwetten, door enkele leden
geuite gevoelen naar het oordeel van
adressante volstrekt niet tot uitputting van
den bodem, of op den duur tot verarming
van den landbouwer leidt, doch dat inte
gendeel juist door de hooge eischen, die
de beetwortel aan den verbouwer stelt,
overal waar die vrucht op eenigszin» groote
schaal wordt verbouwd, de landbouw zich
moet ontwikkelen. De streken in oas land,
waar die cultuur sedert jaren inheemseh
is, behooren in het algemeen zonder twij
fel dau ook tot die, waar de landbouw
èn wat bemesting èn wat zorgvuldige be
werking aangaat," op hoogen trap staat.
Dat ook naar adressante's meening niet
over het hoofd gezien mag worden, dat
voor de bewerking van één Heetare beet
wortelen ongeveer evenveel aan arbe ds-
loou moet betaald worden, als voor
2Vs Hectare gerst en tarwe sn voor 3
Hectaren rogge of haver, zoodat vermin
dering van den bietenverbouw, vooral nu
de vlascultuur steeds achteruit gaat, ook
voor den werkman in d» bouwstreken een
bijna niet te overkomen verlies zoude
opleveren.
Dat, moge uit het bovenstaande blijken
welke belangrijke plaats de beetwortel heeft
ingenomen, het ook duidelyk is, dat de
prijs van dat gewas voor den landbouw van
het allerhoegste belang is, ja voor vele
streken zelfs eene levensvraag wordt. Nu
hangt die prijs naar adressantes meening
ten minste indirect voor een groot deel af
van de te verleenen bescherming.
Al wordt toegegeven, dat als gevolg
van de lage graanprijzen «n het daarop
gevolgd groot aanbod van land voor bie
tenverbouw door den bonu van beetwor-
telsuikerfabrikanten niet altijd de prijs ge
geven werd, die mogelijk ware geweest,
zoo moet niet uit het oog verloren wor
den, dat de toestand nog geheel anders
zoude geweest zjjn, indien de fabrikanten
niet in staat gesteld had hunne fa
brieken geducht uit te breiden.
Die uitbreiding moet niet alleen den bie-
tenprijs ten goede komen, deck maakt het
reeds nu mogelijk, dat provinciën, zooals
Friesland en Groningen, die vroeger geen
of slechts weinig beetwortelen verbouw
den in de voordeelen dier cultuur kunnen
deelen, zoodat toch indirect een grooter
deel der bescherming dan zelfs vele land
bouwers meenen, in de zakken der bie
tenverbouwers terecht komt.
Dat adressante daarom, met de Regee
ring bet voortduren der bescherming een
dringend landbouwbelang achtende, het
zeer betreurt dat het thans bij Uwe Ver
gadering ingediende wetsontwerp bij al
het goede, dat het ook voor den land
bouw bevat, hoogst waarschijnlijk zal
moeten leide» tot beperking der cultuur
en noodzakelijke uitbreiding zal tegenhou
den.
Dat, wel is waar, in de memorie van
toelichting wordt vermeld, dat de fabri
kanten om het maximum der premie te
genieten verplicht zullen zijn op ruime
schaal met de landbouwers te contracteeren,
doch dat er daarbij niet voldoende is op
gelet, dat eene productie door de gezamen
lijke fabrikanten van 66 millioen K.G.
witte suiker, waarop dat maximum berekend
is, reeds nu veel te laag is. Werden in
de campagne 189,/os reeds ruim 90milliotn
K.G. geproduceerd, in 1898/B7 zal dat be
drag, let men op den uitzaai, in normale
omstandigheden aanzienlijk hooger zyn,
terwijl het zelfs in de meest ongunstige
heel wat boven de 66 millioen zal blijven.
Als gevolg van die grootere productie
zal de premie, bedoeld in Art. 67 2 van
het ingediende wetsontwerp, voor 1896/97
i» plaats van f 3.50 waarschijnlijk slechts
f2,30 f2,40 per 100 K.G. witte suiker
bedragen, een bedrag dat in het ontwerp
eerst voor 190VS gewenscht wordt, terwijl
zelfs, al breidt de cultuur zich niet zoo
sterk uit als in de laatste jaren, de premiën
spoedig tot een bedrag zullen dalen, dat
èn voorlandbovw èn voor industrie te laag
wordt.
Reeds van af den aanvang zal dus, uit
het oogpunt van te verkrijgen premie be
schouwd, elke prikkel voor den fabrikant,
om de cultuur uit te breiden, verdwenen
zijn en zal het zelfs spoedig voor hen noodig
wezen, die te beperken.
Dat beperking mogelijk is, in de me
morie van toelichting wordt daarop reeds
terecht gewezen, bewijst de campagne
189,/aj en dat ze dat ze in hooge mate
schadelijk voor den landbouw zoude zjjn,
behoeft zeker, na al het bovenstaande bijna
geen betoog. Niet alleen zullen de ver
van de fabrieken afgelegene streken, zoo
als Friesland en Groningen, waarschijnlijk
de cultuur moeten staken, doch overal zal
spoedig het aanbod va» beetenland in
eene ongunstige verhouding tot de vraag
komen, waardoor de bond van beetwor
telfabriekanten, tot groot nadeel van den
landbouw, den prijs zal kunnen drukken.
Met vertrouwen verwacht adressante
dat Uwe Vergadering zal willen medewer
ken, om het bezwaar, dat dit ontwerp
voor den landbouw heeft, zooveel mogelijk
op te heffen en, kan het zijn, nagenoeg
geheel te doen verdwijnen. Op de meest
afdoende wijze zoude dit zeker kunnen
geschieden door weglating der maxima in
Art. 67 2 vermeld, desnoods gepaard
gaande met eene matige vermindering vau
de in dat artikel genoemde premie per 100
K. G. suiker.
Toegegeven moet evsnwel worden, dat
die wijziging de mogelijkheid zoude doen
ontstaan, dat, bij eene buitensporig groote
uitbreiding der cultuur, het totaal bedrag
der premie zoo hoog zoude kunnen worden
dat zij een te groot deel van de opbrengst
van den suikeraccijns zoude verslinden.
Het middel om van de schatkist geen te
groote ofleis te vergen en tevens eene
regelmatige, zij het dau ook niet onbe
perkte uitbreiding der cultuur mogelijk
te mak in, wordt, naar adressantes besehei
den meening aangegeven in het aan Uwe
Vergadering door het Ned. Landbouw-
comité ingediend adres.
Het daarin uiteengezette stelsel maakt
eene geleidelijke uitbreiding der cultuur
mogelijk, zonder dat daardoor de premie
verlaagd wordt en beperkt de door den
Staat, zelfs bij de grootst mogelijke uit
breiding te geven premiën tot bepaalde
maxima, die, wel is waar, grootev zyn
dan in het ontwerp, doch die, in ver
houding tot de zoo groote belangen, welke
industrielandbouw en arbeid bij de suiker
cultuur hebben toch nog niet buitensporig
kunnen genoemd worden. Die hoog»re
maxima zuilen slechts bij groote uitbrei
ding welke vooraameljjk uit da Noorde
lijke provinciën moet komen, bereikt
worden, terwijl de in het adres aange-
gevene aanzienlijke verlagingen der pre
miën per 100 K.G. suiker, hst zesr
goed mogelijk maken, dat, blijft de uit
breiding uit, de Staat'minder zal hebben
uit te keeren dan volgens het onveranderd
wetsontwerp.
Resumeerende verzoekt adrressante Uwe
Vergadering berbiedig, doch dringeud aan
het ingediende wetsontwerp slechts dan
Uwe goediieuring te verleenen, wanneer
daarin worde aangebracht de door het
Ned. Landbouw-comité gevraagde wyzi
ging van Art. 67.
't Welk doende euz.
Goes, 10 Maart 1896.
De vereeniging van Landbouwersdie
suikerbieten verbouwen
K. J. A. G. Collot D'escuey, Voorzitter.
C- J. Hocke Hoogenboom, Secretaris.
Aan het adres is de volgende toelichting
toegevoegd.
De door het Nederlandsch Landbou w-
Cornité bij adres gevraagde wyziging in
art. 67 2 'doet de aan de Beetwortel-
suikerfabrikanten te verleenen afschrijvin
gen gedurende 10 jaar dalen. De premiën
worden, dan, zoo als de hieronder volgende
staat aangeeft
O) fl c
O fl F
HONlOMOMWOiOt
CO iQ Q CO 1^
®Q05000'
- r» o5 c
tHCüC"
OOJiOCO-^tOOtOOlOQ
ÖOOOHr-'lNcicO'tiQ
fH t-1 jr-l»—Ir-lr-1»—(rHr-H
(P P S S lO I
cóoóoóc3c4c4csic4cQcsic4
NO^f>iOW(MO09CiO
cQcocioicQc-ioic^iv-irHr-s
- g
g
ry\ 0»®0>O©o©©c>oP"'
00 00 00 Oi C3 Oi G> O)
O T3
Ned. Herv. Kerk.
Beroepen te St. Fhilipsland ds. D. van
Herwaarden te Diepenveen.
Door het prov. Kerkbestuur va» Zeeland
is eervol emeritaat verleend aan den heer
G- P. Wijnmalen, pred. te Yzendijke, »a
volbrachten 54 jarigen dienst.
Arrondissements-Rechtianh ie Middelburg.
Dinsdag zijno. a. veroordeeld wegens:
mtshandelingC. G., 23 j., visscher,
Arnemuiden, tot 3 m., L. K., 23 j., dijkwer
ker, Westkapelle, tot f 5 b. s. 3 d. h. en C. B.,
19 j., schildersknecht en L. G., 19 j., koop
man, beiden Domburg, en L. S. W. v. S.j