SS KERKNIEUWS. RECHTSZAKEN. door het Departement van Financiën, maar ook een bewijs van weinig gevoel van billijkheid bij het Departement van Wa terstaat tegenover eene gemeente, die men heeft verongelijkt. Nu dunkt mij dat de Regeering zich op eene zeer gemakkelijke manier van de zaak afmaakt. De inlichtingen, daaromtrent aan de Kamer verstrekt, zijn merkwaardig kort zij beslaan nog geen geheele bladzijde. Waaneer de Minister aan de rechtsquaes- tie komt voor deze Kamer de hoofd zaak zegt hij dat de gemeente Vlissin- gen bij deurwaardersexploot den Staat heeft gesommeerd aan zijne verplichtingen te voldoen, eu dat zij door de ingestelde vor dering het gebied van het recht heelt be treden, zoodat eene beslissing te dier zake eventueel bij den burgerlijken rechter behoort. Het verhengt mij altijd als ook niet- juristen exceptiën maken, wat den juristen vooral den advocaten ik zelf was het slechts korten tijd steeds verweten wordt. Ik bewonder de niat-juristen om hnnne vaardigheid op dit punt; maar ik twijfel of die exceptiën wel altijd zeer gegrond zijn. Uit het gezegde van den Minister „dat de gemeente het gebied van het recht heeft betreden", zou men opmaken, dat naar 's Ministers oordeel de gemeente in hare onderhandelingen met het Departement tot nu toe zich op het gebied van het onrecht heeft bewogen. Feitelijk moge dat zoo zijn, maar dit zal toch wel ,de bedoeling dier woorden niet zijn. De Minister schijnt bovendien te vergeten dat wij in deze Kamer evenzeer op het gebied van het recht zijn. Hij bedoelde waarschijnlijk dat de gemeente gegaan is naar den burgerlij ken rechter. Dat is iets anders het ge bied vau het recht strekt zich veraer uit dan dat van den burgerlij ken rechter. Maar ik wensch te vragensinds wanneer eene sommatie eene rechtsvordering geworden is Wanneer iemand door een deurwaar der een exploot laat doen, waarbij hy eenvoudig als belanghebbende partij zijn recht voorbehoudt, dan brengt hy daardoor de zaak niet bij den burgerlijken rechter maar zegt slechts tot dengene dien het aangaat„Ik behoud mij een of ander recht voor", opdat dit uit een officieel stuk kunne blijken, indien men zich te eeniger tijd hetzij tot den burgerlijken hetzij tot eenigen anderen rechter wendt. Op deze zeer gemakkelijke exceptie heeft zich gisteren ook de heer Conrad beroe pen. Men zegt als het ware: wij zijn er afwant gij hebt u veroorloofd een deur waarder te gebruiken. Dit schijnt in de •ogen van Waterstaat precies hetzelfde te zijn als een gezegeld papier in de oogeu van den kleinen burgerman, die zegt wanneer het papier gezegeld is, dan is het bewijs in orde. Zoo spreekt ook Waterstaat; als er eene sommatie is, onverschillig wat die inhoudt, dan ben ik er van af en dan gaat de zaak naar den burgerlijken recht6r, al is die nog in 't geheel niet ingeroepen. Maar dat gaat toch niet. De gemeente Ylissingen, geen gehoor krijgende bij den waterstaat, heeft alleen de vrijheid genomen om aan den Staat officieel te zeggen: ik laat mijne rechten niet los; gij legt volkomen in strijd met uwe eigen overeenkomst een dam; ik zeg u van te voren, wanneer gij dat doet, re serveer ik mijne rechten. Wij zijn dus volkomen bevoegd om over deze zaak te oordeelen zonder in te grijpen in de behandeling van eene reeds hangende zaak en deze exceptie gaat, dunkt mij, in geenen deele op. De vraag nu is voor ons niet, of de gemeente Vlissingen krach tens het contract eene actie zou hebben, die zij voor den burgerlijken rechter kan doen gelden, maar of de goede trouw en billijkheid niet meebrengen, overeenkom stig de bedoeling van het contract de ge meente schadeloos te stellen. Dit klemt te meer, nu wij de administratieve recht spraak nog missen. Wij weten dat wij in de meeste gevallen, ook al hebben wij het recht volkomen aan onze zijde, tegen over den Staat toch niet bevoegd zijn eene actie in te stellen en den Staat te dwingen recht te doen. Eu hebben wij hier niet te doen met twee publiekrechtelijke li chamen en ligt het niet op den weg van de Kamer een oordeel uit te speken, daar zij toch eventueel ook geroepen is hare toestemming te geven tot betaling der kosten, ingeval tot herstel van schade werd besloten? Ik zeide in den aanvang, dat ik mij niet zal uitlaten over de technische zijde der kwestie. Deze is evenwel van het grootste belang. Wij kunnen niet in eene zaak als deze eenvoudig zeggen: er is een contract, waar aan men zich, wat het ook koste, moet houdenwij moeten hier natuurlijk ook rekening houden met de mogelijkheid van herstel van nadeel en met hetgeen de herstellingskosten zullen bedragen. Wan neer, naar de recente beslissing van het hof te Amsterdam, zelfs in eene zaak tus- schen eene gemeente en een particulier, met de mogelijkheid van het herstel in den vorigen toestand rekening mag worden gehouden, dan geloof ik, dat ook deze Kamer wel rekening kan en mag houden met de mogelijkheid en de gevolgen van eene eventueele beslissing. Aangezien ik daarover niet kan oordeelen en de nadere bespreking van dit pnnt zal afwachten, zal ik over het slotgedeelte der conclusie zwijgen. Dit luidt„als het gevoelen der Kamer uit te spreken dat, wat ook moge voortvloeien uit de bestaande contracten tusschen het Rijk en de ge* meente Vlissingen gesloten, in elk geval het belang van de scheepvaart medebrengt, dat de Marinesluis en de daarvoor liggende haven te Vlissingen door het Rijk in bruik- baren toestand worden gebracht". Kan dat of kan dat niet? Dit weet ik niet. Aan het tweede gedeelte der conclusie kan eshter zeer goe^ worden voldaan. Dit luidt„als het gevoelen der Kamer uit te spreken, dat van Rijkswege de Marine haven te Vlissingen op behoorlijke diepte behoort gehouden te worden, ten einde, zooals vroeger plaats had, aan de schepen voor het inladen der beer bestemd, gele genheid ie geven bij laag water onder de kokers aan te leggen, of op andere afdoende wijze in dat belang te voorzien". Dit laatste alternatief is toch zeer zeker mogelijk, ea de geachte afgevaardigde uit den Haag, de heer Cenrad, heeft, dunkt mij, dit gedeelte der conclusie over het hoofd gezien. Maar wanneer dat mogelijk is, is het dan niet de plicht der Regeering zulks ook te doen en mag zij eenvoudig zeggen: ik heb met u een conti act gesloten, maar gij kunt mij niets maken, want als gij eene actie bij den burgerlijken rechter instelt, zult gij om allerlei redenen niet ontvankelijk worden verklaard, en de rech ter kan toch geen vonnis wijzen, dat voor uitvoering vatbaar is. Is dat billijk? Mij dunkt van neen, en het Ministerie van waterstaat schijnt mij verplicht om, in redelijken zin, voor zooveel mogelijk, de schade te vergoeden, welke door ver keerde uitvoering van het werk is onder vonden. Ten slotte nog eene vraag. Hoeveel zal het kosten, indien men het geheele werk zou willen herstellen? In de stukken hoort men voortdurend, dat het 3 a 4 ton zoude kosten, maar gisteren hebben wij gehoord van den heer Conrad, dat de kosten onberekenbaar waren, en 't vele tonnen zouden kosten. Is daarvan aan het Departement van Waterstaat niets be kend De heer Conrad zal toch zeker wel op de hoogte zijn van de adviezen door waterstaat gegeveD. Zijn nu te dezer zake de adviezen van waterstaat niet aan het Departement medegedeeld Zoo neen, hoe komt dat? Zoo ja, hoe komt het, dat in ds stukken tot dusverre uitsluitend van 3 a 4 ton gesproken is? Moet dat nu zijn 13 14 ton Maar dan had de Kamer het recht gehad, dit vroeger te vernemen dan eerst gisteren uit den mond van den heer Conrad. Misschien zal de minister van water staat ons hieromtrent nader kunnen in lichten. 11 Maart 1896. Gemeenteraadsvergadering te Goes op Dinsdag 10 Maart 's avonds 8 uur. Voorzitter de heer burgemeester. Afwezig de heer Kakebeeke. Na lezing en goedkeuring der notulen deelt de Voorzitter mede dat de koopacte van den grond aan de begraafplaats is gepasseerd en 't totaal der kosten oedraagt f2489,05 dat de pacht van het Ravelijn onder dezelfde voorwaar len is overgegaan op K. H. Feyt alhier dat tot waarnemend Voorzitter van het Burgerlijk Armbestuur bij ontstentenis van den voorzitter gedurende 1896 is aange wezen de heer B. M. den Boer dat tot voorzitter en secretaris van de Gezondheidscommissie respectievelijk zijn herbenoemd de heeren J. Adam en W. Dicke en tot idem van de oommissie van toezicht op het middelbaar onderwijs ach tereenvolgens de heeren J. G. de Witt Hamer en I. D. Fransen v. cl. Putte dat op zijn verzoek J. Visser Az. is ontslagen als ambtenaar voor de vervol ging van belastingschuldigen en in zijn plaats is benoemd M. J. Van Houten dat mejuffr. C. Meijler eervol ontslag is verleend als le-helpster aan de bewaar school voor on- en minvermogenden en met opschuiving van bet overige personeel is benoemd tot 2de helpster F. Okké met 1 Mei a. s. Voorts dat zijn ingekomen de navolgen de stekken Bij missive van GedStaten dato 1 Febr. goedkeuring van den verkoop boomen op de begraafplaats bij missive van denzelfden datum goed keuring van 't raadsbesluit tot het aangaan eener tijdelijke geldleening van hetzelfde college goedkeuring der raadsbesluiten tot wyziging der begrooting over 1896 en tot af- en overschryving op de begrooting van 1895. Van de commissie voor het fonds van kazerneering is ingekomen de rekening over 1895 waaruit blijkt dat het fonds weder met f 100 is vermeerderd. Het ver- loopen jaar had een uitgaaf van f5,44. De voorzitter deelt mede dat genoemde rekening is goedgekeurd en de ontvanger gedechargeerd. Nog zijn ingekomen de rekening van 't fends voor weduwen van gemeente-ambtenaren opneming van den inventaris van goe deren in de gemeente gebouwen,, welke in 't raadhuis aanwezig is van de C. v. T. op het middelbaar on derwijs het jaarverslag idem van de werkliedenvereniging „Eigen Hulp" idem van de Centrale Commissie voor de statistiek over handelsartikelen. Aan den heer J. de Visser wordt op zijn verzoek tegen 13 April, ja. eervol ontslag verleend als leeraar in 't Fransch aan de Hoogere Burgerschool en in zijn plaats uit de bekende voordracht benoemd de heer G. Ch. C. Bethe te Voorburg met 10 stemmen, terwijl 1 stem in blanco was en 1 stem bleek uitgebracht op den heer Ingenhoust, no 3 der voordracht. Aan C. Karelse wordt toegestaan een uitweg te maken van ziin perceel aan den Oostsingel langs grond aan den Westsingei tegen retributie van fl 'sjaars. Komt in behandeling de rekening der Gemeentegasfabriek. B. en W. merken op dat ook deze rekening wederom getuigt dat de Commissie en de directeur hunne gewone accuratesse en goede zorg voor genoemde inrichting niet hebben verloochend. De linancieële toestand der fabriek is gun stig. Er is een saldo van f 2513,94, zoodat het restant der kosten van een vierden oven uit den gewonen dienst kan worden betaald, en dus een geldleening onnoodig was. Tot het bouwen van een condensor huis was de Commissie bij goedkeuring harer begrooting over 1896 reeds gemach tigd, ook die bouw kan uit den gewonen dienst worden betaald. De commissie ad viseert derhalve om vanhet saldo f553,23»te bestemmen tot vereffening van bovenge noemd restant; f 1000 voor het bouwen van een cordensorhuis en f 960,70 voor het onder dak brengen van een bergplaats aan dsn noord westhoek van het terrein. B. en W. nemen dit denkbeeld over en stellen derhalve voor de rekening goed te keuren, de gelden op evengenoemde wijze te bestem men en de gascommissie en den directeur dank te betuigen voor het uitstekend be heer der aan hunae zorg ertrouwde instel ling. Dit vierledig voorstel wordt met algemeene stemmen min 3 aangenomen. De (3) leden der gascommissie (Ramondt, Ochtman en Quist) bleven hierbij buiten stemming. Goedgeksurd wordt de rekening over 1895 der Gezondheidscommissie, sluitende met een batig slot van f 11,43'. Voorts de rekening der gildefondsen in ontvang en uitgaaf op f 676. Gunstig wordt beschikt op een verzoek van wed. Goetheer te Wolfertsdijk om remissie van een kwartaal schoolgeld aan de H. B. S. voor haar zoon Joost Goetheer, die wegens ziekte de lessen niet kon bij wonen. De afschrijving overeenkomstig de verordening op hetschoolgeld aan genoemde inrichting tot 3 kwartalen wordt goedge keurd evenals eene afschrijving ten jbe- drage van f2 zijnde de halve belasting voor een hond v.,n J. W. v. Hove. Het kohier der Hondenbelasting ten be drage vanf568 vo»r 142 honden wordt vastgesteld alsmede het suppletoir kohier van schoolgeld aan school E over 1895/96. Bij de gewone rondvraag vraagt en ver krijgt de heer Van der Leeuw het woord om op te merken dat hem uit 't desbetref fend jaarverslag gebleken is dat in 1873 door den raad is benoemd eene Commissie tot onderzoek van den toestand van den reinigingsdienst in deze gemeente, welke commissie bestond uit de beeren dr. Cal- lenfels, dr. v. Renterghem en jhr. Pompe v. Meerdervoort. In de notulen en in het verslag heeft hij echter niets gevonden omtrent den afloop van genoemd onderzoek. Mogelijk be»taat bij B. en W. geen bezwaar om den leden lecture te geven van de resultaten van dit onderzoek. Met het oog op de toekomst waarin moet be slist worden of de raad de gemeente-rei niging al dan niet in pacht zal geven, acht Spr. het wenschelijk dat de leden zooveel mogelijk in de gelegenheid ge steld worden de geschiedenis der gemeente- reiniging te kennen. De Voorzitter antwoordt dat het hem aangenaam zal zijn den raad die gelegen heid te verschaffen. De raad zal dan zien hoe toen reeds is getracht de bezwaren op te heffen doch ook hoe men is afge stuit op het onmogelijke er van. Met al- gemeene stemmen heeft de raad in 1874 beslist dat hij de zaak onmogelijk aan kon. De voorzitter raadt den leden een naar stig onderzoek der toegezegde bescheiden aan opdat het mogelijk zij ten deze een definitief besluit te nemen, mits vallende binnen de krachten der gemeente. De raad gaat hierop uiteen. Naar men verneemt zal weldra bij de Staten-Generaal een wetsontwerp inkomen tot wijziging der gemeentewet in verband met de nieuwe kieswet. De strekking van dit ontwerp is, dat de gemeenten van meer dan 15,000 ziele» voor de verkiezing van de Raadsleden in afdee- lingen zullen worden gesplitst. Amsterdam zal volgens dit nieuwe ontwerp worden verdeeld in negen afdeelingen. Het totale aantal raadsleden wordt daarbij be paald op 45, zoodat iedere afdeeling vijf leden zal hebben te verkiezen. Rotterdam zou in 5 districten verdeeld worden. Adres tegen de Suikerwet. Aan de Tweede Kamer der Staten-Gene raal is het volgende adres verzonden „Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de Vereeniging van Landbouwers, die suikerbieten verbouwen, erkend bij Koninklijk besluit van 12 Juni 1890, No 31. Dat zij met ingenomenheid kennis heeft genomen van de uitdrukkelijke verklaring der Regeering, bij de indiening van het ontwerp van wet, houdende bepalingen om trent den accijns op suiker, in de memorie van toelichting gegeven, dat de intrekking van de bescherming, welke de suikerindus trie geniet, èn voor den landbouw èn voor de nijverheid in de tegenwoordige omstan digheden eene ontzettende ramp zoude zijn. Dat adressante, wat den landbouw betreft dit Regeeringsoordeel geheel moet onder schrijven en daarom dan ook, zij het wellicht geheel ten overvloede, de vrij heid neemt Uwe Vergadering te wijzen op het zoo groote belang, hetwelk de landbouw in een zeer aanzienlijk deel van ons vaderland bij de instandhouding en uitbreiding van de bietencultuur heeft. De steeds dalende prijzen van de granen en de meeste andere gewassen maken de teelt daarvan nauwelijks loonend meer, waardoor dan ook o.a. in Zeeland en in een deel van Noord-Brabant slechts de beet wortel den landbouwer s'aande houdt. Bovendien heeft in die streken meerge noemd gewas langzamerhand eene zoo be langrijke plaats in de vrucht wisseling ge kregen, dat het gehee'e bedrijf daarnaar is ingericht en weglating, of zelfs belang rijke inkrimping van den verbouw niet mogelijk zoude zijn, zonder de allergroot ste stoornis te veroorzaken. Opgemerkt mag daarbij worden, dat de beetwortel cultuur, zooals die thans wordt gedreven in strijd met het meermalen en ook in Uwe Vergadering, bij de behandeling der laatste suikerwetten, door enkele leden geuite gevoelen naar het oordeel van adressante volstrekt niet tot uitputting van den bodem, of op den duur tot verarming van den landbouwer leidt, doch dat inte gendeel juist door de hooge eischen, die de beetwortel aan den verbouwer stelt, overal waar die vrucht op eenigszin» groote schaal wordt verbouwd, de landbouw zich moet ontwikkelen. De streken in oas land, waar die cultuur sedert jaren inheemseh is, behooren in het algemeen zonder twij fel dau ook tot die, waar de landbouw èn wat bemesting èn wat zorgvuldige be werking aangaat," op hoogen trap staat. Dat ook naar adressante's meening niet over het hoofd gezien mag worden, dat voor de bewerking van één Heetare beet wortelen ongeveer evenveel aan arbe ds- loou moet betaald worden, als voor 2Vs Hectare gerst en tarwe sn voor 3 Hectaren rogge of haver, zoodat vermin dering van den bietenverbouw, vooral nu de vlascultuur steeds achteruit gaat, ook voor den werkman in d» bouwstreken een bijna niet te overkomen verlies zoude opleveren. Dat, moge uit het bovenstaande blijken welke belangrijke plaats de beetwortel heeft ingenomen, het ook duidelyk is, dat de prijs van dat gewas voor den landbouw van het allerhoegste belang is, ja voor vele streken zelfs eene levensvraag wordt. Nu hangt die prijs naar adressantes meening ten minste indirect voor een groot deel af van de te verleenen bescherming. Al wordt toegegeven, dat als gevolg van de lage graanprijzen «n het daarop gevolgd groot aanbod van land voor bie tenverbouw door den bonu van beetwor- telsuikerfabrikanten niet altijd de prijs ge geven werd, die mogelijk ware geweest, zoo moet niet uit het oog verloren wor den, dat de toestand nog geheel anders zoude geweest zjjn, indien de fabrikanten niet in staat gesteld had hunne fa brieken geducht uit te breiden. Die uitbreiding moet niet alleen den bie- tenprijs ten goede komen, deck maakt het reeds nu mogelijk, dat provinciën, zooals Friesland en Groningen, die vroeger geen of slechts weinig beetwortelen verbouw den in de voordeelen dier cultuur kunnen deelen, zoodat toch indirect een grooter deel der bescherming dan zelfs vele land bouwers meenen, in de zakken der bie tenverbouwers terecht komt. Dat adressante daarom, met de Regee ring bet voortduren der bescherming een dringend landbouwbelang achtende, het zeer betreurt dat het thans bij Uwe Ver gadering ingediende wetsontwerp bij al het goede, dat het ook voor den land bouw bevat, hoogst waarschijnlijk zal moeten leide» tot beperking der cultuur en noodzakelijke uitbreiding zal tegenhou den. Dat, wel is waar, in de memorie van toelichting wordt vermeld, dat de fabri kanten om het maximum der premie te genieten verplicht zullen zijn op ruime schaal met de landbouwers te contracteeren, doch dat er daarbij niet voldoende is op gelet, dat eene productie door de gezamen lijke fabrikanten van 66 millioen K.G. witte suiker, waarop dat maximum berekend is, reeds nu veel te laag is. Werden in de campagne 189,/os reeds ruim 90milliotn K.G. geproduceerd, in 1898/B7 zal dat be drag, let men op den uitzaai, in normale omstandigheden aanzienlijk hooger zyn, terwijl het zelfs in de meest ongunstige heel wat boven de 66 millioen zal blijven. Als gevolg van die grootere productie zal de premie, bedoeld in Art. 67 2 van het ingediende wetsontwerp, voor 1896/97 i» plaats van f 3.50 waarschijnlijk slechts f2,30 f2,40 per 100 K.G. witte suiker bedragen, een bedrag dat in het ontwerp eerst voor 190VS gewenscht wordt, terwijl zelfs, al breidt de cultuur zich niet zoo sterk uit als in de laatste jaren, de premiën spoedig tot een bedrag zullen dalen, dat èn voorlandbovw èn voor industrie te laag wordt. Reeds van af den aanvang zal dus, uit het oogpunt van te verkrijgen premie be schouwd, elke prikkel voor den fabrikant, om de cultuur uit te breiden, verdwenen zijn en zal het zelfs spoedig voor hen noodig wezen, die te beperken. Dat beperking mogelijk is, in de me morie van toelichting wordt daarop reeds terecht gewezen, bewijst de campagne 189,/aj en dat ze dat ze in hooge mate schadelijk voor den landbouw zoude zjjn, behoeft zeker, na al het bovenstaande bijna geen betoog. Niet alleen zullen de ver van de fabrieken afgelegene streken, zoo als Friesland en Groningen, waarschijnlijk de cultuur moeten staken, doch overal zal spoedig het aanbod va» beetenland in eene ongunstige verhouding tot de vraag komen, waardoor de bond van beetwor telfabriekanten, tot groot nadeel van den landbouw, den prijs zal kunnen drukken. Met vertrouwen verwacht adressante dat Uwe Vergadering zal willen medewer ken, om het bezwaar, dat dit ontwerp voor den landbouw heeft, zooveel mogelijk op te heffen en, kan het zijn, nagenoeg geheel te doen verdwijnen. Op de meest afdoende wijze zoude dit zeker kunnen geschieden door weglating der maxima in Art. 67 2 vermeld, desnoods gepaard gaande met eene matige vermindering vau de in dat artikel genoemde premie per 100 K. G. suiker. Toegegeven moet evsnwel worden, dat die wijziging de mogelijkheid zoude doen ontstaan, dat, bij eene buitensporig groote uitbreiding der cultuur, het totaal bedrag der premie zoo hoog zoude kunnen worden dat zij een te groot deel van de opbrengst van den suikeraccijns zoude verslinden. Het middel om van de schatkist geen te groote ofleis te vergen en tevens eene regelmatige, zij het dau ook niet onbe perkte uitbreiding der cultuur mogelijk te mak in, wordt, naar adressantes besehei den meening aangegeven in het aan Uwe Vergadering door het Ned. Landbouw- comité ingediend adres. Het daarin uiteengezette stelsel maakt eene geleidelijke uitbreiding der cultuur mogelijk, zonder dat daardoor de premie verlaagd wordt en beperkt de door den Staat, zelfs bij de grootst mogelijke uit breiding te geven premiën tot bepaalde maxima, die, wel is waar, grootev zyn dan in het ontwerp, doch die, in ver houding tot de zoo groote belangen, welke industrielandbouw en arbeid bij de suiker cultuur hebben toch nog niet buitensporig kunnen genoemd worden. Die hoog»re maxima zuilen slechts bij groote uitbrei ding welke vooraameljjk uit da Noorde lijke provinciën moet komen, bereikt worden, terwijl de in het adres aange- gevene aanzienlijke verlagingen der pre miën per 100 K.G. suiker, hst zesr goed mogelijk maken, dat, blijft de uit breiding uit, de Staat'minder zal hebben uit te keeren dan volgens het onveranderd wetsontwerp. Resumeerende verzoekt adrressante Uwe Vergadering berbiedig, doch dringeud aan het ingediende wetsontwerp slechts dan Uwe goediieuring te verleenen, wanneer daarin worde aangebracht de door het Ned. Landbouw-comité gevraagde wyzi ging van Art. 67. 't Welk doende euz. Goes, 10 Maart 1896. De vereeniging van Landbouwersdie suikerbieten verbouwen K. J. A. G. Collot D'escuey, Voorzitter. C- J. Hocke Hoogenboom, Secretaris. Aan het adres is de volgende toelichting toegevoegd. De door het Nederlandsch Landbou w- Cornité bij adres gevraagde wyziging in art. 67 2 'doet de aan de Beetwortel- suikerfabrikanten te verleenen afschrijvin gen gedurende 10 jaar dalen. De premiën worden, dan, zoo als de hieronder volgende staat aangeeft O) fl c O fl F HONlOMOMWOiOt CO iQ Q CO 1^ ®Q05000' - r» o5 c tHCüC" OOJiOCO-^tOOtOOlOQ ÖOOOHr-'lNcicO'tiQ fH t-1 jr-l»—Ir-lr-1»—(rHr-H (P P S S lO I cóoóoóc3c4c4csic4cQcsic4 NO^f>iOW(MO09CiO cQcocioicQc-ioic^iv-irHr-s - g g ry\ 0»®0>O©o©©c>oP"' 00 00 00 Oi C3 Oi G> O) O T3 Ned. Herv. Kerk. Beroepen te St. Fhilipsland ds. D. van Herwaarden te Diepenveen. Door het prov. Kerkbestuur va» Zeeland is eervol emeritaat verleend aan den heer G- P. Wijnmalen, pred. te Yzendijke, »a volbrachten 54 jarigen dienst. Arrondissements-Rechtianh ie Middelburg. Dinsdag zijno. a. veroordeeld wegens: mtshandelingC. G., 23 j., visscher, Arnemuiden, tot 3 m., L. K., 23 j., dijkwer ker, Westkapelle, tot f 5 b. s. 3 d. h. en C. B., 19 j., schildersknecht en L. G., 19 j., koop man, beiden Domburg, en L. S. W. v. S.j

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1896 | | pagina 2