NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. Ho. 88. 1895- 3afecctag fl Docemficr. tmufe laatpng. CHRISTELIJK- HISTORISCH VERSCHIJNT G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN Staatsschulden. elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,025. UITGAVE VAN en van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Provinciale Belangen. Volgen» belofte geven wij uit Het Bij blad de rede van den heer Lucasse in de Tweede Kamer uitgesproken in zake het vaarwater in de Zandkreek. De afgevaardigde voor Middelburg wees er op dat, zooals bekend, in de najaars vergadering van de Staten van Zeeland besloten werd aan den Minister van Wa terstaat, Handel en Nijverheid onder an dere in overweging te geven om, wat betreft den toestand van het vaarwater in de Zandkreek en in de Zuidvliet, bij ge bleken ernstig verschil van gevoelen tus- schen verschillende deskundigen omtrent den invloed van de mosselteelt op den achteruitgang van die vaarwaters, op dit punt het gevoelen te doen inwinnen van den inspecteur van het loodswezen te Vlissingen en van den wetenschappelijken adviseur in visscherjj zaken dr. Hoek. Dit onderzoek werd gedaan, zeide mr. Lucasse, omdat de minister, volgens zijn schrijven van 31 Juli 1895 aan Gedepu teerde staten van Zeeland, van gevoelen blijkt te zijn, dat er geen grond is om den achteruitgang van de Zandkreek en den Zuidvliet toe te schrijven aan de mosselcultuur, zooals die thans wordt uit geoefend, maar hetzij geheel hetzij hoofd zakelijk te zoeken in het wantij aan den mond van de Oosterschelde. Bij dit schrijven werd door den minister een nota gevoegd, waarin de uitkomsten van een onderzoek waren vervat. Volgens die nota is door de betrokken ingenieurs van den rijks waterstaat met den hoofdopziener der vissclierijen op de Schelde en Zeeuwsche stroomen een onderzoek in gesteld. Men zegt niet ontdekt te hebben, dat de mosselcultuur schade doet aan de bevaarbaarheid van het vaarwater. Wel geeft men toe, dat het uitzaaien van mosselzaad de aanslibbing in de hand werkt, doch uitsluitemd onder die bijzondere voorwaarde, dat aan de mossel volkomen rust worde gelaten, dat er op die kunst matig gevormde mosselbanken niet gekord wordt. En nu wordt daar wel degelijk gekord, zegt men, en ontstaat er aldaar dus geene aanslibbing door mosselzaad. In een zeer belangrijk rapport van 19 September van dit jaar van den hoofdin genieur van den provincialen waterstaat in Zeeland wordt de meening, dat de achter uitgang van het vaarwater niet aan de mosselcultuur te wijten is, bestreden. Deze meent dat aldaar wel degelijk het mossel zaad een groot gedeelte van het jaar met rust wordt gelaten en deelt mede dat ook door persoonlijk onderzoek en ingewonnen mededeelingen van anderen, omtrent dit punt hem gebleken is, dat de mosselcultuur, thans sedert 1892 bij de nieuwe ver pachting onbeperkt in het Veergat en de Zandkreek toegelaten, zeer nadeelig is voor bet vaarwater en aanslibbing) veroorzaakt en ook zeer nadeelig is voor de oevers óf omdat men die door het korren van mos selen verzwakt óf omdat men de daarvóór liggende platen door aanslibbing versterkt en de stroomgeul daardoor landwaarts ge drongen wordt, terwijl de aanslibbing ook nadeelig is voor de afwatering van de polders. Het komt den hoofdingenieur daarom voor, dat aan een dergelijke toelating tot onbeperkte uitoefening van de mosselcul tuur aldaar, verandering behoort te worden gebracht in het belang van het vaarwater, de oevers en de afwatering van de polders. Daarom verzochten de Provinciale Staten van Zeeland, dat de minister nu eens niet alleen zijne ambtemaren, maar ook de bij uitstek bevoegden omtrent deze zaak, den inspecteur van het loodswezen in het Vide district te Vlissingen en den wetenschappe lijken adviseur in visscherij zaken dr. Hoek zou raadplegen. Moeht een door hen ingesteld onderzoek aan den dag brengen, dat de nu in vollen omvang toegelaten mosselteelt in de Zand kreek en den Zuidvliet nadeelig is voor dat vaarwater, dan zou het hoog tijd worden, de mosselcultuur aldaar, op dien voet uitgeoefend, te doen staken. Want als nu daardoor ook nog dat vaarwater benadeeld moet worden en aanslibbing be vorderd moet worden, wat moet er dan eindelijk van de scheepvaart aldaar terecht komen Deze wordt dan zeer bemoeilijkt en niet dan met groote kosten, zoo dit mogelijk is, kan later in dien treurigen toestand worden voorzien. Volgens de nota van den minister is de nieuwe pachttermijn ingegaan 1 April 1893 en zal die eindigen 31 Maart 1896. De minister zou dus nog kunnen zorgen dat in de wijze van verpachting verandering werd gebracht. Maar is, wat ik meen te weten, de verpachting in 1892 niet voor drie jaren maar voor veel langer termijn geschied, dan zou eene regeling met de pachters moeten getroffen worden, opdat niet langer de mosselcultuur, ten nadeele van het vaarwater op de wijze als nu ge schiedt, worde voortgezet. Ik hoop dat de minister zijne bijzondere aandacht aan die zaak zal willen schenken en in elk geval, welk aandeel de mossel teelt na onderzoek zal blijken te hebben aan de aanslibbing van het vaarwater, zal willen zorgen dat althans de bionenlandsche scheepvaart daar onbelemmerd kunne plaats hebben. De minister van waterstaat verklaarde zich bereid om punten, die nu nog niet genoegzaam opgehelderd zijn te onderzoeken, maar meende dat de geachte spreker op dat oogenblik van hem zeker geen beslis sende toezegging zou verlangen. Verbetering van de havens van Bres- kens en Philippine betoogde de heer Hetl- nequin. Wat Breskens betreft merkte deze afgevaardigde van Oostburg op Terwijl ik in vorige jaren omtrent dit zelfde artikel de regeering en de kamer moest lastig vallen, omdat ik meende dat een groot belang werd verwaarloosd, kan ik thans daarentegen een woord van dank betuigen in de eerste plaats aan de vorige regeering, maar ook aan het adres van den minister van waterstaat. Ik meen nog altijd dat door de verbetering, aan gebracht aan de haven van Breskens, niet alleen een locaal belang gediend werd, zij het dan zelfs in ruimeren kring, maar dat de regeering in deze eene daad van goede en verstandige staatkunde heeft verricht, omdat daaruit mag worden afgeleid dat men er prijs op stelde de banden met eene ver afgelegene streek van het rijk nauwer toe te halen. De tegenwoordige toestand van de haven is voldoende geworden. Een drijvende ponton zorgt voor een gemakkelijk ver keer van de reizigers, en de handel wordt geriefd door verbetering van de aanleg plaatsen. Misschien zou eenige uitbreiding wenschelijk zijn, maar voor eene plaats waar men niet verwend is, is de toestand voorloopig, zooals ik zeide, vrij voldoende. Het komt er nu op aan om die betere ha veninrichting ook bruikbaar te doen blij ven. Ik meen echter met den* minister te moeten verschillen in de opvatting van de wijze waarop dit moet geschieden. De minister schijnt den Westhavendam, en wel aan het zee-einde, te willen verhoo- gen, teneinde de overstuiving van zand tegen te gaan, dat zich over dien West- havendam vooral bij hevigen storm, komt nederzetten in de haven. Ik ben natuur lijk beter bekend met den toestand op de bedoelde plaats dan de minister, en nu meen ik, dat verhooging van het mid dengedeelte van den W esthavendam, als men zandoverstuiving keeren wil, nood zakelijker is. Ik geloof ook dat het plan van den minister, tot verhooging van den Westha vendam, niet zonder bedenking moet worden genoemd, want wat is de zaak Over het lager gedeelte van den West- havendam, nabij den steiger, strijkt thans de vloedstroom heen als het water iets hooger dan ruim halfvloedshoogte is ge wassen. Door de voorgenomene verhooging nu zal de vloedstroom worden gebroken. Dit breken van ,den vloedstroom zal ten gevolge hebben, dat een rustiger toe stand in het water wordt gebracht, die wel het binnenvallen der booten en scheptn zal vergemakkelijken, maar ontegenzegge lijk het nederzetten van slib en zand in de haven zal bevorderen. Ik durf dit bezwaar in de nadere aan dacht van den minister aan te bevelen het is mij van deskundige zijde aan de hand gedaan, en mocht inderdaad de ge uite vrees gegrond zijn, dan zoude het voordeel dat aan de eene zijde misschien verkregen wordt, weder verloren gaan. Waar ik in het bijzonder nog op wilde aandringen, is dat de minister zorge dat thans steeds voldoende in de haven ge baggerd worde om de slib te verwijderen, opdat steeds ongehinderd van de aange brachte verbeteringen moge gebruik ge maakt worden. De uitbreiding van den Oostkavendam is door mij in de afdeelingen gememo reerd. In het voorloopig verslag en in de memorie van antwoord is gezegd, dat deze zaak ontegenzeggelijk vele kosten na zich zou slepen. Ik geef dit toe en weet dat aan die uitbreiding ook andere bezwaren zijn verbonden, maar toch zal men dien weg op moeten als de zandverstuiving niet te keeren is en aan het baggeren niet de hand gehouden wordt. Ik zou den minister toch wel in be denking willen geven om het denkbeeld van de uitbreiding van den Oosthavendam te doen onderzoeken en in overweging te nemen. Eigenaren en pachters. Het officieel verslag van den landbouw over de jaren 1892 en 1893 leert ons het aantal eigenaren en pachters in ons land. Eigenaren 96.000 Pachters 71.000 (Hieronder zijn alle eigenaren in schijn, n.l. onder zware hypotheken zittende be grepen). In 1887 bedroeg het aantal pachters ruim 67, dat cijfer klom tot 4000. Onder 1000 eigenaars en pachters telde men In 1893 1887 Eigenaren 589 575 Pachters 411 425 Dit wjjst op eene achteruitgang Be alcohol en de nakomelingschap. Dat de drinker van sterken drank niet alleen zich zelf.maar ook zijn nakome lingschap benadeelt, toont Dr. Legrain, eerst.e geneesheer aan het krankzinnigen gesticht te Ville-Evrard in Frankrijk, met duidelijke cijfers aan Ik heb, zoo sehrijft hij, een onderzoek ingesteld naar 819 personen, afstamme lingen in 2 tot 4 geslachten, van 215 familiën van drinkers van alcoholische dranken en daaronder heb ik gevonden ontijdig geborenen 37 dood geborenen 16 vroegtijdig gestorvenen (velen door stuipen) 121 gevallen van lichamelijke zwakte, zeer vatbaar voor tering 38 gevallen van besliste tering 55 krankzinnigh. 145 te zamen 412 personen, terwijl onder de overige 407 zich een groot aantal bevond met gebreken, ach terlijken, lijders aan vallende ziekte en aan hysterie. Wanneer deze cijfers juist zijn, en weer sproken zijn zij, voor zoover wij weten, niet, dan is het ons onbegrijpelijk, dat ons volk en vooral ons Christen-volk niet met meer kracht tegen den alcoholpest ten velde trekt. De hygiëne of openbare gezondheids leer speelt in onzen tijd een geduchte rol en wanneer men in naam van die gezondheidsleer om hulp bij Staat en gemeente aanklopt, klopt men niet dik wijls aan een voor goed gesloten deur. Wij wraken dit niet. Integendeel, maar opmerkelijk is het toch, dat onze Over heid menigmaal oost-indisch doof schijnt te zijn, wanneer men bij haar gehoor vraagt voor de bede, om aan de zonde Van de openbare ontucht en van de alcohol-vergiftiging des volks paal en perk te stellen. Niet tegen te spreken is het, dat de sociale ellende van onzen tijd mede voor een zeer groot deel aan deze sociale ztnden te wijten is. Nu de conversie van een deel der Staats- schnld aan de orde is, komt een kort opstel van pas, dat in „De Economist" van December voorkomt en waarin de heer G. M. Boissevain, over den aanwas der Staatsschulden schrijft. Wij vinden daar belangrijke cijfers ver meld. Zoo, dat de gezamenlijke schulden der staten bedroegen in 1862 f 31,260,000,000 1872 - 55,260,00,0000 1882 - 64,728,000,000 1892 - 73,800,000,000 Tusschen 1862 en 1872 dus een ver meerdering met 24 milliard gulden, waar van enkel ,11 ongeveer voer de oorlogen in dat tienjarig tijdvak in Amerika en Europa gevoerd Uit eenige tabellen ziet men hoe zwaar de schuldenlast is van elk land en ook hoe hoog de rentelast bedraagt, welke natuurlijk afhangt van het Staatskrediet. Wij ontleenen daaraan de volgende cijfers per hoofd der bevolking (waarbij" de rentelast voorstelt 't geen niet gedekt wordt door de opbrengst van productieve werken waarvoor geleend is.) Argentinië Austral. Kol. Uruguay Frankrijk Portugal Nederland Gr. Britannië Egypte Italië Kaapland Spanje België Hongarije Griekenland Oostenrijk Canadu Pruisen Chili Brazilië Turkije Rusland Yer. Staten Noorwegen Zweden Mexico Japan Br. Indiê Welke beteekenis de staatsschulden heb ben die als zij voor niet productieve uit gaven zjjn aangegaan, neerkomen op eene vermindering der algemeene voortbrenging, blijkt uit de volgende vergelijkingen die de schrijver maakt. Vermoedelijk zullen de gezamenlijke staatsschulden in het jaar 1900 ongeveer 84 milliard gulden bedra gen. Dat is ongeveer viermaal zooveel als al het goud en zilver waard is dat aan geld over de geheele wereld in omloop is, 't zilver gerekend nog op de oude waarde. Dat staat ook gelijk met ruim de helft van den geheelen nationalen rijkdom in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika (in 1890) de waarde van den grond er bij gerekend. De rente, voor die schuld thans uit belastingen te betalen, nl, te Schuldenlast. Bentelast. f521 f28.42 f430h840 f7.90 a 21.60 f395 f 13.95 -360 -13.95 -351 -12.30 -243 - 6.44 -214 - 5.88 -201 - 5.87 -198 7.81 -195 - 1.51 -184 - 7.35 -178 - 1.27 -160 - 6.38 -159 - 7.36 -142 - 6.75 -135 - 4.16 -132 - -100 - 3.46 - 90 - 3.27 - 74 - 0.93 - 69 - 2.44 - 40 - 0.84 - 39 - 0.28 - 36 - 0.40 - 31 - 1.80 - 18 - 0.97 - 12 - 0.21 zamen 3300 millioen gulden, bedraagt ruim lk van de waarde der geheele wereldpro ductie aan granen in 1887, toen de graan prijzen veel hooger stonden dan thans. 27 Dec. 1895. Gedeputeerde Staten hebben bepaald dat de herijk der maten en gewichten in 1896 zal plaats hebben in de navolfende gemeenten en op den tijd daarbij vermeld. Middelburg, ook voor St. Laurens 8, 9, 10, 14, 15, 16, 17, 21, 22, 23, 24, 28, 29, 30 en 31 Januari, 4, 5, 6, 7, 11, 12, 13, 14, 18, 19, 20, 21, 25, 26, 27 en 28 Februari, 3, 4, 5, 6, 10, 11,12 en 13 Maart. Oost-enWest-Souburg, ook voor Bitthem, 16 Maart. Vlissingen, 17, 18, 19, 20, 21, 23, 24, 25, 26, 27 en 28 Maart. Arnemuidenook voor N. en St. Joosland 30 Maart. Veere, ook voor Vrouwepolder31 Maart. Serooskerkt (Walcheren). 7 April des voormiddags. Oostkapelleook voor Grijpskerke7 April des namiddags. Domburgook voor Aagtekerke, 8 April. Westkapelle, ook voor Zoutelande 9 April. Koudekerke, ook voor Biggekerke en Me- liskerke10 April. Cortgene20 April. Wissekerke21 en 22 April. Colijnsplaat, ook voor Cats, 23 en 24 April. Stavenisse, 4 Mei en 5 Mei des voor middags. St. Annaland5 Mei des namiddags en 6 Mei. St. Philipsland, 7 Mei. Oud Vosmeer, 8 Mei.; Tholen, 18 er. 19 Mei. Poortvliet, 20 Mei. Scherpeniss".21 Mei. St Maartensdijk, 22 en 23 Mei. Zierihzee, ook voor Kerkwerve, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10, 11, 12, en 13 Juni. Brouwershavenook voor Duivendijke, 22 en 23 Juni. Zonnemaire 24 Juni de» voormiddags. Noordgouwe 24 Juni des namiddags. Dreischor25 Juni. Eikerzee, 26 Juni des voormiddags. Ellemeet26 Juni des namiddags. Benesse27 Juni des voormiddag». Noordwelleook voor Serooskerke (Schou wen), 27 Juni des namiddags. Haamstede, ook voor Burgh, 29 Juni. Ouwerkerk, 30 Juni des voormiddags. Nieuwerkerk, 30 Juni des namiddags. Oosterland, 1 Juli. Bruinisse2 en 3 Juli. Voorts wijzen zij er op dat het laatst- geplaatsle goedkeuringsmerk, voortaan ge durende twee jaren, op gevaar van straf, ongeschonden moet worden bewaarden dat de verificatie van gewichten beneden het gram, (milligram-gewichten), uithoofde der daartoe noodige fijne balans, uitsluitend aan het ijklcantoor te Middelburg geschiedt. Met ingang van 1 Januari a. s. zijn benoemd: tot roeier bij het Belgische loodswezen te Terneuzen C. J. Feliesen tot matroos aan boord van het lichtschip Wielingen F. L. E. Aspeslagh, van Oostende. Het detachement van het 2e batal jon uit Middelburg, dat sedert 1 October, onder commando van den eerste luitenant A. F. Sutherland, te Terneuzen is gede tacheerd, keert op den 2 Januari in Mid delburg terug. Bij beschikking van Z.E. den Minister van Justitie is aangesteld tot onbezoldigd rijksveldwachter Jan Houtman te Krui- ningen. De voeding nan den soldaat. Op 1 Januari a. s. treedt bij het leger eene nieuwe wijze van voeding in wer king, en zal deze niet meer geschieden voor rekening van den soldaat, maar van rijkswege. De grootte der soldjj zal dan bijgevolg ook niet meer afhankelijk we zen van den hoogeren of lager en prijs

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1895 | | pagina 1