NIEUWSBLA
VOOR ZEELAND.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
Ho. 13. 1895.
HMag 29 ©cfofier.
fienife laatgang.
VERSCHIJNT
G. M. KLEMKERK, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Uit de Pers.
De Liberale Jan-Plezier.
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE VAN
en
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Dr. Kuyper ain het „Handelsblad".
Dr. Kuyper heeft aan den schrijver van
„Van dag tot dag" in het „Handelsblad", den
volgenden brief gericht:
„WelEdelgeboren heer, In no. 20958 van
het „Handelsblad" brengt gij mijn vlug
schrift „Christus en de sociale nooden" ter
sprake en maakt daarbij aanmerking op eene
verklaring mijnerzijds, dat ik hun, die in
den politieken strijd mij afbreuk pogen te
doen door aanranding van mijn karakter
deze sehuld niet houd, maar hun vergeef.
Dit karakteriseert gij als een „loslippig"
vergeven, en schrijft er van „Het echte
zuivere Christendom" schrijft o. a voor dat
men zijne vijanden vergeve. En ook in deze
brochure toont het hoofd van een deel der
anti-revolntionaire party, dat hij de woord
voerder van dat christendom is. Hij ver
geeft, gelijk hij dat in bijna al zijne ge
schriften doetOngevraagd vergeeft hij
ook nu weer Hij deelt zijn vergiffenis
als kaakslagen uit aan zijn tegenstanders.
Als het zoet roekoe der duiven, klinkt
met engelachtige zachtmoedigheid nit de
redactiekamer van „Standaard" en „Heraut"
„Gelukkig, dat ons Christenen het vergeven
altoos licht valt". Iemand, die dus kan
spreken, is bijna te goed voor deze aardel
Ja, een vader vergeeft zijn kind gemakkelijk,
maar oek zijn vijand? hem doorwien hij
heiaagt en belasterd of geniepig gestreeld
wordt? ook zijn „schuldenaren" Zulk
een vergiffenis eiseht zelfbeheersching en
harden strijd en een geloofskracht als die
van heiligen en martelaren. Als men niet
loslippig hot woord „vergeven" week en
glad uit den mond laat glippen als een
ledige formule, maar vergiffenis toont door
daden, door een edelmoedig tegemoet gaan
van zijn vijand,dan spreekt men nederiga van
die vergiffenis. Men weet hoeveel ziele trijd
ze gekost heefthoe weinig het scheelde
dat we ons hart verstokten. Zulke ver
giffenis maakt men niet luidruchtig per
brochure hekend
Hieruit heb ik recht te constateeren
lo. dat het vergeven van zijn vijanden, of
gelijk gij u uitdrukt, van zijn „schulde
naren", alleen gevonden wordt bij „heiligen
en martelaren2o. dat iemand, die zulks
niet bij uitzondering maar als regel doet,
hij na te goed is voor deze aardeen 3o.
dat zulk vergeven alleen mogelijk is, na
een zielestrijd, waarin het weinig scheelde,
of we verstokten ons hart." Het was
mij interessant uit deze verklaring uwe zede-
leer op het stuk van het „vergeven zijner
schuldenaren" te leeren kennen. Vergun
mij intussehen dat ik de leer van mijn Hei
land daar tegenover stel. Hij Leerde mij in
het „Onze Vader" hoe wij van dag tot dag
te bidden hebben. Ook al geef ik toe, dat het
niet een bepaald formuliergebed voor eiken
dag van ons leven is, zoo bewijst toch de
bede: „Geef ons heden ons dagelijksch
brood", dat de Christus wil, dat we ellcen
dag aldus, of in den geest van het Onze
Vader bidden zullen.
En wat leert dit gebed nu over het
vergevenImmers dit, dat eiken dag, als
we onze knieën voor onzen God buigen,
zulk een gezindheid van hart in ons moet
zijn, dat we, niet in schijn, niet voor de
leus, maar in oprechtheid voor den Kenner
der harten betuigen, dat we onze schul
denaren vergevenen zulks op straffe van
anders geen verhooring te vinden, als we
de vergiffenisse Gods inroepen over onze
eigen schulden. Eiken dag., als we bid
den, moet alzoo deze gezindheid in ons
aanwezig zijn, niet enkel in „heiligen",
„martelaren" of in menschen „bijna" te
goed voor deze aarde, maar in ieder chris-
tenmensch. De uitvlucht toch, dat het
Onze Vader een gebed alleen voor „heili
gen en martelaren" zou zijn, heb ik van
u niet te wachten. Ook dat hier wel
ter dege sprake is over een vergeven van
harte", ste. it gij mij onvoorwaardelijk toe.
Toen voorts een discipel tot Jezus kwam
en hem vroeg„Meester, hoe dikwijls zal
ik mijn broeder, als hij tegen mij zondigt,
vergeven Is zeven maal genoeg ant
woordde onze Heiland„Ik zeg u niet
zevenmaal, maar zeventigmaal zevenmaall
juist dus wat gij karakteriseert als
„loslippig" vergeven.
De gereformeerde kerk, waartoe ik be
hoor, onderwijst mij dan ook in haar ca
techismus, dat wij dagelijks voor God te
betuigen hebben dat we „het getuigenis
van Gods genade in ons gevoelen, dat znlk
een van harte vergeven van den naaste
de grondtoon van ons leven kan vormen.
Eu als diezelfde kerk mij oproept naar
het H. Avondmaal, vergt zij, eer ik toe
treed, van mij de betuiging af, dat in mij
de zin en het voornemen is, om „waar
achtige broederlijke liefde" ook voor wie
mij een wederpartij der is, te koesteren in
het hart. Naar dezen regel, door den
Christus mij voorgehouden, en door mijn
kerk mij op het hart gebonden, doe ik dus
niets bijzonders, maar zeer eenvoudig mijn
plicht, zoo ik elk bitter gevoel tegen de
velen, die mij nu jarenlang op allerlei
wijs gesmaad en gekrenkt hebben in mijn
hart onderdruk, Zoo ik niet aldus ver
gaf, zou ik niet, naar den eisch van Gods
Woord, en naar de leer mijner kerk, kun
nen bidden.
Al hadden dan ook de heeren van het
„Handelsblad", vaak op een wijze, die
zelfs anderen tot protest bewoog, mij zeer
gedaan, ik mag in oprechtheid verklaren,
dat ik geen hunner daarover ooit een boos
hart toedroeg. Had dan ook mijn enger
omgeving de eer en het genoegen, per
soonlijk aan u hekend te zijn, zoo zou in
dien kring het getuigenis door u worden
gevonden, dat ik mij nimmer, 't zij heftig,
't zij hitter, over deze heeren of over
andere tegenstanders, ik noem nu slechts
de heeren Buytendijk en Bronsveld, pleeg
uit te laten. Iets wat ik natuurlijk
mij zei ven in het minst niet als verdienste
toereken. Ten deele ligt dit aan verschil
van temperament. Er zijn menschen, die
haatdragend van aard zijn en wien daarom
het vergeven veel strijd kost. Maar er
zijn ook temperamenten, waardoor zulk
een gereedheid des gemoeds veeleer is
uitgesloten. En voorts, ik herinnerde u
er reeds aan, mijn kerk leert mij betuigen
dat wie vergeeft, „een getuigenis van ge
nade" in zijn hart vindt.
Maar als dit nn zoo is, dan zult gij
ook heseffen, hoe gij niet zoozeer mi), maar
iets, dat mij heilig is, in mij aanrandt,
indien gij, om het nu maar kort te zeg
gen, aan uwe lezers den indruk poogt te
geven, dat ik het wel zeg, maar het niet
meen. En wat aangaat uwe opmerking,
dat znlk vergeven niet kan gepaard gaan
met fierheid in het verweer, noch met
de puhliceering van het feit, zoo zij het
mij veroorloofd op Paulus te wijzen, die
fierder dan iemand ook tegen zijn tegen
standers onder de broederen optrad, en
die van zijn vergeven evenzoo zelfs sprak
in een brief, die bestemd was om publiek
te worden voorgelezen. - Het zou mij
genoegen doen, indien dit schijven door
u in uw zoo graag gelezen rubriek van
dag tot dag kon worden opgenomen en
indien eenig antwoord daaraan kon worden
toegevoegd".
De redactie van het „Handelsblad"
voegt aan dezen brief de volgende woor
den toe:
„Welk ander antwoord past hier dan
een bewonderend, spralzeloos opzien tot
den man, die ons zulk een blik doet wer
pen in het diepste van zijn gemoed en
daar hij zeker geen „martelaar" kan ge
noemd worden inderdaad voor ons staat
als een „heilige," „bijna te goed voor
deze aarde?"
„Nu wel niet met zooveel woorden"
maar in de „mise en scène, die gij er hij
moet denken, omdat zóó alleen haar woor
den zin hebben", teekent de Middelburg-
sche Courant den politieken toestand van
het oogenblik volgens De Standaard aldus
„Van Houten was weggeioopen. Hij had
zich verbroederd met de Roomschen en de
Conservatieven.
„Dat heeft men hem dan ook hard ver
waten.
Maar die kastijding heeft later vrucht ge
dragen.
„De afgedoolde politicus heeft borouw
gekregen en is berouwvol tot de oude
woonstede teruggekeord.
„Dat bloeklo. daaruit, dat VanHouten
een kieswet voordroeg, waarover zijn stem-
bus-bondgenooten van 1894 woedend en
waarmede de liberalen tamelijk wel in hun
schik zijnen 2o. uit de gracieuze wijze
waarop Van Houten weer heele tonnen
gouds uit het goudpakhuis van den Staat
aar de Openbare school toerolt.
„Dit nu moet, h. i. alle Liberalen bewegen,
om zich als één man om VanHouten
te scharen.
„Doen ze dat, dan zijn ze meester van
den toestand. Men herkrijgt dan als met
tooverslag de oude, groote Liberale partij
met een invloedrijk Liberraal Kabinet.
„De Roomschen en Conservatieven zijn
dan oo'ijk beetgenomen, en VanHouten
lacht hen in het vuistje uit.
„Men dacht, dat hij met zjjn verleden ge
broken had.
„Maar niets er van, hij bleef de oude
Van Houten van altoos.
„Slechts heeft hij zich een maand of wat
in een vreemd uniform gestoken, om de
conservatieve elementen te verschalken.
Goedig heeft hij het gedragen, dat zijn beste
vrienden hem voor een verrader hielden.
Maar nu blijkt het wel anders! Juist door
z(jn slimmigheid heeft hij de Liberale
partjj gered".
Tot zoo verre het conterfcitsel, dat de
Standaard van het Middelburgsche artikel
geeft.
Het blad, voor eeu oogenblik aannemend,
dat hierin de ware toestand geschetst is,
stelt er de vraag onder „wat uit de hou
ding van Van Houten en uit de houding
der in de handen klappende liberalen
blijken zou
Het antwoord daarop is tweeledig
Ons dunkt, ten eerste, dat de liberalis
tische pers, de M i d d. Cour. vooraan, in
'93 en '94, den echten politieken domoor
speelde, dat ze, in plaats van toen reeds als
éen man op Van Ho u t e n's ame tdement
te vallen, hem oorveeg op oorveeg gaf, en
het voor Tak tegen hem opnam.
Immers Van Houten met zijn toen
malig amendement blijkt dan nu het door
zijn eigen vrienden miskende politieke
genie te zijn.
En ten anderen, dat de vooruitstrevende
Liberalen, voorzoover ze de M i d d. C r f.
als hun tolk eeren, als op een dwaasheid
betrapte jongens in hun schulp kruipen; nu
reeds weer op de éene grDote Coterie onder
liberale vlag verzot zijn; en hoe eer hoe be
ter weer de oude schooiquaestie van stal
halen, als de oude groote „Janpleizier",
waarin ze saam weer uit rijden gaan.
Deze teekening van den toestand wordt
door Het Centrum een meesterstuk ge
noemd. Doch zoo schrijft dit blad
wij kunnen „allen, die in de thans aan de
markt zijnde „hooge politiek" belang
stellen, aanraden nog eens de Staatkun
dige brieven" te lezen, waarin de heer v.
Houten den val van het Ministerie-Tak
van Poortvliet voorbereidde. Immers, her
haaldelijk en onomwonden heeft hij des
tijds daarin verklaard, dat hij nit de wer
king der kieswet-Tak het einde voorzag
van de heerschappij der liberale coterie.
En waarlijk, indien de Katholieken en
Antirevolutionairen van toen goedsmoeds
en zonder eenigen argwaan de ruime uit
breiding van het kiesrecht hadden aan
vaard, zoodat ook de door hen niet te
ontloopen actie op sociaal terrein door het
volk met animo en sympathie kon wor
den begroet, dan had de heer Van Hou
ten wel eens gelijk kunnen hebben.
„Dit geschiedde echter niet en daarom
raakte de vrees van den heer Van Houten
voor de nederlaag der liberale partij geheel
op den achtergrond. Indien men zich het
geschrevene in 1894 echter nu weer her
innert, dan verschijnt de teekening van
den Standaard, hoewel goed getroffen,
toch niet meer zoo als een verrassing.
„Bij de liberale partij speelt het voeren
der regeering in den lande voor alle
andere zaken de hoofdrol. Haar prestige
en het geloof in haar uitsluitende be
voegdheid en capaciteit tot regeeren
hadden, na de vorige kiesrechtuitbreiding,
een gevoelige knak ontvangenwant de
mogelijkheid was bewezen, dat ook chris
telijke, geloovige mannen de regeerkunst
met goed gevolg konden uitoefenen. Dat
zij, althans voor een deel, onder minister
Tak den weg der rechtvaardigheid en
der moreele politiek opwilden strekt haar
niet tot oneer. Maar toen 'gebeurde het,
dat van Houten er nog was, om haar
te herinneren aan haar oude suprematie
en om handig genoeg te spelen, opdat zij,
hier en daar zelfs onbewust, weer alle
troeven in handen kreeg, zonder dat hare
„toevallige" hondgenooten iets anders doen
kunnen, dan den liberalen Janpleizier na-
loopen, om te zien of deze ook nog ergens
bij toeval een ongeluk zal krijgen."
Deze slotsom van Het Centrum heeft
natuurlijk altijd hare waarde. Toch ver
valt de aanleiding tot haar adres, wanneer
waar is wat De Standaard schrijft
„Natuurlijk is er ook een andere oplossing
van het raadsel megelijk.
Deze dat men in Don Haag nog bij
zijn zinnen bleef en dat de demoralisatie
alleen in de M i d d e 1 b. sloop.
Iets wat te begrijpen zou zijn, zoo men
zich herinnert, wat onbeschaamd allemans-
spelletje ze bij de Statenverkiezing aandorst.
Zulk een poging als zij destijds bij de
Statenstembus ondernam, speelt men zelden
straffeloos.
De Standaard kan gelijk hebben.
Wij kennen het anti-liberaal radicalisme
van dit soort Takkiaansche Van Houten-
vergoders van een weinig naderbij. Men
hebbe van de zuivere bedoelingen der
Zeeuwsche nieuw radicalen geen te hoogen
dunk.
In nu wijlen ds. Van Hoogstraten ont
valt den lande weder eens een man, aan
wiens graf mannen van alle politieke kleur
of kerkelijke indeeling, rijken en armen,
ook weezen oprechte tranen weenen konden
en het ook deden.
Aan die groeve kwamen mannen als pro
fessor Gunning, de gereformeerde predikant
Van So n en de liberale minister van buiten-
landsohe zaken jhr. Roëll, mannen van zoo
uiteenloopende gevoelens, eenstemmig met
zoovele anderen getuigen van den grooten
zegen dien de Heere in dezen ontslapene
aan Staat en Kerk en School en Maat
schappij geschonken en thans ontnomen had.
Mannen die hij groote oprechtheid, ande
ren zoo verschillend van meening aan zich
weten te verbinden |en dat voor de zaken
van Gods Koninkrijk, zulke mannen zijn
zoo zeldzaam te vinden.
Worde door wie ds. Van Hoogstraten
gekend hebben iets van die zachtmoedig
heid en verdraagzaamheid geleerd, welke
hem zoo bijzonder geliefd maakten, ook in
de kringen zijner tegenstanders.
28 Oet. 1895.
Door den minister van financiën is in
getrokken de benoeming van H. Moster-
man komm. verif. te Amsterdam, tot komm.-
ontvanger le categorie te Bath en van A.
J. Houwer, wnd. komm.-ontvanger te Bath,
tot komm.-ontvanger le cat. te IJzendijke.
Voorts is, met ingang van 1 Dec. a. s.,
benoemd tot kommies ontvanger le cat. te
Bath A. J. Houwer, thans heiast met de
waarneming, en te IJzendijke J. S. de
Schepper, kommies-ontvanger 2e cat. te
Reuzel.
Met de tijdelijke waarneming van het
kantoor der directe belastingen en accijn
zen te St. Maartensdijk is belast de sur
numerair J. D. Noske te Middelburg, en
met de waarneming van het kantoor IJzen
dijke de surnumerair C. J. Postel te Rot
terdam.
Bij Kon. Besluit zijn benoemdtot
voorzitter van het polderbestuur van Wal
cheren D. A. Dronkers tot heemraad van
het waterschap Schouwen A. van der Wey-
de tot lid van het bestuur der waterkee-
ring van het calamiteuse waterschap Oud
en Jong-Breskens J. B. Been tot lid van
het bestuur der waterkeering van den
calamiteusen Annapolder J. van Damme
tot gezworen van den polder Nieuw-Othene
A. Dekker Antheuniszoon.
Voor onzen Landbouw.
De heer W. Kooyman, landbouwer in
de Hoeksche Waard, |werpt in de Maas-
en Merwebode het denkbeeld op, om
tot instandhouding van onzen kwijnenden
land- en tuinbouw een „landorganisatie"
in het leven te roepen.
Naar zijn meening zouden bij goede
organisatie millioenen meer uit onze land
bouw te halen zijn. Duizenden H. A.
goed bouwland gaan als 't ware verloren
door ondoelmatige bewerking en bemesting.
Ziehier in hoofdtrekken het plan van
den heer K.
Men benoemt eene commissie, die belast
is met het in pacht nemen van het land.
De heeren grondbezitters, die hun land
onder organisatie wensohen te verhuren,
vervoegen zich bij de comm. Het land
wordt onder langen termijn verhuurd, op
dat d« verbetering ten voordeele van den
gebruiker zou komeu en deze daardoor
zou worden aangespoord tot betere be
werking.
Maar wat zal de commissie doen in
geval van kwade posten, veroorzaakt door
ongeluk of kwaadwilligheid Daarvoor z»u
men de landpacht met 10 pCt. kunnen
verhoogen, waardoor een reservefonds ont
stond, als waarborg van betaling. De comm.
houdt toezicht op de goede behandeling
van het land. Dit zou den landeigenaar
ook wel 10 pCt. waard zijn. Zoodoende
kreeg men een reservefonds van 20 pCt.
van den paeht. Zou het dan nog niet
mogelijk zijn, ook uit die 20 pCt. de ouden
van dagen een pensioentje te verzekeren,
't welk wederom de armenlasten zou ver
minderen.
Maar hoe komen wij nu tot vermeerde
ring van voortbrengselen
De landbouw moet zoo ingericht worden
door de organisatie, dat ieder landbebou-
wer ziehzelven voldoende mest voor zijn
land verschaft.
Om dit duidelijk te maken zullen wij
eens 8 H. A. land afzonderen en verhuren
in 2 perceelen 4 H. A. aan A. en 4 H.
A. aan B. A. bebouwt zijn land op den
thans hestaanden voet, B. onder organisatie.
A. heeft noodig ter bebouwing 1 paard,
dat noodig heeft i/s H. A. voor winter-
voer zoodat 3 II. A. resten ter bebouwing.
Hiervan brengt.
1 H.A. tarwe op waarde f150
1 H.A. aardappelen 350
1 H.A* zomergewas 150
Totaal opbrengst f 650
B. schaft 3 koeien aan en bezvait 1 H.A.
met groenvoeder en houdt zijn beesten op
stal of in een hok hij de woning. B. krijgt
dan 2maal zooveel mest als A. en van veel
beter hoedanigheid bovendien.
Daarenboven trekt B. aan melk f 300
1 H.A. tarwe -150
3 H.A. J 1 H.A. aardappelen - 350
I 1 H.A. zomergewas -150
Totaal opbrengst f 950
B. trekt alzoo f 300 meer van de 4 H.A.
dan A. B. heeft evenwel per HA. f 60
noodig voor spitten, dat wordt over 3 H A.
f 180, zoodat B. f 120 meer over heeft dan
A., welke we kunnen! rekenen noodig te
zijn voor wintervoer voor de 3 koeien.
Voor het overige staan de werkloonen
gelijk.
Door de organisatie behaalt B het voor
deel, dat hij voldoende mest voor zijn land
heeft en wel mest die veel beter is dan
die van A. Het land van B. zal daardoor
in vruchtbaarheid winnen en dat van A
verliezen.