NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. lo. 181 1895. SafectCag lOTJlupsfus. legeiufe laacgang. CHRISTELIJK- HISTORISCH VERSCHIJNT G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN Welke keuze geldt het? elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,025. UITGAVE VAN en van 1 5 regels 25 centiedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Het wetsontwerp door den minister Tak ingediend tot uitbreiding van liet kiesrecht heeft veler gemoederen in beweging en groote verdeeldheid gebracht. Staatslieden, die vroeger schouder aan Behouder éen zelfde doel najaagden, heeft het verdeeld, met bitteren kamp tegen el kander in het harnas gejaagdvroegere tegenstanders op leven en dood vereenigd, als hadden zij voortaan éen zelfde doel, éen zelfden wensch, éen zelfde streven. Volgelingen van onzen Groen van Prin- stererdie hij eiken strijd van beginselen, steeds vooral in isolement kracht zocht, om de banier van het antirevolutionair begin sel fier en rein te houden, zag men broe derlijk samengaan met de standaarddragers van ongeloof en revolutie Om een wenschelijk geacht doel te be reiken, Werd zelfs dit middel aangegrepen. Om slechts meer kracht te kunnen ont wikkelen, zonder te denken aan den pro feet van het Oude Verbond, die, toen Amazia, Koning van Juda, weifelde om door terugzending der hulpbenden van het af geweken Ispraël, zijn kracht te verzwakken, hem herinnerde de Heere heeft meer dan dat om u te geven. Wij willen dit feit thans niet beoordee- len. Aan de vruchten kan men trouwens den boom kennen aan de middelen en gevolgen vaak het beginsel. Wij constateeren slechts het vroeger on- geloofelijk geacht feit. En van waar die verdeeldheid onder belijders van hetzelfde beginseldit samen gaan van anders meest heterogeene staats lieden, anders voorstanders van zich op leven en dood bekampende beginselen Ter wille der leuzeal of niet uitbrei ding van het kiesrecht in democratischen zin. Eene leuze elkander, wegens haar schoon klinkenden klank nageroepen, zonder, wij zijn er van overtuigd, zich vaak reken schap te geven van hare beteekenis. Wat is toch de aard en de oorsprong dier democratienaar welks grondslag men het kiesrecht wilde geregeld zien? Vaak oppervlakkig beschouwd als de toepassing van het christelijk beginsel: „hebt uw naaste lief als u zelf," vindt zij in waarheid haar oorsprong in het hei- densch Griekenland en was haar beteeke nis „regeering van het volk, door en voor het volk". Volgens haar was de wensch der meer derheid van het volk recht en wet, waar aan ieder zich had te onderwerpen. De meening van de meerderheid des volks, niet van der zake kundigen. Om het even, of het gold eene zaak, welker grondslag en gevolgen de groote massa wist te beoor- deelen of niet. Wanneer slechts Je meer derheid iets goedkeurde, had de minder heid zich te onderwerpen. De menschelijke rede en inzicht, zonder meer, besliste wat waarheid en recht was. Van daar dan ook dat de Grieksche wijsgeeren, gelijk een Herodotus en Aris- toteles, als eischen voor eene goeden regee- ringsvorm stelden: lo. gelijkheid van rech ten, 2o. aanstelling der regeeringspersonen door het lot, 3o. verantwoordelijkheid der overheidspersonen en mindere ambtenaren aan het volk, dat hen bij het einde van hun ambt rekenschap vroeg, 4o. het onder werpen van alle vraagpunten aan het oor deel des volks. Wij nemen dit kort be grip over zooals het onlangs in de weten schappelijke bladen werd opgegeven. Van daar dan ook, dat b.v. in Athene recht werd gesproken door burgers, door het lot aangewezen, om het even of zij iets van rechten afwisten of niet. De mensche lijke rede gaf hun in, wat waarheid was, en maakte hen tot alles in staat. Als er gezanten kwamen van vreemde mogendhe den, moesten deze onderhandelen met de volksvergadering. Als er oorlog gevoerd moest worden ontvingen de opperbevelheb bers hunne bevelen van de volksver gadering. Onbepaalde volksregeeringen, ziedaar den grondslag der democratie. Nu beweren sommigen wel dat, mogen er al groote bezwaren aan zulk een regeerings- vorm kleven, deze toch de meest afdoende zekerheid geeft dat ieders recht geëerbie digd wordt, maar het is toch opmerkelijk dat bij dien regeeringsvorm twee derden der bevolking van Athene als slaven geheel overgeleverd waren aan de luimen hunner meesters, evenals de minderheid van het overige derde zich blindelings had te on derwerpen en moest gedoogen, wat de meer derheid van dat derde verkoos vast te stellen. Zouden nu alle voorstanders der leuze „uitbreiding van het kiesrecht in democra tischen geest" zich rekenschap hebben ge geven van den aard en de strekking van dien grondslag, dien zij bij het kiesrecht willen gehuldigd zien Wij meenen het te mogen betwijfelen, vooral als men daartege nover stelt, wat de Bijbel ons leert, welks ordonnantie de ware antirevolutionair, als richtsnoer ook in het staatsrecht wenscht toegepast. Ofschoon daar geen model wordt voor geschreven van een wereldlijken staat, leert hij toch veel omtrent de verhouding van onderdaan en overheid. Zoo min mogelijk eigen beschouwingen op den voorgrond willend plaatsen, herinneren wij aan hetgeen daaromtrent voorkomt in art. 36 van de Geloofsbelijdenis der Gereformeerde Kerk waar de geest en strekking in het kort is samengevat in de woorden„Wij gelooven dat onze goede God, uit oorzake der ver dorvenheid des menschelijken geslachts, Koningen, Prinsen en Overheden verordend heeft, willende dat de wereld geregeerd worde door wetten en policiën, opdat de ongebondenheid der menschen bedwongen worde, en het alles met goede ordinantie onder de menschen toega Verder, een ieder, van wat qualiteit, conditie of staat hij zij, is schuldig zich den overheden te onderwerpen, schattingen te betalen, haar eere en eerbied toe te dragen, en haar ge hoorzaam te zijn in alle dingen die niet strijden tegen Gods Woord, voor haar bid dende in hunne gebeden, opdat haar de Heere stieren wilde in alle hare wegen, en dat wij een gerust en stil leven leiden Ziedaar, zonder bijvoeging van nuttig- heidsgronden of menschelijke bespiegelingen het verschil tusschen den grondslag en de be teekenis van de heidensche democratie en van wat ons de Bijbel leert omtrent de verhouding van onderdaan en overheid. Is er grooter verschil mogelijk? In het eerste een opleggen van den volks wil aan de overheid in de laatste onder worpenheid van den onderdaan aan de over heid. In het eerste, als bolwerk tegen de wil lekeur der overheid, de uitgedrukte volks wil, in het laatste het gebed tot Hem, Die ook de harten van de overheden neigt en leidt. Ir. het eerste zuiver menschelijk streven, het ingrijpen van het individu om overheid en maatschappij te regelen naar zijn wil, in het laatste geen persoonlijk ingrijpen daartoe van het individu, maar, na het afleggen van getuigenis, eene overgave aan Hem, Die ook het lot der volken bestiert, in de vaste overtuiging en het geloof, dat het gebed eens rechtvaardigen, ook nu nog veel vermag. Niet dat wij daardoor den schijn op ons willen laden, dat elke inmenging van het individu, wanneer hij daartoe door de overheid in de gelegenheid wordt gesteld, ongeoorloofd is, integendeel, maar slechts de vraag gesteld of het van antirevolutio nair standpunt geoorloofd is de overheid te willen dwingen, door afgeperste uitbrei ding van het kiesrecht, meer volksmacht te geven en te erkennen, dan wel of dit niet juist een uitvloeisel is van het revo lutionaire Staatrecht? Wij begrijpen, dat door ieder, voor wien de tijd, dat de Bijbel als geopenbaarde waarheid geëerbiedigd moet worden, reeds lang voorbij is, onze herinnering met medelijdend schouderophalen zal worden bejegend. Maar wij schreven eene her innering vooral voor hen, die nog steeds denBijbel, als de openbaring Gods liefhebben en in eerbied houden. Het geldt toch hier de keuze tusschen de leerstellingen van de menschelij ke rede en de openbaring Gods. Van die tweeën een; hoe licht en hoe gaarne men ook verleid wordt, door ge moedelijke maar... menschelijke bespiege lingen de vraag van het eigenlijke terrein af te brengen, in waarheid moet ieder tus schen die twee grondslagen eene keuze doen. Aan ieder de verantwoordelijkheid voor zijne keuze. Schoon wij in het algemeen de strek king van bovenstaand artikel beamen, komt er een opmerking in voor, waarop de ge achte schrijver ons eenige kantteekenin;en moge veroorloven, niet dewijl wij het er niet mede eens zijn, maar om misverstand te voorkomen. De geachte inzender zegt dat het ten vorigen jare ging om uitbreiding van kies recht in democratischen zin. Wij zouden hiervoor willen schrij ven in nog meer democratischen zin. Wij meenen dat het tegenwoordige kies recht reeds een belangrijke schrede was op de democratische lijn en dat iedere uitbreiding zij zij van Tak of van Van Houten niets anders is dan een door trekking dezer lijn. Deszelfs losmaking van den census door Tak was een' poging om het plutocratisch element, hetwelk nog sinds de jongste kiesrechtuitbreiding als maatstaf voor kies bevoegdheid was overgebleven, voor goed uit het kiesrecht te verwijderen. Hierover liep de strijd. Wat nu de uitlegging van het woord democratie betreft, heeft de schrij ver zeer juist gezegd dat democratie en democrati sche regeeringsvorm heen wijzen naar volks- regeering, uitoefening van volksmacht. Niemand zal ontkennen dat, gelijk in oud-Rome, de democratie in het liberalis tisch Nederland iets anders bedoelt dan uitbreiding der volksmacht. Let wel uitbreiding der volksmacht. Het beginsel der volksmacht toch was reeds door de liberalen van '48 in de Grond wet neergelegd, en bij de Grondwetsher ziening van 1887 bestendigd ook in be trekking tot het Kiesrecht. De antirevolutionaire party de ge achte inzender weet dit beter nog dan wij heeft dit niet kunnen keeren. Als men nu van de overzijde een Laug leve deze democratie doet hooren,dan stemt geen enkel antirevolutionair met dezen kreet in. Aan dwang op de Regeering om deze democratie ter wille te zijn denkt niemand onzer. Maar wij hebben een andere opvatting omtrent het streven in democratische rich ting, waarvan bij de verdediging der kies wet Tak door de antirevolutionaire party werd gewaagd. Eene opvatting waartoe wij ons gerech tigd achtensinds de spraakmakende ge meente tal van woorden eene andere be teekenis gaf denk slechts aan maarschalk en schobbejak en ook het woord demo cratie tot die woorden is gaan behooren, omtrent welker beteekenis de opvattingen verschillen naar gelang van het wijsgeerige of politieke standpunt der partijen. Bekend is het schoone artikel van jhr. mr. A. van Daehne van Yarick in De Boodschapper van 26 Juli 1893 over „Dr. Kuyper en de Democratie." Daarin zegt hij „Reeds lange jaren getuigde Groen van Prinsterer, dat Nederland geraakt was onder eene Staatsregeling die eene democratie was, en wel van slecht allooi. Democratie,wijl het zwaartepunt des gezags zich constitu eerde bij eene Kamermeerderheid, bij ze kere coterieën, die zich voor de natie zelve dorsten uit te geven, en, in naam van deze, wetten,'benoemingen, toestanden doordrij ven naar willekeur. Van slecht allooi wijl '^eze coterieën onder den schijn van aan hankelijkheid het Koningschap verlaagden tot haar zaakwaarnemer, tot een gekroond agent, dienstig om zoowel den meerderen man van traditie als den minderen man op een eerbiedigen afstand te houden van het politiek banket, waaraan zij zich ten laste van het algemeen even pralend als kwistig te goed deden. Inderdaad, de democratie is in Nederland zoo oud als de parlementaire regeering, en de mede-uitoefening van de wetgevende macht, dat wil zeggen van het hoogste at tribuut der souvereiniteit, door de verte genwoordigers des volks, werd nog bij de jongste Grondwetsherziening in artikel 109, zelfs door de conservatieve partij, stilzwij gend, plechtig bezegeld". En dan toont hij aan uit de bovenge noemde feiten dat, wie dat artikel 109 aanvaardt, ook aanvaardt de uitbreiding gelijk die door de Takkianenis ge wenscht. Yervolgens noemt hij nog andere feiten welke doen zien hoe in deze eeuw die „democratische zin" schier alle be langen, van Kerk en School, en staat en kerk heeft beheerscht. En uit wat wij een vorige maal uit de Vragen des Tijds overnamen blijkt afdoende wat Thorbecke's geestelijke zonen met deze democratie bedoelen. Men herinnere zich maar het ijzing wekkende woord van dr. Betz, waaruit blijkt dat democratie is erkenning dat de stof God is (materialisme)dat democratie is leven voor de wereld alleen dat de.- mocratie is ontkenning van het eeuwige revolutie tegen het Goddelijk gezagaf schaffing der Godsregeering. Dat democra tie is Volksregeering in plaats van, in tegenstelling van Godsregeering. Het volk baas in plaats van God. Die democratie dr. Betz erkent het zelf wil ook opruiming van de Over heid. Hij zegtUit een denkbeeldigen hemel willen wij nederstryken op de werkelijke aarde. En als noodwendig gevolg vordert hij eerlijk weg In plaats van theocratie door middel van allerlei zoogenaamde stedehouders en woordvoerders Gods, vorderen wij demo cratie Wij zullen wel niet behoeven te betoo- gen dat wij met een dergelijke democratie geen gemeenschap hebben. Maar wat is dan de democratie op het oogenblik voor ons? Yoor ons is democratie, uitbreiding van stemrecht in democratischen zin niets an ders dan wat de jongste deputatenverga dering bedoeld heeftuitbreiding zoodanig dat de volksinvloed niet meer beperkt zij tot één stand, den bezittende, maar tot alle rangen en standen. Die democratische zin behoort niet alleen by de vraag om kiesrechtuitbreiding; doch omvat alle geestelijke en stoffelijke belan gen der organisch geworden natie. Democratie niet in politieken, maar in socialen zin is het ideaal van alle Christe nen. Zij is, gelijk ds. Gispen het eens heeft uitgedrukt, ,,'de poging om, zooveel het op deze wereld mogelijk is, paal en perk te stellen aan de overheersching van den eenen stand over den anderen, om de recht vaardigheid met de barmhartigheid in ver band te zetten, ten aanzien van alle stof felijke en maatschappelijke belangen." En deze alleen heeft de Christen op het oog, wanneer hij met de mannen dei- revolutie aandringt op kiesrechtuitbreiding. Niet in oud-Romeinsch-, noch in atheïst-, noch in sociaal-, maar in Christelijk demo cratischen zin behoorden al onze wetten en Staatsinstellingen te worden herzien. ■i Moeten wij een ministerie van landbouw hebben De Geldersch-Overijselsche Landbouw- maatschappy zegt ja. Andere maatschappijen zullen zich over deze qnaestie uitspreken. Wij zouden zoo zeggen, dat wij het best zonder een minister van landbouw af kunnen. Kouden wij een dergelijk bewindsman vinden en een stel ambtenaren er bij, die het Rijk niets kosten, dan zouden wy zeg gen de proef ware te nemen. Baat'tniet, 't schaadt ook niet. Maar, maar, ieder nieuw ministerie moet geld kosten. Toen in 1877 het ministerie Kappeyne optrad, moest er een ministerie van water staat, handel en nij verheid in het leven geroepen worden, en de heer Tak werd achtste minister. Het ministerie van binnenlandsche zaken had daardoor heel wat minder werk maar de natie zat voor dè, jaarlijks terügkeerende, kosten Nu wil men het ministerie van water staat, dat waarlijk niet te veel op zijn horens heeft, ontlasten door een ministerie van landbouw te formuleeren. Keuchenius heeft het eens uitgesproken: het ministerie Kappeyne heeft onze natie gezegend met een schoolwet die niemand voldoet en een achtste ministerie. 't I9 te wenschen dat men van het kabinet Yan Houten niet eenmaal zegt het ministerie Van Houten heeft de natie gezegend met eene kieswet die niemand voldoet, en een negende ministerie. Want zie, zulk een ministerie van land bouw zou geld kosten. Het Friesche blad De Getuige heeft het eens uitgerekend. Ruw gerekend zou dat komen op het volgende „Een Minister f12.000; Secr..Generaal f 5.000 Referendaris f 5.000 3 Hoofd commiezen f 7.800 8 'Prov. dignitarissen (noem hen inspecteurs) f 44.000 met een Hoofd-iuspecteur f 6,5004 Commiezen f8.800; 8 adjunct-commiezen f 12.000 3 eerste klerken f 3.000 5 tweede klerken f 3.000 dat is reeds het bagatelletje van f 107.000 waarbij gerust kan aangenomen worden dat dit bedrag met f 3.000 moet verhoogd worden, maakt samen f 110.000, en dat niet voor eens, maar per jaaron gerekend de pensioenen". Wij vermoeden dat het Friesche blad eer te laag dan te hoog geraamd heeft. En dan, wat nuttigheid zou het ons geven? Eenigen landbouwspecialiteiten zou £r een schitterende loopbaan, doch den land bouw zelve geen nieuwe bron van bestaan door geopend worden. Misschien een paar landbouwscholen meer; wat meer wetenschappelijke onder zoekingen, wat meer commissoriale ad viezen wat meer subsidies wat meer geschrijf en ge wry f. Doch den boerenstand te redden uit de ellenden, zal wel boven de kracht zijn van een dergelijk ministerie van land bouw. Dit is iets anders in een groot land. Een land met invoerrechten. Een land met uitgebreide handelsbetrekkingen. Daar isjzulk een ministerie bepaald noodig. Maar ons goede land heeft er geen be hoefte aan; en de voordeelen wegen bij lange na de onderhoudskosten niet op. Laten liever onze landbouwmaatschap- pijen zich al meer in contact stellen met de regeering. Mannen als Bultman in de eerste-, Henne- quin in de tweede kamer, laten zij maar steeds blijven optreden in het belang van den landbouw; en laten mannen als de Jong en Breebaart in de eerste-, Van Al phen en Lucasse in de tweede kamer hen daarbij maar kloek ter zijde staan. Of, wat nog beter is, laat de Regeering ons Kamers van Landbouw geven, Kamers met staatsrechtelijke beteekenis; officiëele lichamen waarmede zij raadplegen kan. Daardoor zal de Landbouw minstens even goed worden gediend. Onze raad zou dus zijn aan de Zeeuwschc Landbouw-maatsckappij Vraag geen Ministerie van Landbouw.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1895 | | pagina 1