NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
io. 108. 1895.
Sftfecdag 15 funt.
Ilegeiiifc faarpng
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
HET ÏÏHIE-RAPPORT.
VERSCHIJNT
G. M. KLEMKERK, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Uit de Pers.
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE VAN
en
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Bij dit nummer behoort een bijvoegsel.
Zij die zich met 1 Juli a. s. up
ons blad abonneeren, ontvan
gen de nommers die in de maand
Juni nog verschijnen, gratis.
mammam—^
De Volksstem vertrouwt niet zeer het
democratisch tintje in de Circulaire dei-
Liberale Unie en spot vooral met de uit
drukkingen, dat men in de wetgeving de
belangen van den arbeid en den arbeider
ten volle tot bun recht wil doen komen;
dat men elke bevoorrechting van het ka
pitaal wil doen ophouden; en dat voor
zoover de wetgeving invloed uitoefent op
de verdeeling der maatschappelijke goede
ren, in het algemeen meer rechtvaardigheid
moet worden betracht.
Dan schrijft zij verder:
„En voor zoo iets zullen nu de liberale
kiesvereenigingen bij ons te lande ijveren!
Kunnen de heeren die dit voorstellen, elkan
der aanzien zonder te lacher? Elke be
voorrechting van het kapitaal te doen op
houden om de arbeidersbelangen ten volle
tot hun recht te doen komen. Ja wel, als
er in elke liberale kiesvereeniging die het
voorgestelde ^besluit zullen nemen, v i e r
of v ij f leden zijn, bewust van hetgeen zij
hiermede verklaren en bereid hun woord
gestand te doen, is het veel. Moesten de
heeren—al de heeren van het bestuur der
L. U., zichzelf niet te hoog achten, hun
persoon te leenen tot het opvoeren van
zulk een comediestuk Had het bestuur
der L. U. geschrevenWjj gelooven, dat ook
in de wetgeving er wel iets gedaan kan
worden om de belangen van den arbeid en
den arbeider een beetje meer tot hun recht
te doen komen, de bevoorrechting van het
kapitaal iets minder ongegeneerd te maken,
om door de wetgeving de verdeeüng der
maatschappelijke goederen niet nog onrecht
vaardiger te doen worden dan deze reeds
is ieder zou erkennen, de liberale heeren
en vereenigingen, meenen wat zu zeggen;
het vooruitstrevend liberalisme in doorsnee
ziet er werkelijk aldus uit. Maar wie zal
willen aannemen, dat b. v. liberale kiesver
eenigingen, als de Middelburgsche iets anders
dan een slimmigheidje meenen uit te halen,
als zij met zalke overdreven taal hun ge
woon liberalisme zoeken te bedekken, ten
einde zichzell rijp te verklaren voor een
bond van democraten? Want niet alleen
te Middelburg, maar overal, waar geheele
liberale kiesvereenigingen besluiten moeten
een program te aanvaarden ter vereeniging
van alle democratische vrijzinnigen, zijn de
echte democraten zeldzaam als witte raven 1"
Eer de heeren een Vereenigings-piogr&m
ontwerpen, meent de Volksstem, hadden
zij een vereenigings-ïoxmule moeten geven.
De weg om daartoe te komen, ligt volgens
haar voor de liberalen aldus:
de liberalen ontwerpen hun
o v e r t u i g i n g s-program, gelijk de radi
calen dat voorlang deden, en de parlementaire
socialisten desgelijks.
En als de liberale party gereed is, gelijk
de beide andere groepen van „vooruitstre
vende vrijzinnigen!", trachten zij met el
kander en zoo mogelijk ook met de
„onvrijzinnige democraten", een program
van actie te vormen voor het zittingttjdperk,
dat na de nieuwe kieswet intreedt. Als de
Liberale Unie-heeren nu eens eerst
eerlijk, zonder bijoogmerken, als ernstige
mannen,hun overtuiging, d.i. de over
tuiging niet van een handvol leiders, maar-
van het gros hunner partygenooten, for
muleerden, zouden zij althans zooveel ver
trouwen kunnen wekken, dat ook anderen
belust konden zijn op samenwerking met
hen. Wat zij nu bezig zyn te verrichten
brengt hen in miscrediet binnen- en buiten
de muren. Zii hebben, we toonden dit vroeger
reeds aan, hun werk verkeerd begonnen
laten zy het op deze wijs niet voortzetten,
want het eind kan hun niet anders brengen
dan spot en blaam".
De Standaard schrijft
De aanneming van het wetsontwerp-
Lobman over den onderwijzerstermijn, in
verband met de subsidie der vrij e scholen,
biedt van den eenen kant ongetwijfeld
winste, maar levert toch werr een nieuw
gevaar op.
Hoe erkentelijk we dan ook zijn voor
het ten deze genomen initiatief, zou het
o. i. toch veiliger zijn geweest, bijaldien
er nog een alinea aan het ontwerp ware
toegevoegd geweest.
Zeer terecht merkte dr. Vermeulen op
dat als in later tijd wij eens aan scbaarschtc
van onderwijzers lijden, en het Openbaar
onderwijs over heeft, de Regeering allicht
zal zeggenGij hadt uwe vacaturen wel
vervuld kunnen krijgen hier staan candi-
daten bij hoopen.
Een bedenking, die uiteraard nog verder
strekt. Een Roomsche school kan geen
Joodschonderwijzer gebruiken. Een Ethische
school geen onderwijzer die Calvinist is,
en geen Calvinistische school een Armini-
aan.
Jammer sleehts dat Dr. Vermeulen zijn
amendement te kort nam, en daardoor niets
ter zake liet dienen.
Wat ons zou gered hebben, was een be
paling, dat de schoolbesturen afschrift van
de gedane oproepingen moesten overleggen
en dat de bedingen door de besturen in
die oproepingen gesteld, door de Regeering
zullen worden geëerbiedigd.
Gelijk het nu liep, deed het amendement
van Dr. Vermeulen eer kwaad.
Nu toch is het ingetrokken op een be
tuiging van den heer De Beaufort dat hij
anders tegen zou stemmen.
De wet is alzoo aangenomen onder den
druk van een meening, dat de candidal en-
kring niet, in zoo beperkten zin mag wor
den genomen.
Een latere regeeri ng zou dus allicht kun
nen zeggen „Zoolang er heeren met een
acte op de markt ledig staan, geef ik,
zoo gij ze niet inhuurt, geen subsidie."
En hierin nu schuilt iets bedenkelijks.
De heer W. Jansen, Hoofd eener bij
zondere School voor meer uitgebreid Lager
Onderwijs te Utrecht en mede-onderteeke-
naar van het Unie-rapport, verdedigtin de
Stemmen voor Waarheid en Vrede gemeld
rapport tegenover de aanvallen, waaraan het
in dit tijdschrift heeft blootgestaan.
„Wat is", zegt de schrijver, „de hoofd
oorzaak van alle misstanden en scheeve
verhoudingen op het gebied van ons
volksonderwijs? Het is mijns inziens deze
dat de Staat één alles beheerschend be
ginsel, één fnndamenteele grondwaarheid
geen recht doet wedervaren. En dit
beginsel isdat der volkomen en vol
strekte gewetensvrijheidook op het ter
rein van de school. Persoonlijke gewe
tensvrijheid, voorzeker zij bestaateren-
zoo gewetensvrijheid op het gebied der
go isdienstige associatie, der kerkelijke
belijdenis. Worde ons steeds het rechte
inzicht geschonken, om er een gepast en
dankbaar gebruik van te maken Doch
eveneens behoort zij te bestaan op het
gebied der school. Allen volksgenooten
behoort volkomen vrijheid van bewe
ging te worden verleend, om zich tot
kringen van gelijkgezinden te asaocieeren
en te constitueeren, teneinde aan hunne
kinderen dat schoolonderwijs te doen
geven, 't wolk in overeenstemming is
mat de godsdienstig zedelijke overtui
gingen en inzichten, die zij zeiven zijn
toegedaan. De rechten der ouders op de
school zijn onbetwistbare rechten, dewijl
zij gegrond zijn in niet straffeloos te
miskennen verplichtingen.
De ouders zijn nu eenmaal door God
zelf aangewezen opvoeders van hun
kroost; zij dragen de volledige ver
antwoordelijkheid voor de wijze, waarop
zij hunne roeping in deze volbrengen,
taeen overdracht, van welk deel hunner
taak ook, ontslaat hen van de finale ver
antwoordelijkheid tegenover hun gewe
ten en hun Goddaarom hebben zij zei
ven te heslissen, of en hoe zij eenig onder
deel van hun opvoedingswerk zullen
overdragen aan anderenen wanneer dit
geschiedt, dan hebben zij toe te zien
dat de eenheid van opvoedingsbeginse
len bij die overdracht ongeschonden
gehandhaafd blijve. Wat voor mij,
vader of moeder', als hoogste, intiemste
waarheid en levensbeginsel geldt, dat
wil ik ook mijnen kinderen als zooda
nig voorgesteld en ingeprent zien ten
minste ik behoor dat te willen en
wanneer ik er onverschillig voor ben
en mij in het nakomen mijner roeping
nalatig betoon, dan zondig ik tegen God.
en Zijne volstrekt geldige inzettingen.
Staat noch Kerk mogen mij in deze
mijne rechten te kort doen of mij in
den waan brengen, dat zij mij van
mijne verantwoordelijkheid of van eenig
deel daarvan vermogen te ontslaan en
de Staat zal dan eerst werkelijk een
protestantsch karakter toonen te bezit
ten, wanneer hij deze eisch der vol
strekte gewetensvrijheid op het gebied
der opvoeding, ook der schooiopvoe-
ding, volkomen eerbiedigt."
Juist dit laatste nu, meent de heer
Jansen, heeft de Staat ten onzent niet ge
daan. De onderwijswet van 1878 ging,
nog nadrukkelijker dan die van '57. van
het onzielkundige, onpaedagogische, onpro-
testantsche beginsel uit, dat de opvoeding-
taak in huisgezin en school, in plaats van
als ééne organische eenheid te worden er
kend, in tweëen kan worden gescheurd.
Zij huldigde een schoolonderwijs, dat op
een deel van den geest en het gemoed,
van den leerling beslag legde terwijl het
andere deel aan huisgezin of kerk ter be
arbeiding werd overgelaten, aldus de groote
waarheid miskennende, dat niet de opvoe
ding geheel of ten deele naast het onder
wijs mag bestaan, doch integendeel opvoe
ding en onderwijs ééne niet nader ontleed-
bare eenheid uitmaken, en dat zoowel het
gezin als de schooi steeds het geheele kind
hebben te leiden en op te voeden.
Met de wet van 1889 heeft de schrij
ver nooit kunnen dwepenen dit niet,
omdat zij te ver ging, maar omdat zij niet
ver genoeg ging en een halve maatregel
was.
„Immers het groote, door zijne massa
liteit imposante geheel der openbare
school bleef in zyn eenmaal gestempeld
karakter voortbestaan de meeste Neder-
landsche ouders bleven zich hunne roe
ping onbewust, de klove tusschen hais
en school,tusschen onderwijzersen ouders
werd grooter, en de kinderen bij hon
derdduizendtallen overgeleverd aan een
dualistisch opvoedingssysteem, waarvan
de sehroomelijke gevolgen weliieht eerst
zichtbaar zullen worden, wanneer het
te laat zal zijn, omaan herstel te denken."
Na vervolgens tot adstructie zijner mee
ning eenige bladzijden uit mr. van der
Brugghen geciteerd te hebben, gaat de
schrijver aldus voort
„Het is mijns inziens duidelijk en
klaar-, dat de Staat, niet kunnende
uitmaken wat de waarheid zij, voor
alles wat zich met ernst als zoodanig
komt aandienen, gelijken eerbied be
hoort te hebben en ik zie niet in, dat
de eene groep van ouders, eene school
naar hun hart begeerende, niet op de
zelfde ondersteuning zou mogen reke
nen als de andere. Voorzeker wij
zouden het moeten aanzien, dat de
Staat denzelfden finantieelen steun ver
leende aan Nederlandsch-Hervormden
en Doleerenden, aan Roomschen en Is
raëlieten ja ook aan Modernen, die
Jezus als een verheven godsdienst
leeraar eeren, zoowel als aan Ongeloo-
vigen, die slechts vasthouden aan een
onpersoonlijk zedelijk ideaal. Doch
godloochenaars en socialisten dan Mij
dunkt, Mr. van der Brugghen zou hen
bezwaarlijk hebben kunnen afwijzen.
Alleen blijve gehandhaafd art. 53 der
schoolwet, waarbij het verspreiden van
leeringen, strijdig met de goede zeden
of aansporende tot ongehoorzaamheid
aan de wetten des lands, wordt ver
boden. Verder, dunkt mij, kan en mag
de Staat niet gaan. Immers de Staat
kan nimmer de godsdienstige of zede
lijke gezindheid zijner burgers naar
waarde beoordeelen, doch vermag alleen
tuchtigend op te treden tegenover de
zijn gezag ondermijnende daad, of te
genover het datzelfde gezag ondermij
nende woord. Bovendien, er is en er
blijve een Schooltoezicht.
Waar de Staat op zich neemt finan-
tiëele verplichtingen na te komen,
daar heeft hij ook het recht en den
plicht, te controleeren, of de verleende
gelden voor het aangegeven doel worden
besteed. Of nu echter art. 53 en School
toezicht te zamen alle misbruiken en
excessen zullen kunnen weren ik ge
loof het niet. Doch is nu in dit op
zicht alles in het reine En gaat het
aan, de volledige gewetensvrijheid op
het stuk der schoolopvoeding aan allen
te weigeren, uit vrees dat honderden,
dat duizenden wellicht, zullen trachten
haar te misbrniken Gij vraagt, wat er
zoo doende zal overblijven van onzen
Protestantschen Staat Doch veroorloof
mij de wedervraag„Kan van onzen
Protestantschen Staat, of liever van
ons Protestantsch volkskarakter, meer
overblijven, dan er van aanwezig is?"
Vertoont onze natie nu eenmaal
niet een bonte verscheidenheid van
geloofsovertuigingen, die, wij megen
het betreuren of niet, als een feit moet
worden aanvaard, en tegenover welke
de Staat zyn Protestantsch karakter
niet beter kan handhaven, dan door-
elk dier richtingen en gezindheden
volkomen vrijheid van beweging te
gunnen, zoolang zijne eigene grondsla
gen niet rechtstreeks worden bedreigd?
Doch, zoo hoor ik U tegenwerpen,
vrijheid van beweging gunnen is nog
wat anders dan gelden vers1 rekken om
instellingen van onderwijs te onder
houden, door deze verschillende secten
en richtingen ten bate hunner kinderen
in het leven geroepen.
Welnu, dan zou daaruit moeten
volgen, dat de Staat noch gelden voor
eenige school verstrekte, noch schooltoe
zicht uitoefende, noch zich bemoeide met
de opleiding en examineering van onder
wijzers; want op welken grond zou
de Staat sommigen kringen van ouders
in dit opzicht ten gerieve zijn en an
deren alle medewerking beslist weige
ren, zonder zioh aan de groatste par
tijdigheid schuldig te maken Of zal
de Openbare Staatsschool wellicht
de sterke vesting zijn, achter welker
muren het Protestantsch darakter onzes
volks veilig en ongedeerd zich kan
ontwikkelen
Ik geloof veeleer, dat het er met
dat Protestantsch karakter gunstiger
zou uitzien, indien de staatsopvoeding,
waaronder het grootste deel onzer natie
nu bijna een halve eeuw heeft ver
keerd, er niet krachtig toe had bijge
dragen, om de eigenaardige trekken van
dit karakter tot bijna onkenbaar wor-
dens toe uit te wisschen."
„Of ik mij dan zooveel bijzonder
heerlijks en voortreffelijks voorstel van
de verwerkelijking der beginselen, in
het Unie-rapport neergelegd Ik hoop
daaromtrent in eene nuchtere en kalme
stemming le blij ven doeh ik hoop, dat
u het mij ten goede zult houden, wan
neer ik met uwe sombere profetieën
niet kan instemmen. Ik wensch niets
liever, dan nuchter en kalm te ver
trouwen in de macht der waarheid,
die immers toch, wij gelooven het, al
tijd het allerlaatste woord zal hebben.
En de macht der waarheid zie ik, in
de gewichtige zaak, die ons bezighoudt,
belichaamd in het voor mij onwrikbaar
vaststaand beginsel, dat de school eerst
dan waarlijk is, wat zij wezen moet,
wanneer zij de school der ouders is.
Wanneer deze waarheid weer krach
tig zal gaan spreken tot het geweten
onzes volks, dan kan het niet anders,
of de gevolgen zullen heilzaam zijn."
|14 Juni '95.
De heer D. J. Oggel heeft zijne be
noeming tot lid der provinciale staten voor
het kiesdistrict Goes aangenomen.
De eedsquaestie
De Commissie uit de Tweede Kamer
heeft rapport uitgebracht omtrent Regee-
ringsinlichtingen op het adres van dr.
P. C. E. Frowein, lid van den Raad der
gemeente Helder, over verkeerde toepassing
van art. 39 der Gemeentewet.
De Commissie is met den Minister' van
Binnenlandsche Zaken van oordeel, dat, in
dien men uilsluitend het oog houdt op de
toepassing, steeds aan art. 39 der Gemeen
tewet gegeven, bepaaldelijk ook hij Kon.
Besluit van 19 Maart 1894, er voor 's Minis
ters tusschenkomst geen termen waren. Zij
is van oordeel, dat in de gegeven omstan
digheden alleen de wetgever aan de ge
rezen bezwaren tegemoet kan komen.
Het blij kt immers, dat de voorzitter van
den Raad van Helder gehandeld heeft naar
de algemeen gehuldigde en steeds toege
paste opvatting, dat de wet stilzwijgend
onderstelt, dat ieder Nederlander behoort
tot een gezindheid en alleen de doopsge
zinden kunnen worden toegelaten tot het
afleggen eener belofte.
Een andere authentieke interpretatie van
het hierbedoelde wetsartikel ontbreekt. De
commissie erkent, dat deze toestand ern
stige bezwaren oplevert; dat dezelfde
redenen, die geleid hebben tot de ge
wijzigde Grondwetsartikelen 87, 91 en 129,
ook kunnen worden ingeroepen om eene
gelijksoortige verandering (vrijheid van keus
tusschen eed en belofte, onafhankelijk van
godsdienstige gezindheid) van art. 39 der
Gemeentewet te motiveeren.
Ook erkent de commissie, dat een on
houdbare toestand is ingestreden, nu om
trent de beteekenis en toepassing der laatste
alinea van art. 39 de meeningen zeer uit-
eenloopen. Aan den onzekeren toestand
dient naar het oordeel der commissie een
einde te komen, doch uit de verklaringen
der Regeering op 6 Dec. 11., blijkt, dat
een wetsontwerp tot opheffing van den be-
denkelijken toestand van haar niet is te
wachten. De commissie meent dus te moeten
adviseeren, den minister van Binnenland
sche Zaken dank te zeggen voor de ge
geven inlichtingen.
Bij kon. besluit is benoemd tot dijk
graaf voor het waterschap Groote en Kleine
Isebella E. Cenlenaere.
Goes. In de gemeenteraadsvergadering
van jl. Woensdagavond onder voorzitter
schap van den heer burgemeeester gehou
den bij afwezigheid van de heeren Ocht-
man en den Boer, werd na goedkeuring
der notulen meegedeeld dat de heer J.
A. Schmidt, leeraar aan de Hoogere bur
gerschool is overleden en burg. en weth.
in overleg met de commissie van toezicht
en den directeur, in de waarneming van
het onderwijs in de geschiedenis hebben
voorzien door dat onderwijs tot aan da
groote vacantie aan den heer M. J. van
der Meer, candidaat in de letteren te Gro
ningen, op te drigen, terwijl deze tevens
is belast met de lessen van den heer Allan,
gedurende diens ziekte.
Burg. en weth. wenschen hem daarvoor
eene vergoeding toe te kennen van f 250
en zullen te zijner tijd een voorstel doen,
waaruit genoemd bedrag kan gekweten
worden.
Voorts dat het kohier van den Hoofde-
lijken Omslag voor 1895 door Gedeputeerde
Staten is goedgekeurd.
Neg werd vergund aan M. Govers een
uitweg te maken van zijn huis over de
sloot naar den Westsingel tegen eene jaar
lij ksche retributie van fl, en oninbaar
verklaard een bedrag van f8.33, dat in
1886 is uitgegeven ten behoeve der wet
op de veeziekten en van het rijk niet is
kunnen worden ingeveerd en nu verjaard is.
Aan het eind der zitting nam de heer
Lambrechtsen afscheid van den raad; zijn
woord werd, onder applaus der raadsle
den met een hartelijke toespraak van den