NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. CHRISTELIJK- HISTORISCH VERSCHIJNT G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN HET WETJE LOHMAN. lo. 106. 1895, Dinsdag 11 M. Hegeiufe laargang. ELKEN MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,025. UITGAVE VAN EN van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Zij die zich met 1 Juli a. s. op ons blad abonneeren, ontvan gen de nommers die in de maand Juni nog verschijnen, gratis. Van af t October '94 is in overleg met den heer Klemkerk met de administratie van «de Zeeuw» belast de heer C. ORAN JE Lz-, Voorstad te Goes, die alle gelden in ontvangst nemen en voor de administratie teekenen zal. H H. geabonneerden, die gewoonlijk bij dhr. Klemkerk betaalden, gelieven hierop te letten. De Tweede Kamer behandelt op dit oogenblik het wetsvoorstel Lohman. De heer Lohman heeft een open oog vooral voor de kinderen van ons Christen volk, en waakt er voor dat de regeering, gebonden door de wet, niet eenigen maat regel neme, die den ondergang der vrije school zou ten gevolge hebben. Daarvan geeft ook zijn voorstel weer blijk, dat thans behandeld en naar gehoopt en gevreesd wordt, straks verworpen wordt. Een voorstel tot wijziging van artikel 54 der schoolwet in dien zin dat de sub sidie die na 31 Dec. 1898 moet worden ingehouden aan bijzondere scholen, bijaldien zij het bij de wet gevorderde aantal onderwijzers missen, toch verleend wordt, wanneer blijkt dat de besturen dier scholen ernstig hebben gepoogd om, door adverteeren als anderszins, in de leemte te voorzien. Bij het overal heerschend gebrek aan onderwijzers een billijk voorstel. De heeren Schaepman, A. Mackay en de voorsteller hebben dit wetje verdedigd, de heer jhr. De Beaufort uit Wijk bij Duurstede heeft het bestreden. Eerstgenoemde wees er op dat in de Koninklijke besluiten van 1893 en 1894 in de behoeften zooveel mogelijk wordt voorzien. Doch het Koninklijk besluit door minister Van Houten uitgelokt, werkt veel beperkender dan dat hetwelk minister Tak deed uitschrijven. Toch kunnen wij ons tot 1899 wel met Koninklijke besluiten behelpen. Maar daarna gaat de wet spreken en dan zal het dood vonnis over vele chr. scholen worden vol trokken. Daarin voorziet nu het wetsont werp. De heer Mackay erkende dat in de school wet van 1889 zijn wet leemten zijn. Die weg te nemen uit een wet die door samenwerking van alle partijen tot stand kwam, is plicht. Hij wees behalve op de reeds genoemde bezwaren voor de chr. schoolbesturen, op nog enkele andere gebeurlijkheden, waar van de inhouding der subsidie het gevolg zou zijn. Bijv. dat de benoemde onderwijzer plotseling ziek wordt of sterft en de tijd ontbreekt om nog binnen den door de wet gestelden termijn oproeping en benoeming te doen. In het belang van goed en degelijk on- derwys zijn strenge bepalingen gesteld voor het bekomen der Rijksbijdrage, doch om tot bovengenoemde onbillijkheden aanlei ding te geven, heeft de wetgever nooit bedoeld. Deze verzekering van den oud-minister hadden wij wel nier noodigniemand heeft deze dingen voorzien en met name de an tirevolutionaire pers ondanks de bezwaren die zij geoppend had, is met de wet ver blijd geweest. Doch de heer Mackay zal wel geen ge loof vinden als hij de klacht dat aan zoo vele openbare scholen het wettig getal onderwijzers mankeert en dezen toch nooit eenige bijdrage onthouden wordt, coupeert met de betuiging dat zulks voor menige openbare school onmogelijk zou zijn. Nu zijn er wel middelen zeide deze spreker om een bestuur dat meerdere scholen onder zijn beheer heeft, toch te doen uitkomen met de Rijksbijdrage, name lijk door tijdelijke benoeming van een on derwijzer van school A aan school B, om hem later weder naar zijn vorige school terug te zenden. Doch wij willen alleen royale middelen en dit is de voorgestelde wetswijziging. De bestrijding door den heer de Beau fort was zeer zwak. Hij meende dat de voorsteller zijn oude strijdros weer eens berijden ging. De heer Lohman ontkende dit. Het geldt hier een eenvoudig wetje dat tal van sprekers eigen geestverwanten of met tegenzin of met onverschilligheid ont vangen hebben. En waarom? Juist omdat het volstrekt niets bedoelt te veranderen in het wezen der bestaande wet. Het ontwerp is eigenlijk geheel en al uit de behoeften der praktijk ontstaan. Daarvan leverde de Spreker eenige be wijzen, waarop wij in een volgend no. terugkomen. s De heer Oggel is in Goes tot lid der staten gekozen met slechts 9 stemmen boven zij ne gezamenly ke tegenstand ers.(Oggel 1383, Putte 1297, Timans 26, Oele 6, Elenbaas 10, A. Wabeke EZoon, Donner, Helderman, D. de Jonge en anderen elk 1 stem.) Op het stembureau heerscht in zulke go- vallen eene zekere spanning. Maar in het kiesdistrict Thuin (België) stond het dezer dagen nog kritieker. Daar was herstemming tusschen een Ka tholiek en een Socialist en won de eerste hetmet meerderheid van slechts twee stem men. En daar waren heel wat meer stemmen uitgebracht dan te Goes. De Katholiek Bailly had 22188; de Socialist Lekeu 22183 stem men! Hoe groot moet daar de opwinding wel geweest zijn! Antiliberaal. Dit woord heeft in het kiesdistriet Goes al sinds jaren geen gangbaarheid meer. De Roomsche kiesvereenigingen candi- deerden telkens weer liberalen of steunden de liberale candidatuur. Wel zijn er uitzonderingen. Er zijn ernstige mannen onder hen, die aan dit spel nimmer meededen, en laatst zoo vernamen wij waren er enkelen die bij wijze van protest zelfs den Roomschen candidaat den heer Timans, om zijn meegaan met liberale candidaten, hun stem ont hielden. In Middelburg daarentegen, en ook ge deeltelijk in Hulst, hebben de Roomsche kiezers als éen man de antirevolutionaire candidaten gestemd. Gestemd dewijl ook zij gevoelden dat de overmacht der liberale Coterie diende gebroken. Met het oog daarop schreef dan ook De Standaard „Ook bij deze Provinciale stembus is weer overluid met den naam van anti- liberaal geschermd en, mits provinciaal yenomenhad dit in provinciën waar men de Cóterie uit de meerderheid poogde te dringen, uitnemenden zin." Nu hebben wij met een antiliberale partij nooit op gehad en verlangen dit ook nu niet. Toch zal de nawerking van de met zoo goeden uitslag gekroonde samen werking der minderheden zich dunkt ons, bij de aanstaande verkiezing van leden van gedeputeerde staten doen gevoelen. Ook Gelderland en Utrecht, waar de Staten voor eenige jaren om gingen, han delden naar den regel dat de meerder heid in het gedeputeerd collegie beant woordt aan de minderheid in de provin ciale staten, met in achtneming van de rechten der meerderheid. Yan de zes ge deputeerden in genoemde provinciën zijn 2 Roomschen, 2 Antirevolutionairen en 2 Liberalen. Hoe het in Zeeland zal behooren te worden? Dit kunnen wij veilig overlaten aan de beschikking der antirevolutionaire Staten- club, die 18 leden telt, en dus eene ver kiezing naar verhouding van het aantal leden in iedere party wel zal bevorderen. Op het oogenblik hebben in onze Gede puteerde Staten zitting 1 Roomsche, 1 Liberaal en de heer Yan Lijnden. Ons dunkt, er zou niets onbillijks in zijn, nu drie nieuwe leden moeten gekozen worden, zoo onder dezen 2 antirevolutio nairen werden aangewezen. Doch in dezen is de beslissing enkel en alleen bij de Provinoiale Staten. Onze opmerking vloeide ons alleen uit de pen, dewijl wij zoo dachten aan den zedelijken band tusschen de gekozenenen de kiezers. En dit laatste zal met belangstelling toe zien. De Toekomstsocialistisch weekblad voor Zeeland, schrijft onder het motto Af te keuren dadendat zij de mishandeling der Heilssoldaten „door een aantal Goesche jongelingen" op den jongsten tweeden pinksterdag ten sterkste afkeurt. Hoewel 'tons natuurlijk voorkomt dat een fatsoenlijk man zijn afkeuring uitspreekt over het schandelijk bedrijf dezer (door een gehuwd man aangevoerde „jonge lingen", nemen wij van de verklaring van „De Toekomst" gaarne acte. Moge het den redacteur van dat blad die geheel-onthouder is gelukken zijnen Goesche partijgenooten het drinken af te leeren. Wij weten dat hij ér al zijn best toe doet. Dronkenschap schijnt ook hier de kracht van den aanval en de ruwheid der mis handeling te hebben vergroot. De Scheldebode zegt naar aanleiding van het geschrijf der liberale pers ten onzent over de candidatuur Oggel, onder meer het volgende De Goesche Courant, bestrijdt den heer Oggel op zeer onedele wijze, door te zeg gen dat de heer Oggel in 't district Hulst noch in Middelburg gewild werd en nu in Goes er door de vriendjes moet ingeholpen worden. Waar dit blad wil te verstaan geven, dat de heer Oggel een niet popu lair man moet zijn, willen wij verklaren dat hier door Roomsch en onroomsch nooit aan zoo iets gedacht is. De redenen waarom de heer Oggel in het district Hulst uitviel, zijn alleen van politieken aard. „De Zeeuw" heeft het goed voor en toch zegt de Midd. Crt. ook dat men Oggel hier niet wilde. Zij haalt, om een schijn van bewijs bij te brengen de candidaturen der niet katholieke heeren Moes en van Deinse aan. Wij walgen ven dusdanige kiesmanoeu- vres. De Middelburger moest weten dat van al hetgeen zij en de G. Crt. van den heer Oggel zeggen, geen woord waar is. Het valt te begrijpen dat met zulke liberale bladen de liberale partij in de di stricten Middelburg en Goes er onder moet. En dat bazelt van eerlijkheid, dat verwijt den antirev. allerlei geknoei dat ook po seert in zijn algemeen overzicht als zede- meester om de Katholieken van België, en andere landen wijzen raad te geven of bitter te beklagen, dat ze door leiders en geestelijken zoo misleid worden. De belastingwet zal dan in de sectiën onderzocht werden. Dr. Schaepman heeft echter gezegd dat sectie-onderzoek nog geen openbare behan deling is. Daarop zullen wij maar vertrouwen. Waren wij al zoo ver, wij zouden wil len herinner en dat wij met onze belasting wetten tot tweemaal toe gestrand zijn, ge strand door de onbedrevenheid der stuur lieden. Die stuurlui zijn de liberale party. Wij gaan in gedachten terug naar 1891. Minister Godin de Beaufort had een wetsontwerp gereed. Een ontwerp, krachtens hetwelk de ge- meente-opcenten op de grondbelasting we gens gebouwde en ongebouwde eigendom men zouden zijn gebracht op zestigen het Rijk geen opcenten meer zou hebben geheven op de directe belastingen. Eene verlichting dns voor de gemeenten, die daardoor in de gelegenheid waren hunne belastingen aanmerkelijk te verhoogen en hunne inkomsten te vermeerderen of zoo 't niet noodig bleek, de burgerij een wei nig hadden kunnen ontlasten. De heer Pyitersen, een radicaalmr. Sickinga, een liberaal; de heer Vitus Bruinsma, een sociaal-democraatspraken zich destijds in dien geest gunstig voor Godin de Beauforts wetsontwerpen uit. De Liberale Unie, de liberale partij heeft door het ministerie Mackay tot heen gaan te dwingen, den minister van finan ciën belet deze in het belang der gemeen ten voorgedragen wet tot standte brengen. Wij gaan in gèdachten terug tot 1893. Toen is het deR minister van financiën den heer Pierson gelukt een belastingont- werp door te drijven, waaraan niet alleen groote gebreken kleefden, doch waartegen door den heer Mackay oud-minister ge waarschuwd was, als missende, wegens zijne onvolledigheid het aequivalent, de schadevergoeding voor de meest gedrukten ontbrak er aan - alle recht op behandeling. De antirevolutionaire partij niet de liberale partij, het blijkt van achteren, heeft toen het nationaal belang het best begrepen. De liberalen zeggen het nu zelf. Mr. San ders zegt: ik heb mij door minister Pierson laten lijmen. Mr. Sickinga en vele Friesche liberalen zeggenwij hadden het ontwerp van minister Godin de Beaufort moeten hebben. En daarom, laten wij niet ten derden male op deze klip stranden. Laten wij ook deze belastingwet niet in behandeling nemen, zonder het aeyuivalent. Gezwegen nog van de algemeene erken tenis der noodzakelijkheid om het kies- rechtontwerp zoo spoedig mogelijk onder handen te nemen, eene erkentenis, waar mede immers het over hoop halen van ingrijpende zaken in strijd is. STATEN-GENERAAL. TWEEDE KAMER. ZAAK-WAALE. De Commissie uit de Tweede Kamer, die Vrijdag in de bekende quaestie Waale ver slag deed, bestond uit de heeren rechtsge leerden Drucker, Hartogh, Pijnappel, Wil- linge en Van Berckel. Het verslag loopt over de gijzeling zelve het ontslag uit de gijzeling; de behandeling gedurende de gijzeling. De commissie bespreekt deze onderwerpen met het oog op de wetgeving de taak van het openbaar ministerie het huishoudelijk reglement voor het huis van bewaring te Zierikzee. De handeling der rechtbank te Zierikzee beoordeelt zij niet, wijl de Kamer zich, als politiek lichaam, te onthouden heeft van critiek over hetgeen de rechterlijke macht binnen den kring harer bevoegdheid verricht. I. De gijzeling zelve. Adressant doet het voorkomen alsof hy gegijzeld is, wijl hij weigerde te zeggen wie de schrijver was van een couranten artikeltje over de kraaien in den schoor steen van de raadszaal te zierikzee. Deze voorstelling der feiten is onjuist. Er werden voorloopige informatiën inge wonnen betreffende het opzettelijk bekend maken van hetgeen als geheim behandeld was in eene besloten raadsvergadering iets, dat een strafbare daad kon zyn, zie art. 272 Wetboek van Strafrecht. De adressant, als getuige opgeroepen, heeft o. a. verklaard„Ik erken dat zoodanige geheimen mij zijn geopenbaard; ik erken dat mij ook geheimen zijn geopenbaard uit de raadsvergadering van Woensdagmid dag ik kan niet bepaald zeggen dat mij geheimen zijn geopenbaard uit de aan dien Woensdag voorafgegane raadsvergaderingen. Wie mij de bedoelde geheimen heeft ge openbaard mag ik niet zeggen, daarmede zou ik iemand compromitteeren. Mijn be roep als directeur-uitgever van genoemd blad verbiedt mij den naam van een persoon te noemen". Hij heeft daar nog bijgevoegd dat hij contractueel geen verplichting tot stilzwijgen op zich genomen had, maar dat hij zich zedelijk tot geheimhouding ver plicht achtte van den naam des persoons die hem de mededeeling had gedaan. Mocht de wet worden toegepast op' een journalist ^Art. 66,162 en 163 W. v. S.r.) Het antwoord moet zijn dat de wet jour nalisten niet van de verplichting tot het afleggen van getuigenis uitsluit. Bovendien behoort een journalist zich in geen geval te kunnen beroepen op eene verplichting tot geheimhouding van den naam van zijn zegsman, indien hij door dezen zaken is te weten gekomen, welke hij volgens de wet niet weten mocht. Het beroep van journalist eischt geenszins het bewandelen van ongeoorloofde wegen, en er bestaat dus ook geen enkele reden, waarom hij, zulk een weg inslaande, op grond van zijn beroep aanspraak zou kun nen maken op ontheffing van eene verplich ting, die als regel op ieder staatsburger rust. II. Het ontslag uit de gijzeling. Adressant beweert „dat zoo hij wettig gegijzeld is, in elk geval den volgenden dag toen hij den naam van dien persoon genoemd heeft, de reden dier gijzeling ver viel en de rechtercommissaris had moeten zorgen dat hij uit deze gijzeling ten spoe digste ontslagen werd, en hem niet had moeten houden op grond van zijn onjuist beweren dat de gegijzelde er nog wel meer van wist." De commissie is van oordeel dat adres sant hierin juist ziet. Na de beantwoording van alle hem gedane vragen op 12 Mei 1894 had men den heer Waale moeten ontslaan en hem op de gewone wy ze weder moeten oproepen, om hem te hooren, bijal dien de verhooring van anderen enz. dit noodig maakte. Een getuige in een strafzaak is geen praeventief gevangene, die het noodig of geoorloofd is buiten aanraking met ande ren te houden. En evenmin is het geoor loofd de gijzeling te gebruiken als een middel om den getuige, van wien men vermoedt dat hij onwaarheid spreekt, de waarheid af te dwingen. De groote vraag in dezen is echterWie heeft voor het ontslag uit de gijzeling te zorgen De commissie meent dat dit het openbaar ministerie moet doen, evenals de gijzeling zelve, en niet de rechtercommis saris. Deze onderzoekt slechts en brengt verslag uit. Hij houdt het O. M. op de hoogte en dit mag het van he* verlan gen volgens art 60 W. v. S. En voor bedoeld onislag is geen nieuwe uitspraak van de rechtbank noodig. De rechtbank legt haar eigen vonnissen niet uit dan wanneer over de uitvoering daar van geschil rijst. Alleen dus indien zulk een geschil rijst omdat de gegijzelde meent recht op ontslag te hebben en het openbaar ministerie niet tot ontslag overgaat beslist de rechtbank op verzoek van den gegij zelde. III. Behandeling gedurende de gijzeling. Een brief van mr. Fokker als commis saris van den Nieuwsbode en advocaat aan den gegijzelde gericht, waarin hem raad gegeven werd, is niet aan dezen ter hand gesteld op grond van een artikel in het huishoudelijk reglement voor het huis van bewaring te Zierikzee. Dit is een fout van den Rechter commis saris, en de commissie wijst er op hoezeer uit dit feit blijkt dat een gegijzelde in dit

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1895 | | pagina 1