NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. loiuftrifeg 80 Hei. legeuile laeegnng. CHRISTELIJK- HISTORISCH Ie. 102. 1893. VERSCHIJNT PRIJS DER ADVERTENTIËN G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. Hef recht van den Arbeid, a. Beginselen. UITGAVE VAN elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. van 1 5 regels 25 <^ntiedere regel meer 5 cent. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. en Familieberichten van 1 5 regels 50 centiedere regel meer 10 cent. Daar de aan zich zelf overge laten arbeid in zijn verhouding tot het met allerlei rechten be- kleede kapitaal onvermijdelijk uit zijn natuurlijke vuegtn wordt gedrongen, vraagt Patrimonium dat de Overheid ook aan den arbeid die rechten verzekere, die voor zijn pedijen onmiabaar zijn. Het vcritaut hieronder, dat van Overheidswege zekere bepalingen voor het arbeidscon tract verplicht worden gesteld, en wel met name wat aangaat pensionneeriug en voorz ening voor tijden vau verminking of bij ziekte dat de gehuwde vrouw en de kinderen onder de veer tien jaar van het contract wor den uitgesloten dat een voor elk rak en elke streek onder scheideue bepaling voor den ar beidsduur als maximum met minimum loon worde vastgesteld; dat alle gedwongen winkelnering zij buitengesloten dat alle be taling van loon terstond na afloop van den arbeid aauvange, in Nederlandsche munten bui ten herbergen geschiede; dat de Zoudag buiten elk contract blijve, en dat den werkman zijne per soonlijke vrijheid na afloop van d n arbeid volkomen gewaarb- rga blijve. (Artikel 10 van het Sociaal Program van het Nederland Werkliedenverbond „Patrimonium") Wij behoeven niet telkens te herhalen dat wj als antirevolutionairen ook bij de organisatie van dem arbeid allen nadruk leggen op het vrije persoonlijke initiatief het zelf doeni Dit beginseL verzet zich tegen dat van de Staatsmacht, die ten slotte in staatsal- macht ontaardt. De arbeid heeft een eigen kring, evenals het huisgezin, de kerk, de vrje-school, de ■wetenschap, de handel, en zooveel meer. Eet „8ouverein in eigen kring" geldt ook voor den arbeid in zijn geheelen om vang. De maatschappij is een planting Gods hare inrichting berust op Zijne wetten en oriinantiên. De overheid mist derhalve het recht om hare wetten en inzettingen in dit organisme in te dragen, met terzijde stelling van de regeling door God den Heere er in gelegd. Toch neemt dit niet de weg dat de over heid ook tegenover den arbeid eene roe ping te vervullen heeft. Zij heeft er tegen te waken dat het eene deel van den arbeid boven het andere wordt bevoorrecht en- beoordeeld. Recht voor allen en bescherming voor de zwakken behoort wel degelijk tot hare taak. Doch haar optreden mag nooit een in- grjjping zijn in de van God gestelde re geling. Om een voorbeeld te noemen. Van God gewild is de ongelij kheid der menschen, het standverschilopdat de ar beid geregeld loope en ieder naar de hem opgelegde roeping en overeenkomstig den door bemzelven gekozen of aanvaarde betrekking zijn naaste van dienst kan zijn. Nu mag de overheid in geen geval door nitwisschiug van het standverschil, door gelijkmaking van privaat bezit op deze organisatie van den arbeid inbreuk maken. Zij mag niet wat A te veel heeft naar haar zin, dezen ontnemen om onder B. C. en D. te verdoelen, om zoo tot gelijkma king van bezit te komen. Maar zij mag wel, waar gevaar dreigt dat een stand door de bevoorrechting van den daaraan grenzenden stand, wordt doodgedrukt tnsschen zijne huren of terug geworpen wordt naar den stand die naar heneden het naast bij dezen ligt, tusschenbei- de treden om dezen stand te beschermen. Dit wil zeggen Geen bevoorrechting van den vierden stand ten koste van den derde, en geen bevoorrechten van den tweeden stond tegenover den derde, zoodat in beide ge vallen de derde stand tot den vierden terugzinkt, of in den vierden opgaat, om met den vierden stand te zamen, na ver loop van tijd, toch onder te gaan. De teekening indertijd door de Standaard gegeven, was juist. De derde stand is als de duinen en dijken aan Neerlands zeekant. Herhaalde- lij k slaat er een stuk van weg en wordt in het tekort, hierdoor ontstaan, niet voor zien, dan slaat het water door de opening heen en overstroomt de velden. Iu den strijd om het bestaan gaat tel kens deze en die ten gronde. Tot er ten slotte van den nij veren middenstand nie mand meer overschiet en al de zwaarte der sociale ellende zich samentrekt in den, alsdan verdubbelden, vierden stand. Zoo kwam men immers tot een ver houding als in de dagen van oud-Rome voor zijn ondergang. Een stand van rijken, bezittenden, en een stand van armen, be deelden. Dit is oveitreding van het gebod Gods, verbreking Zijner ordinantie in betrekking tot den arbeid. En Rome en Griekenland hebben het doen zien, dat een dergelijk ingrijpen zich wreekt op de nationale kracht, en ten laatste oj» het volksbe staan. Handhaving van het recht en bescher ming der zwakken, dat is de roeping der overheid. Doch de vervulling dier roeping hangt af van de plaats die de arbeid in de open bare meening inneemt. Is het de openbare meening dat alleen de arbeid der wetenschap, der kunst, der philantropie dient aangemoedigd, en dat bijvoorbeeld handenarbeid geen bescher ming vereisoht, dan zal ook de wetgeving niet anders luiden. Immers ook wetten en verordeningen zijn kinderen van haren tijd. Is de publieke opinie van oordeel dat de arbeid slechts dan beteekenis heeft, wanneer hij op vermeerdering van aard- sche goederen gericht is en dat de arbeid geen aanspraken van geestelijken aard be- heeft te doen geldendan volgt hieruit vanzelf dat de wetgeving den maehinalen arbeid voorthelpt en de behoeften bijv. naar Zondagsrust en bekoorlijk loon voor levensonderhond en zorg voor den ouden dag, over het hoofd ziet. Daarom is noodig dat de natie in alle rangen en standen al meer gast inzien dat de hoogste belangen de eeuwige zijn, dat de arbeid een eigen leven leeft,- naar van God gestelde wetten, waarop geen inbreak mag toegelaten. Alle menschen moeten ervan doordron gen zijn dat het geheele terrein van den arbeid met den geest des Christendoms moet worden bezield; dat elke arbeid waardee ring vorderen mag en dat den arbeider als schepsel Gods, als redelijk wezen, als christen en als staatsburger bescherming en aanmoediging toekomt in het vak dat hij zichzelf koos. Niet van bovenaf kome dus de regeling van den arbeid. Zij kome van onder op. De openbare meening moet van hare ver plichtingen jege-is den Arbeid worden doordrongenen dan volgt de wetgever met de bescherming van den arbeid bij de Wet. Die bescherming vraagt Patrimonium in betrekking tot het Arbeidscontract. Hier onder vallen de puntenpensioneering, hulp bij invaliditeit ziekte of vermin king voor verschillende vakken rege ling van arbeidsduur en minimum-loon; af schaffing van gedwongen winkelnering, en water verder in i.rtikel 13 van haar Pro gram wordt op den voorgrond gesteld. Of het alles door de Overheid zal kunnen worden geregeld Het schijnt onmogelijk, en het zal on mogelijk zijn als niet de behoefte naar die regeling algemeen gevoeld en gemotiveerd zal zijn, om als maatstaf bij de Overheid voor de noodzakelijkheid en uitvoerbaar heid dor regeling te dienen. „Patrimonium" zal hiervan zelf wel het meest overtuigd zijn; doch het programma is vastgesteld, en de vraagstukken zijn rijp voor de bespreking. Eene bespreking waaraan de beste tege moetkoming ten deel valt, zoo de patroons al meer overtuigd worden dat zj hun werkvolk in allen deele ckristeljk hebben te behandelenen de werklieden dat zij hunne patroons en werkgevers christelijk hebben te dienen. De verkiezingen in Italië hebben eene overgroote meerderheid bezorgd aan het ministerie Crispy. Deze minister zelf werd in negen districten eandidaat gesteld en gekozen ook. Ook op Sicilië, dat land der struikroo- vers. In het vraagstuk van den vrijen wil der Italiaansehe kiezers zullen wij ons maar niet verdiepen. Anders zouden wj vragen of de stem men voor Crispy wel alle even eerlijk verworven zijn. Op vele plaatsen is het overigens met dien „vrijen wil" treurig gestel 1. Een staaltje. Op Corsica, dat nog leeft naar de traditiën der vijftiende eeuw, is de invloed bij hem die op het stadhuis zetelt. Dit bleek nog bj de jongste gemeenteraadsverkiezing-. De aftredende burgemeester van Salice verzekerde op de volgende wijze zijne her kiezing Hij nam den gevreesden bandiet Bella- coscia in den arm, en deze ging, tot de tanden gewapend, het district rond om stemmen voor den burgemeester ta verza melen. Gp den dag der verkiezing stelde de handiet zich op een heuvel, 100 meter van het Btembureau op, om te zien of de kiezers wel trouw opkwamen. De burge meester werd met algemeene stemmen her kozen. 29 Mei '95. Aan Het Orgaan van den Neder- landsohen Bond van Oud-Onderofficieren Yt eekblad voor Onderofficieren der Land en Zeemacht, ontleenen wj onderstaande „Militaire beschouwingen van Stroopkwast"; wj doen dit op veraoek van een onder officier, met wien wij hopen dat deze beschouwingen daardoor onder de aandacht komen van onze antirevolutionaire Kamer leden. „De mindere is den meerdere eerbied verschuldigd. Krijgstucht berust op vertrouwen. In een blad voor onderofficieren behoef ik zeker niet te schrijven over het nut van de krijgstucht, den zuurdeesem waar een leger van doortrokken moet zjn. Het gedisciplineerde Japansche leger en het ongedisciplineerde Chineesehe leger gaven den laatsten tjd voorbeelden te over om er verder over uit te weiden. In een cou rant der laatste dagen wordt eehter ook ons leger verweten een onkrjgstuchtelijk leger te zijn. Tot handhaving der krijgstucht is goed kader onontbeerljk ten einde een goeden geest onder dat kader te onderhouden worden tegenwoordig tal van maatregelen genomen tot verbetering der positie van dat kader. Zoo is alleen verbetering van de positie van korporaals vrijwilligers afgestuit omdat het geld kostte zoo krjgen de sergeanten-milicien 75 gulden, eerdaags, bj hun aanstelling. De onderofficieren der Infanterie krjgen roode uitmonstering ad f 6,00 per persoon. De reëngagementspremie der onderoffi- ciesen is afgeschaft, gaf maar aanleiding tot uitspattingen. Het verder storten in het onderofficiers fonds behoeft niet meer voor de leden. Het uitbetalen van de jaarljksche re serve is afgeschaft, eveneens een zeer goe den maatregel, daar de onderofficieren tot nu toe, b. v. hun schoeisel en kleeding lieten repareeren uit hun zak, ten einde in November een uitkeering te krjgen van een dertig guldon of meer; nu zeggen sommigen wel dat dit bestemd was voor winterprovisie, dich deze uitkeering gat' ook maar meer aanleiding tot uitspat tingen. Ten einde de nederigheid en de zelf verloochening te bevorderen twee on ontbeerlijke zaken voor een goed onder officier kan hij gedrukt lezen, dat hj en al zjn kameraden groote nullen zijn, pre cies b. v. geschikt om militairen op te leiden voor den graad van vrjwilliger, milicien korporaal en sergeant, d eh waar van de beste, bezield met den beBten wil, niet in staat is om aan miliciens iets meer te onderwijzen dan de rangen en graden; terwjl zij natuur! jk evenm» in staat zijn om endeiwjs te geven aan het reserve kader, dit geschiedt dan ook steeds door officieren, die deze jonge lieden die verre in intellectueele ontwikkeling en beschaving boven den onderofficier staan, zoodanig dat zj in enkele maanden een veel ruimer blik hebben in alle mljitaire zaken dan een geroutineerd onderofficier ooit kan t>3reiken de verplichtingen leeren van kok en kamerwacht. Ten einde aan deze jongelieden de noo- dige krijgstucht en eerbied te leereu, wordt hun de taak die de onderofficieren hebben b. v. dnideljk omschreven als: Een onderofficier deugt alleen voor dril meester en kan dan zelfs zeer goed zjn. Als een onderofficier een onnette uitdruk king bezigt, beleedigen kan hij hen natuurlijk niet dan moeten zij zwijgen, daar zij spoedig toch geheel verre hoven hen zullen staan dat indien zij mishan deld worden, zij dadelijk hunne klachten moeten indienen, dat wanneer zij bemer ken dat een onderofficier geschenken aan neemt, zj zulks dadeljk moeten rappor teeren. Worden zj reserve-onderofficier dan mogen zj volstrekt niet verder om gaan met het beroepskader, dan alleen om er van te leeren, wat er van te leeren valt, dat zal wel niet veel zjn doeh wil zoo'n man „zich reff" geven dat wil zeggen, vriendschap aanknoopen dan moeten zj dit streng afweren; in het algemeen moet van den beginne af hun optreden zoo streng zijn, dat zij dat kader geheel imponeeren. Ziet, zulke zaken honden den onderof ficier nederig en zoo hoort het ook. Nu is nog een maatregel in petto, komt eerdaags, n. 1. dat onderofficieren eerst zul len inogen huwen na IO jarigen onder- offioiersdienst.. Ziet, ook dit is een zeer goede, neen een uitstekende maatregel, daar de toe stand van heden het Concubinaat maar in de hand werkt en de vrouweljke jeugd veel te toeschieteljk maakt. Mog eenige van zuHce uitstekende maat regelen en Neerlands kader zal „Volmaakt" zjn, even als b. v. in 1877.* Met de plaatsing dezer regels zult U mij zeer verplichten, Geachte Redactie. Stroopkwast. Noot van den zetter. De Heer Stroopkwast verschrijft, zich zeker, in 1877 heersehte er het grootste i n- compleet aan onderofficieren. Een dreigend gevaar voor den Zeeuw- schen landbouwer. Op Zuid-Beveland wer den onlangs twee hofsteden verkocht, bei den gingen over in de handen van een Belgisch grondbezitter. Wellicht zal het daarbij niet hij ven, want de Zeeuwsche landerjen staan goed aangeschreven en vinden dns licht koopers die er meer voor bieden dai: landgenooten. Reeds jaren geleden is er op gewezen dat onze uitstekende Zeeuwsche landerjen meer en meer in handen kernen van bui tenlanders. Het voormalige Zeeuwsch-Vlaan- deren is voor een groot gedeelte reeds ei gendom van vreemde grondeigenaren, en op Znid-Beveland ziet het er ook niet veel beter uit, want ook daar is reeds veel grond in het bezit van buitenlanders. Landbouwers en grondbezitters, die ei- genljk door eigen schuld de oorzaak van dien toestand zijn, zien dat annexeeren van gronden met leede oogen aan en niet zon der reden. In de eerste plaats moet de pachter zijne paclitpenningen offeren aan een grondbezitter, hie hem geheel vreemd is en voor wien hj dus niets gevoelt en ook niet gevoelen kan, omdat de buitens lands wonende grondeigenaar zich Slechts zelden of in het geheel niet laat zien, maar zich laat vertegenwoordigen door een rent- m eester, die in de eerste plaats zorgt dat de Hollaudsche rjksdaalders in de brand kasten zjns heereu voeien, maar overigens o$ weinig uitzonderingen na, zich niet om het lot van den pachter of diens lan derjen bekommert. Over het algemeen genomen bekommert zich de buitenland- sclie grondbezitter minder om 't lot van den landbouwer dan iemand, die Neder lander is. En dit is begrjpeljk. Een ander groot nadeel van dezen toe' stand, die wol eenige overeenkomst met dien van Ierland heeft, is dat de eige naar de pachtsommen in het buitenland verteer terwjl de Nederlander alle?, wat voor levensonderhoud noodig is, hier koopt, waarvan neringdoenden en werklieden hun deel hebben. Ongelukkig genoeg valt aan dezen toe stand niets te verbeteren, zonder dat ook in enkele onzer tegenwoordige wetten ver andering wordt gebracht. De buitenland- sche grondbezitter heelt n.l. dit op den in- landschen voor, dat hj als eigenaar van eene hofstede geen vermogensbelasting be hoeft te betalen, als bij m tar zorgt buiten het rjk te wonen. Bovendien heeft hj nog het voorrecht dat h j deelt in de ver minderde Rjksgrondbelasting. Geen wonder dus dat vermogende buitenlanders er op aze.i om meester te worden van Zeeuwsche landerijen, die een goeden intrest opleve ren en bjna geen lasten voor hem ople veren. VVaar zoovele voorrechten aan het aankoopen van grond nier verbonden zjn, is het geen wonder dat de huitenlandsche grondeigenaren meer kracht ontwikkelen dan die van ons land. In dezen toestand kan alleen dan eene verandering worden gebracht als de regee ring een zakeljke wet maakt, waardoor de onroerende goederen van vreemdelingen ook hnn deel aan de schatkist opbrengen, waardoor hun kooplust stellig verminderen zal en de landbouw gered wordt van een dreigenden ondergang, van een toestand, die dreigt zooals die in Ierland te worden. Een wet in dien zin zal al dat kwaad voorkomen. Moge zj spoedig door de regeering worden gegeven, vóór het kwaad een omvang neemt, dat het niet meer te stuiten zal zijn. Vliss. Crt. Weer een expeditie Er loopen hier allerlei geruchten, schrjft men aan de Java-Bode, omtrent eene op handen zijnde expeditie. Sommigen willen haar naar Karang Asem, andersn naar Atjeh, nog weer anderen naar Djambi laten gaan. Van Karang Asem kan echter moeiljk sprake wezen, want de drie com pagnieën van het reservekorps voor Bsli, die te Malang gelegerd waren, zjn onlangs ontbondenvan Atjeh ook niet, nu het opperbestuur pas bljk heeft gegeven zeer met het beleid van den gouverneur van dat gewest ingenomen te zijn, en het van dezen niet te verwachten is dat hj over stag zon gaan. Blijft nog Djamhj over, en op een tocht hierheen bestaat inderdaad wel eenige kans in verband met de onlangs daar gepleegde poging tot moord op den commandant der bezetting. Verder wordt voor die aanstaande expe ditie de naam van een kapitein der infan terie als commandant genoemd, iets wat zou wijzen op eene onderneming op kleine schaal. Het waarschijnljkst is dat het leger-bestuur maatregelen heeft genomen om op elk gewild oogenblik eene compag nie te kunnen zenden naar Djambi, of naar de Tobalanden, waar het ook al were niet pluis moet wezen.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1895 | | pagina 1