i CHRISTELIJK- NIEUWSBLAD HISTORISCH VOOR ZEELAND. mm iem, ïelde" Mikzee '0 VERSCHIJNT PRIJS DER ADVERTENTIËN G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. MOLEN len, 5,30 i5. am 6,10, Halsteren n 15 min 23, 8,28 em 5,31, 16. •ug 7,45, 50, 8,50, 9, 7,43, 8,24. 29, 8,15, 8,43. ikzee. veg Goes. <zee 's mid. 4,- ,50 ,50 50 50 30 50 .30 r,50 1,50 r,50 r,50 50 r,5o 30 t50 50 30 50 50 30 b,30 7,50 7,50 0, 7,50 7,50 4,- 4,- 3,- 3,30 4,- 4- 4,- 4- 4- 4,- 4,- 4- 4, 4, 4, 4,- 4,- 4,- 4- 4- 4,- 4- 4,- 4,- 4- erdam rgens 3 11 6 10,— 8 11,30 jlO 11- 13 11,— 15 12,- 16 1 gl8 11- 20 10,— 22 11,30 24 11- 27 11,— 29 12,— t. atsen. terdam 2 1 S 3 1,30 ig 4 11- 5 11,— 6 11,— 7 11- 8 1,— 9 12,— 10 11- 11 2- 12 11, 13 11, 14 11, 15 1- 16 11,— igl7 2,- 18 11, 19 11, 20 11, 21 11, 22 11,— 23 12,— :g24 11.— 25 2 26 11, 27 11, 28 11, 29 1 30 12.— !T TTERDAM. Zondags, van van Middel- 4^ 10. 79. 1895. 3)ouifecifag 4 Ipttf. Hegmife UITGAVE VAN elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Prijs per drie maanden franco p. p 0,95. EN Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel 0,02^. meer 10 cent. Bij dit nummer behoort een bijvoegsel 2 April 1595, Gisteren was het 300 jaar geleden dat een ondernemend Nederland zijne zonen uit zond om op de onbekende zeeën den weg te zoeken naar de Indiën om daar vandaan zelf zijne specerijen te halen. Dankbaarheid en weemoed, ingenomenheid en schaamte worstelen in ons om den voor rang bij de herdenking van deze moedige zeevaarders: de Houtmans en Van Linscho- tens, de Heemskerken en Barentszen, de De Rijps en De Veers, de Van Necks enMahu'a, de Planciussen en Keijsers die gestreefd en gezocht, geworsteld en geleden, maar ook zoo heerlijke overwinningen behaald hebben; overwinningen waar Neerland groot bij werd, en waarvan het verbasterde nageslacht nog de vruchten geniet. De Oost-Indische Compagnie mot de vele ondeugden harer hoedanigheden, heeft een rij k gezegenden en zegen verspreidenden handel geopend met haar verval was het ook uit met Neerlands bloeitijd. Schrille tegenstelling tusschen toen en heden. 2 April 1595. Jong Nederland zich gordende tot den strijd. 2 April 1695. Nederland in het zenith zijner kracht en van zijn roem, als bescher mer vaa Handel en Religie 2 April 1795. Oranje als balling henen- gegaan, de Erausche „broeders" binnenge haald, Nederlands naam uitwisschend uit de rij der volken. 2 April 1895. „Neerland leeft weer, maar I» De vergelijking schijnt niet in 't voordeel. Evenwelvraag niet uaar de vorige da gen, want gij zoudt zulks niet naar wijs heid vragen, zegt Salomo. it De heer Staalman, de christelijk demo cratische afgevaardigde voor Den Helder, heeft de bekende strafzaak van den Naarden- schen korporaal bij interpellatie in de tweede kamer ter sprake gebracht en daarbij zeer terecht de onmenschelij kheid dezer straf gewraakt. De heer Staalman heeft aanspraak op veler dank dat hij deze quaestie ter sprake bracht. Toch wane niemand dat hij iets nieuws deed en dat hij nu juist eens de man van staal bleek te zijn die het den heeren officieren nu eens goed gezegd heeft. Jaren te voren en nog niet zoo lang geleden was dit op uitstekender wijs door antirevolutionaire kamerleden geschied. Wij denken aan de pleidooien van den heer de Geer voor de rechtspositie van den soldaataan het optreden van den heer Löben Seis in de zaak van den milicien De Jonge uit Souburgaan zoo menig woord door wijlen mr. Keuchenius aan den soldaat gewijdaan wat bij de behandeling der legerwet door mannen uit de rechterzijde en door de ministers Lobman en Bergansius in betrekking tot deze zaak gesproken en ver richt werd. En het is juist de invloed dezer mannen geweest, die zich in het leger heeft doen gelden. Er is verbetering. Moge het woord, nu door den heer Staalman gesproken en door den heer Schaepman geëncadreerd, deze vrucht nalaten dat de gestraften onder onze soldaten steeds de herinnering mogen mede- dragen van strenge, doch in ieder geval menschelijke straffen. De motie Heldt is aangenomen met 68 tegen 5 stemmen. Onder deze vijf waren er twee die eigenlijk er voor moesten zijn doch die liever een leege dop hadden dan een half ei. Het waren de heeren Van Dedem en Rutgers. Zij vonden dat het niet genoeg is arbeiders te pensioneerenook patroons en landbouwers en Kamergeleerden, kortom, iedereen die 't noodig had, moest pensioen kunnen krijgen. Twee anderen (Bahlmann en v. d. Berch v. Heemstede) verzwegen hunne bezwaren. Slechts één van de vijf was principiëele tegenstander van Staatspensioneering. Het was de Rotterdamsche afgevaardigde Hintzen. De heer Heldt had zijne motie zeer ge havend, verplicht als hij werd door de aanmerkingen van veel en weinig vooruit strevende voorstanders of voorstanders „met bezwaren". Tot ten laatste van de motie niets over bleef'dan wat Diogenes, die schalk, als een „mensch van Plato" u zou hebben voor gesteld. Het Kamerlid Haffmans telegrafeerde terstond na de aanneming aan zijn blad: „Motie Heldt, eindeloos verwaterd, aan genomen. Een doode musch." Dit laatste schijnt overdreven. Er is toch iets gewonnen. De zaak der pensioneering blijft aan de orde. Er komt eene commissie van onderzoek. Werke die comrnmissie zoo hard, alsof zij zelve er een flink pensioen mede te verdienen had Het is met de laatste editie dér motie Heldt zonderling gegaan. Daar waren Kamerleden die haar aaiden en afstemden. (Van Dedem). Daar waren er die er tegen opspeelden en er voor stemden. (Staalman). Daar waren er die er voor stemden omdat zij niets zei. (Van Karnebeek). Daar waren er die er voor stemden, on danks dat zij niets zei. (Haffmans). En onder al deze oude snorrebaarden was geen enkele satiricus, om de wreedheid en onwaarheid van sommiger comediespel hun onder het oog te brengen. Tegen en toch voor. Voor en toch tegen. Tegen en eerst voor. Voor en eerst tegen. Zoo klonken verwarde stemmen. En in middels staat de arme heer Heldt met zijn sreplukten haan aan de hand en laat zich door de moordenaars van zijn beestje feliciteeren Welken datum was het? Het was de laatste zittingsdag voor den 2en April. De Banier had de Vaderlander be schuldigd in de politiek liberaal te zijn de Goesche Courant noemt de „Vaderlander" altijd antirevolutionair. Dit is zoo ongeveer gewoonte bij de Goesche Courant. Zij zegt nooit ,,de(antirev.) Standaardof „de (antirev.) Boodschapper maar wel „de (antirev.) „Vaderlander"". Of zulks met eene bedoeling geschiedt, weten wij niet. Het zou ook kunnen zijn datingemoede de eene redactie de „Vaderlander" voor liberaal, en de andere de „Vaderlander" voor antirevolutionair houdt. Is dit zoo, dan hapert er misschien wat aan het onderscheidingsvermogen dezer redactiën. In ieder geval de naam antirevolutionair is bij ons weten door de Vadtrlander nooit aanvaard, maar zij is ook niet liberaal. Als wij de „Vaderlander" tituleeren wilden, des neen, dan zou het zijn „de niet-liberale Vaderlander Wij hebben echter geen behoefte aan de tituleering; wij moeten den lezers (onder wie vele kiezers zijn!) geen zand in de oogen strooien. Uit eene polemiek tusschen de Banier en de Vaderlander blijkt, wat trouwens voor den getrouwen lezer geen geheim is, dat de Vaderlander is „voor de scheiding van de politiek van het geloof'voor „de liberale partij nooit zonder reserve" voor „menig politiek liberaal beginsel in den naam van het Evangelie"; voor „Christelijk onderwijs dat dien naam verdient" doch tegen „monopolies als van het Christelijk onderwijs" en wat de afbrekende bijbel- critiek aangaat, in de redactie zijn er zegt zij die (dus niet allen) tegen die critiek zijn. Deze verklaringen eindigt de redactie van De Vaderlander met het niet poneer end, maar pareerend slotwoord „Wij eindigen met nadrukkelijk te pro testeeren tegen het beweren van de Banier dat „wij inde politiek liberaal zijn"..." Of deze verklaring recht geeft om zonder bedoeling of niet te spreken van de (antirev.) Vaderlander Een Italiaansche wet In een der Noordelijke bladen lezen we in een kolom, waar boven staat Aanhalingen of Uitspraken „Het land van hem, die niet vrijwillig tot bebouwing er van wil overgaan, zal zonder verderen vorm van proces onteigend worden tegen betaling der getaxeerde waarde. „Wet Italië." Zoo zou in Italië reeds wet zijn, wat hier in ons vaderland zoo vurig door velen tot verbetering van toestanden begeerd wordt. Onwillekeurig vragen wijin de praktijk óf op het papier? en halen een beetje wan trouwend de schouders op. Hoe zijn desniettegenstaande de sociale toestanden in Italië dan toch zoo hopeloos ontredderd Vaderlander BIJBELS UIT ZEELAND IN PERZIË. Bij prof. Wielinga te Kampen komen tel kens goede berichten in over den ook aan onze lezers niet onbekenden mr. IzaacAdams. Met veel opgewektheid heeft hij den ar beid der Evangelieprediking in zijn oude vaderland, Perzië, aanvaard. Deze week waren we in de gelegenheid een paar goedgeslaagde portretten te zien van zijn jongens- en meisjesschool. Mr. Izaac Adams, zijn helpers en zijn' leerlingen maken op die photografie een alleraangenaamsten indruk. Denkt u de vreemde klëederdracht weg en tien tegen een of ge zijt in den waan een klasse Hollandsehe jongens en meisjes voor u te zien; vooral ouder de laatsten vindt men allerliefste gezichtjes. Welk een droeve gedachte echter, dat die arme kinderen, noch hunne ouders be kend zijn met den Eenigen Naam onder den hemel gegeven door welken ook zij kunnen zalig worden. Daarom hopen we zeer, dat onze vrienden in Zeeland en overal elders onzen broeder Mr. Izaac Adains zullen helpen in zijn arbeid. Daartoe echter behoeft ge hem geen geld te zenden; slechts bijbels, bijbels, bijbels vraagt hij. Wie onzer lezers heeft een bijbel of bij - beltje over voor de arme Perzen We bedoelen natuurlijk Perzische, Sia- meesche of Arabische bijbels. Wijl we echter vreezen, dat het getal bijbels in die talen niet in groote hoeveel heid bij onze lezers voorhanden zijn, deelen we mee dat prof. D. K. Wielinga te Kampen bereid is gelden te ontvangen (groote giften maar ook kleine zijn welkom, ook thans nog maken vele kleintjes een groote) en voor de aanschaffing der bijbels te zorgen; daartoe is er een e overeenkomst gesloten met het Britsch- en Buitenlandsch Bijbel genootschap. Zegene de Heere den arbeid van onzen broeder Mr. Izaac Adams en worde hij ge holpen door de toezending van vele „Bij bels uit Zeeland". ~~3~April '95. Vergadering van den Middelburgschen Ge meenteraad van Maandag 1 April 1895. Afwezig met kennisgeving de heeren Koole, Brevet en de Stoppelaar. De notulen der vorige zitting worden gelezen en vastgesteld. Sedert die zitting zijn ingekomen a. Missive Ged. St. houdende goed keuring raadsbesluiten in zake geldleening en tijdelijke geldleening b. Idem in zake wijziging b'egrootingen 1894 en 1895 c. een concept-reglement door B. W. opgemaakt met de maatschappij „de Schelde" omtrent het Droogdok, welk concept reeds door den Directeur der maatschappij werd goedgekeurd d. een rapport, uitgebracht door de Com missie benoemd in zake Hofplein Dit rapport luidt aldus Aan de commissie, benoemd in uwe ver gadering van 20 Eebr. 1895, werd opge dragen om naar aanleiding van het door eenige bewoner van het Hofplein inge diend verzoek dd. 19 Januari rapport nit te brengen omtrent het daarbij behandeld onderwerp en uwe vergadering te advi- seereu omtrent het te nemen besluit. Bedoeld verzoek strekt in de eerste plaats „om de strook gronds langs hunne woonhuizen, tot openbaren weg bestemd, van een behoorlijk trottoir te voorzien of op andere wijze, in verband met de ligging hunner woonhuizen, te verhoogen en te verharden." Dat, volgens art. 231 der gemeentewet, het onderhoud der aan de gemeente toe- behoorende openbare wegen als gemeente last moet worden beschouwd, meent uwe commissie bij hare verdere beschouwin gen op den voorgrond te mogen stellen Wat ten gebruike van allen bestaat, zeide de regeering in hare memorie van toe' lichting op gezegd artikel 231, dient op gemeene kosten onderhouden te worden. De vraag of de strook grond vóór de ten deze bedoelde perceelen op het Hof plein moet geacht worden tot den open baren weg te behooien is slechts voor be vestigende beantwoording vatbaar. Dit werd ook aangenomen bij het hierbij overge legd vonnis van het kantongerecht te Mid- belburg dd. 12 Juli 1892. Of nu de meening bestaat bij sommigen, dat het bestraat gedeelte van het Hofplein „voldoende" is voor het openbaar verkeer (zie Handelingen 1802 bl. 513) schijnt, naar de opvatting uwer commissie, ter zake minder af te doen, daar dit begrip van sommige omtrent liet al of niet „noodza kelijke" der breedte eener openbare straat den onderhoudsplicht der gemeente niet bepaalt. Bovendien kan ook, in dien gedachten- gang, de „noodzakelijke breedte eener openbare straat" zich wijzigen bij ver anderde omstandigheden en zal toch ook wel tot de eischen van het openbaar ver keer behooren het behoorlijk toegankelijk maken van de aan de openbare straat later gebouwde woonhuizen en lokalen voor publieke samenkomsten. Met het oog op den alzoo door uwe commissie begrepen wettelijken onderhouds plicht der gemeente, acht zij derhalve de vroeger gehuldigde opvatting om de kos ten van aanleg ëener bestrating door de eigenaren der ten deze bedoelde perceelen te doen dragen voor ernstige betwisting vatbaar. Uit dit alles vloeit alzoo voort, naar uwe commissie als hare overtuiging uit spreekt, dat de gemeente de ten deele be doelde openbare straat in haar geheel moet onderhonden en bij voortduring in een toestand doen verkeeren van volkomen bruikbaarheid als straat. Maar al ware het anders, en al kon de gemeente zich ivettelijk ontslagen achten van den plicht om ook de ten deze be doelde strook openbaren weg of straat in bruikbaren toestand te brengen, zoo eischen naar uwe commissie meent, de billijkheid, de plicht der welwillendheid jegens de ingezetenen en de openbare welstand [reeds als factor genoemd voor het bepalen van de rooilijn Handelingen 1890 blz. 478)], dat aan den wensch van adressanten, in de eerste plaats door hen geuit, in zoover worde voldaan dat de strook gronds voor hunne perceelen (b. v. met klinkers) be hoorlijk worde verhard. Uwe commissie adviseert dus dat uwe vergadering besluit om ten koste der ge meente een klinkerpad te doen aanleggen en onderhouden langs de ten deze bedoelde perceelen in aansluiting aan de keibestra ting voorts aan de eigenaren dier percee len te vergunnen om, binnen een te be palen termijn, voor hunne perceelen stoe pen aan te brengen ter breedte van een meter en den daartoe benoodigden grond kosteloos te hunner beschikking te stellen daar de gemeente daardoor zooveel kleinere oppervlakte heeft te bestraten met klinkers. Tot het maken van een trottoir door de gemeente schijnt, naar het oordeel uwer commissie, geen aannemelijke reden te be staan, terwijl ook het verhoogen van het klinkerpad in verband met de ligging der perceelen niet op den weg der gemeente schijnt te liggen, te minder omdat de ver schillende ontwerpers der gebouwen, bij het bepalen der dorpelhoogten, geenerlei reke ning hebben gehouden met eene eventu- eele voor allen bruikbare aansluiting aan het bestraat gedeelte van het Hofplein. Alvorens over te gaan tot de bespreking van het door adressanten in de tweede plaats gedane verzoek wensent uwe com missie nog als hare meening uit te spreken dat tusschen het besluit van den gemeen teraad, in 1873 genomen, omtrent het aan leggen van trottoirs op de Loskade en in de Eigenhaardstraat, en de thans bespro ken bestrating van het Hofplein geenerlei verband bestaat. De grond toch, waarop de huizen op de Loskade en ia de Eigen haardstraat werden gebouwd, was aan de gemeente in eigendom toebehoorend terrein, dat de gemeente alzoo voor een zoo jhooge prijs kon verkoopen als zij zelve wilde om daarmede dus ook de kosten van trottoirs te kunnen dekken, gelijk trouwens reeds in 1873 bij het algemeen bebouwingsplan was vastgesteld. Adressanten vragen in de tweede plaats een onderzoek of „zoolang geen trottoir is aangelegd, de beplante hoornen met de daarbij laag bij den grond geslagen paaltjes en de doornen beschutting tot geene per soonlijke ongelukken kunnen aanleiding geven, wanneer, bij donkeren avond, het licht van de eenige op het Hofplein staan de lantaarn niet brandende is, wat dikwijls gebeurt, als wanneer bij het uitgaan der kerk volslagen duisternis heerscht zoodat struikelen en vallen menigmaal zal voor komen." Uwe commissie stelt ten aanzien van dezen wensch der adressanten aan uwe vergadering voor om aan burg. en weth. te verzoeken wel in overweging te willen nemen, of een groot deel van het bezwaar niet zou worden weggeuomen door het verplaatsen der twee voor de kerk aldaar staande boomen, waardoor toch het bezoe ken der kerk gemakkelijker zou worden gemaakt, en, bij bevestigende beantwoor ding dier vraag, tot die verplaatsing over te gaan. Wat eindelijk betreft het in de derde plaats door adressanten gedaan verzoek, om te willen verbeteren den toestand der bestrating van de straat tusschen den zijge vel der kerk en de open plaats van het gebouw van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, zoo meent uwe com missie dat de bestrating aldaar, evenals in zoovele andere straten or.zer gemeente, inderdaad slecht is. Dienaangaande hebben echter burgemees ter en wethouders reeds de toezegging ge daan dat, wanneer de middelen der ge meente zulks gedoogen, daarin verbetering zal worden gebracht. Met het oog op die toezegging meent uwe commissie dit punt hier verder te kunnen laten rusten. De commissie voornoemd, (get.) W. A. YAN HOEK. A. YAN DER SWALME. W. J. J. KOOLE. Middelburg, 29 Maart 1895. e. een adres van de Schildersvereewiging Eendracht maakt Macht" adhsesie betui gende aan het bij den Raad aanhangige verzoek van de Timmerliedenvereeniging omtrent tijd en loon bij door de Gemeente aan te besteden werken

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1895 | | pagina 1