NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
^ontfeKifag 26 üaatf.
Jlegmtfe laatpng.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
VERSCHIJNT
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DIER ADVERTENTIËN
io. 76. 1895.
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p0,95.
Enkele nummers0,02E.
UITGAVE VAN
G. M. KLEMKERK, te Goes
en
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Bij dit nummer behoort een bijvoegsel.
Voorstel van wet van den heer Oe Sa-
vornin Lobman tot wijziging van
art. 54bis der wet op het lager onderwijs.
MEMORIE VAN BEANTWOORDING.
II. (Slot.)
Tegen het wetsvoorstel werd door de
meerderheid aangevoerd, dat, althans voor-
loopig, door Koninklijke besluiten genoeg
zaam in alle bezwaren kan worden voorzien.
In de vorige paragraaf heeft ondergeteekende
gepoogd aan te toonen dat dit niet het
geval is.
De vraag werd gedaan of het voorstel
betrekking heeft op de vervulling van
vroeger reeds vervulde plaatsen, dan wel
ook op die van nieuwe onderwijzersplaatsen.
Men meende dat op die laatste art. 54bis,
sub c, niet het oog heeft. Ten 'aanzien
van deze quaestie heeft de Minister van
Binnenlandsche Zaken op 14 December jl.
(Handelingen blz. 514) verklaard: „Na
onderzoek van de vraag heb ik gemeend,
dat wanneer er op 1 Januari vermeerdering
van personeel volgens de wet noodig is,
dat men dan die nieuw te vervullen plaatsen
moet beschouwen als vacatures voor welker
vervulling men den normalen tijd van vier
maanden heeft". Met den Minister is de
ondergeteekende van meening dat door het
ontstaan van eene nieuwe onderwijzersplaats
eene vacature geboren wordt, zoodat eene
afzonderlijke regeling voor dat geval niet
noodig schijnt.
Van verschillende zijden is er een grief
gemaakt van de groote vrijheid die der
Regeering door dit ontwerp, werd het wet,
verleend zou worden bij de beoordeeling
van de vraag of het schoolbestuur bij
machte is geweest de vacature te vervullen.
Men vroeg wat eene behoorlijke jaarwedde
jsde opmerking werd gemaakt, dat de
begeerlijkheid eener plaats niet enkel af
hangt van het bedrag der jaarwedde, maar
van tal van bijzondere omstandigheden die
door verschillende schoolbesturen op ver
schillende wijzen kunnen worden geregeld.
De Regeering, zeide men, zou niet bij machte
zijn al deze omstandigheden naar behooren
te onderzoeken. Gevolg daarvan zou zijn,
eensdeels dat de waarborg voor goed onder
wijs, bestaande in eene wijze verhouding
tussehen het getal onderwijzers en leerlingen
kwam te vervallen, anderdeels dat de school
strijd in den meest onaangenamen vorm
zou herleven. Zelfs voorstanders van het
wetsontwerp wenschten dan ook dat eenig
middel werd uitgedacht om mogelijke wille
keur te voorkomen.
Dat tegenover de door dit wetsvoorstel
weg te nemen bezwaren enkele bezwaren
van anderen aard in het leven worden
geroepen, zal de voorsteller niet ontkennen.
Maar het komt hem voor dat deze sterk
worden overdreven. Het recht, dat dit
wetsvoorstel aan de Regeering beoogt te
geven, kan het best worden vergeleken
met het recht van gratie. Het is even
willekeurig als dit en berust op de onder
stelling dat een wijze Regeering er met
wijsheid gebruik van zal maken, zonder
de eischen der wet voorbij te zien. Doch
evenmin als ons leven, onze vrijheid, onze
bezittingen geacht kunnen worden in de
hand der Kroon te zijn, op grond dat deze
geheel naar eigen inzicht gratie verleenen
kan, kan worden volgehouden dat de bij
zondere scholen meer dan thans in handen
der Regeering worden overgeleverd zoo
dit voorstel wet wordt. De vrijheid der
Regeeririg bestaat tegenover de bijzondere
scholen alleen in de vrijheid van haar
billijk te bejegenen, zoodat deze zich in
geen geval te beklagen hebben. Maar ook
zij die bezorgd zijn voor de deugdelijkheid
van het onderwijs in het algemeen maken,
gelijk in de vorige paragraaf reeds werd
aangetoond, zich noodeloos bezorgd. Even
min als iemand rekenende op het recht der
Kroon om gratie te verleenen het er op
wagen zal een misdrijf te plegen, zal een
gokoolbe3tuur, rekenende op do welwillend
heid van een toekomstig, dus hem onbe
kend Minister, verzuimen voortdurend alle
krachten in te spannen om aan de bij de
wet gestelde eischen te voldoen.
Elke beperking van de vrijheid der Re
geering om in deze omstandigheden te han
delen zou schadelijk en onbillijk kunnen
werken. Dat, evenals bij het recht van
gratie, ook hier de Regeering zichzelve
eenige regelen stelt, waaraan zij zich bij
de beoordeeling van de haar gedane ver
zoeken houdt, zal niemand af keuren. Maar
bindende regelen zouden het doel van het
wetsontwerp doen missen.
Slechts éene beperking van de vrijheid
der Regeering, om dispensatie te geven was
opgenomen in het eerste ontwerp de ver
plichting van aanbieding eener behoorlijke
jaarwedde. Want aan die verplichting kan
en moet altijd worden voldaan. „Behoor
lijk" is in elk geval nooit minder dan
datgene wat de wet zelve als minimum
stelt. Zoolang artikei 26 2e lid, der wet
op het lager onderwijs niet wordt uitge
voerd, is ook de ondergeteekende niet bij
machte in de wet te schrijven wat be
hoorlijk isdoch de Regeering kan zeer
wel in elk bijzonder geval nagaan wat
ter plaatse waar de vacature bestaat aan
andere onderwijzers van gelijke bekwaam
heid pleegt te worden betaald. Voor eene
vacature te Amsterdam bijv. zal het aan
geboden bedrag anders moeten zijn dan
voor eene te Nieuw-Amsterdam.
Wat nu het onderzoek der feiten betreft,
zoo kan het toch der Regeering niet zeer
moeilijk vallen zich daarvan geheel op de
hoogte te stellen door tusschenkomst van
het haar ten dienste staand schooltoezicht,
dat natuurlijk alle vragen stellen en elke
inlichting bekomen kaa. Het schoolbe
stuur heeft er het grootste belang bij èn
de gevraagde inlichtingen te verschaffen èn
de waarheid te sprekendaar het anders
onmiddellijk alle kans op inwilliging van
zijn verzoek zou verliezen. Ook Gedepu
teerde Staten kunnen door de Regeering
worden geraadpleegd, daar dit college over
de aanvraag van elke bijdrage moet be
slissen; doch het schoolbestuur zal uiteraard
meer van nabij met den toestand der school
bekend zijn.
Om evenwel op dit punt elke bedenking
weg te nemen, en tevens blijk te geven
van zijne gezindheid om niet in het aller
minst de waarborgen voor goed onderwijs
te verzwakken, heeft ondergeteekende in
zijn voorstel nog deze bepaling ingelascht,
dat het schoolbestuur, 't welk voornemens
isa zich op deze gunstige ((bepaling ,te be
roepen, vóór of op het oogenblik waarop
de vacature uiterlijk had moeten zijn aan
gevuld het schooltoezicht in kennis moet
stellen van den onvoldoenden toestand der
school. Dit toezicht kan dan van den be
ginne af nauwkeurig nagaanof en op
welke wijze gepoogd is in het ontbrekende
te |voorzien, en zal volmaakt op de hoogte
zijn, wanneer het eventueel |door de Re
geering om inlichting wordt gevraagd.
Dat de bevoegdheid om in speciale ge
vallen af te wijken van den wettelijken
regel den Minister met de uitvoering der
wet belast wel eenigen meerderen arbeid
zal bezorgen is niet te ontkennen maar
die arbeid is niet zwaarder dan die bij
de uitvoering van tal van andere wetten
op de Regeering drukt. De te beslissen
quaestie is niet buitengewoon, ingewikkeld,
en er is geene reden om aan te nemen
dat de Minister juist op te vrijgevige of
te kleingeestige wijze van zijne bevoegd
heid zal gebruik maken, nu het beginsel
van rechtsgelijkheid eenmaal ligt in de
wet. Mogelijk is het dat in de Staten-
Generaal van tijd tot trjd aanmerkingen
worden gemaakt, evenals dit ten aanzien
van de uitvoering van andere wetten het
geval is, maar de Kamer laat in den regel
waar het een daad van zuivere wets-
uitvoering en niet van wetsuitlegging be
treft zich niet licht in zulk een strijd
meesleepen. En al ware het anders, toch
blijft zeer juist de opmerking in het Voor-
loopig Verslag gemaakt: „herleving van
den schoolstrijd op politiek gebied kan
niet beter voorkomen worden, dan door
bijtijds te zorgen, dat stuitende onbillijk
heden niet kunnen plaats grijpen."
Nog is de opmerking gemaakt dat dit
voorstel het streven verraadt om het bij
zonder onderwijs boven het openbare te
bevoorrechten. Den ondergeteekende is deze
"opmerking niet duidelijk. Ook al voldoet
eene openbare school in geenen deele aan
de eischen der wet, ontvangt toch het ge
meentebestuur de Rijksdijdrage voor elk
onderwijzer die in de school werkzaam is,
omdat zij anders ten laste zoude komen van
de belastingschuldigen in de gemeente.
Maar hoe nu, door ten dezen opzichte de
bijzondere school met de openbare gelijk
te stellen, en zulks nog maar alleen in
de gevallen waarin de billijkheid dit naar
het oordeel der Regeering meebrengt, de
bijzondere school boven de openbare zou
bevoorrecht worden is den ondergeteekende
ten eenenmale onbegrijpelijk.
Ten slotte is nog aangevoerd dat het
met het voorstel beoogde doel niet zou
worden bereikt, waar het geldt Roomsch-
Katholieke scholen van congregatiën, om
dat de keuze der onderwijzers in die
scholen beperkt is tot de broeders, of de
zusters der congregatie, te welker opzicht
van het „aanbieden eener behoorlijke jaar
wedde" geen sprake kan zijn. Ookalware
de opmerking juist, 't geen ondergeteekende
niet kan beoordeelen, toch zou daaruit nog
niet de onaannemelijkheid van het voorstel
volgen. Indien een maatregel niet in alle
gevallen baat is dit toch geene reden dien
nu in geen enkel geval toe te passen.
Bovendien is het den ondergeteekende niet
onbekend( dat zoo de besturen van con-
gregraties soms niet over een voldoend
personeel zouden te beschikken hebben,
zij niet aarzelen om voor vacatures welker
aanvulling niet kan worden uitgesteld bui
ten hunne congregatie geschikte personen
te zoeken.
Eenig artikel.
Het is steeds de bedoeling geweest van
den voorsteller dat het verzoek om vrijstel
ling zou moeten gedaan worden nevens
de aanvrage tot het erlangen van Rijks
subsidie, en dus verleend zou moeten wor
den ten aanzien van de in het reeds afge-
loopen jaar bestaan hebbende vacatures.
De loop van de procedure zou dan deze
zijn, dat het betreffend bestuur op de ge
wone wijze zijn aanvrage deed voor de
bijdrage, waarop natuurlijk afwijzend be
schikt zou worden door Gedeputeerde Staten.
In appel echter zou de Regeering, door
gebruik te maken van de nieuwe haar ge
geven bevoegdheid, de beschikking kunnen
vernietigen en alsnog de bijdrage toestaan.
Het valt intusschen niet te ontkennen,
dat tegen een appel van een beschikking
welker conformiteit met de wet niet wordt
betwist wel, uit formeel oogpunt, eenige
bedenking kan worden gemaakt. Om die
reden heeft ondergeteekende gemeend zijn
voorstel eenigszins te moeten wijzigen en
tevens de te volgen procedure in de wet
te moeten omschrijven. Volgens het alzoo
gewijzigd voorstel zal het bestuur, na af
loop van het schooljaar, eerst aan de Re
geering ontheffing moeten vragen. Is deze
toegestaan, dan zendt het alsnog, op de
gewone wijze, zijn aanvrage in aan Gede
puteerden, die dan daarop beslissen. Na
tuurlijk moet in dat geval, voor de indie
ning vau de aanvrage der bijdrage een
nieuwe termijn worden gesteld.
e
Het gewijzigd witsvoorstel De Savor-
nin Lobman luidt als volgt
Art. 1. Aan het 2de lid sub c van ar
tikel 54 bis der wet tot regeling van het
lager onderwijs zooals dat artikel is vast
gesteld bij de wet van 8 December 1889
(Staatsblad no. 175) wordt toegevoegd de
volgende zinsnede
behoudens de bepaling van het voor
laatste lid van dit artikel.
Art. 2. Tussohen het voorlaatsto en
laatste lid van het in het vorig aritkel
vermelde art. 54 bis wordt ingevoegd een
nieuw lid, luidende
Wanneer een bestuur niet heeft voldaan
aan de voorwaarde vervat in het 2de lid
sub c van dit artikel, en het daarvan ten
tijde dat de vacature had behooren te zijn
aangevuld den arrondissements-schoolop-
ziener in kennis gesteld heeft, kan van
die voorwaarde door Ons ontheffing wor
den verleend, indien het in de maand
Januari na afloop van het schooljaar een
daartoe strekkend verzoek aan Ons indient,
en Ons blijkt dat het, ondanks het aan
bieden van eene behoorlijke jaarwedde,
niet bij machte is geweest de vacature
binnen den gestelden termijn te doen ver
vullen. Het bestuur zendt alsdan de aan
vrage in het vijfde lid van het artikel
bedoeld binnen éene maand na de dagtee-
kening van Ons besluit aan Gedeputeerde
Staten, die daarop binnen drie maanden
beslissen.
De ziekte van den dag, die grooten noch
kleinen spaart, begint zich ook in de tweede
kamer te doen gevoelen. Reeds wekeu waren
sommigen aan leger en kamer gebonden.
Onder anderen de heeren Seret en Beelaerts,
die thans hersteld zijn ook de heeren Lob
man en Tijdeman die daardoor deze week
hunne interpellatie (middernachtzending te
Leeuwarden) en motie (telefoon staatszaak)
niet kunnen inleiden terwijl ook het voor
stel Hartogh tot vereenvoudiging onder
andere der procedure moest worden uit
gesteld.
Het tweemaandelijksch centraal bureau
der tweede kamer is thans samengesteld
uit de heeren Schaepman, Yeegens, Van
Delden, Mees en A. Mackay, met den voor
zitter der kamer.
Heel druk zal dit bureau het niet hebben
met de komende paasch- en pinksterrecesscn.
De Getuige bevat onderstaande stuitende
mededeeling uit de Tweede Kamer
„Toen de heer Dobbelmann zijne motie
om invoerrechten begon toe te lic.iten, liep
onze 'J'weede Kamer voor meer dan de helit
De heeren waren zoo vermoeid van het
aannemen der gewerenwet, dat zy noo
dig in de koffiekamer eens moesten uit
rusten.
Telkens wanneer de deur van de koffieka
mer openging, hoorde men in de Tweede
Kamer het luide lachen der vermoeide hee
ren en drongen er wolken tabaksrook in de
vergaderzaal; want zoo vermoeid waren de
heeren nog niet, of zy dampten als de Zwol-
sche raderboot.
Nu misgunnen wy een uurtje van ont
spanning aan niemand, want er ia nietóén
boog die altyd gespannen kan blyven.
Maar sommige heeren in de koffiekamer
staken den draak met den heer Doo-
belmann. Zy namen hem in het mandje en
een enkel zeer geestig Kamerlid zeide in
allesbehalve kieskeurige termen, dat de spre
ker Maaldiarhee had, welke geestigheid
dan het gelach verwekte, dat tot in de Tweede
Kamer doordrong.
Dit vinden wij beneden alle kritiek.
Voorde motie-üobbelmann, zooals zy daar
ligt, gevoelen wy niets, maar de vraag naar
invoerrechten is van het hoogste gewicht.
Geheel de natie toont hare belangstelling.
Zoo moest b v. de heer Smeenge rappor
teeren in ééne enkele kamerzitting, dat er
350 adressen waren ingekomen voor of te
gen het heffen van invoerrechtenen dan
past het Kamerleden niet om van zoo'n
gewichtige zaak een pretj e te maken.
Wy zouden wel willen dat dit bericht
tegengesproken werd.
Het zou werkelijk te ver gedreven non
chalance en kleinackting van 's volks wen-
schen door de Volksvertegenwoordigers ver
raden. Bovendien zijn de tegenstanders der
motie-Dobbelmann voor het meerendeel man
nen die, hetzij voor Tak of tegen Tak, kort
geleden in kranten en kiezersvergaderingen
hoog opgegeven hebben van hunne liefde
voor het volk en voor den landbouw.
De leden der tweede kamer zitten daar
niet naar den spreker te luisteren, gelijk
het volk het in de kerk naar den dominé
doet. En met name bekende grapenmakers
onder hen durven hunne kwinkslagen en
wandeltochtjes wel wat dikwijls herhalen.
Nu, ter opfrissching kan dit zelfs een
noodzakelijk element zijn in het Tweede
Kamer-leven. En het Volk weet en ver
draagt dit reeds lang.
Maar het zou zich teleurgesteld achten
in zijne vertegenwoordigers, wanneer dezen
hunne wandelingetjes en uitstapjes ook
zelfs bij de ernstigste aangelegenheden niet
durfden nalaten en hunne kwinkslagen tot
het peil daalden van Cremers' bekende
bloedbeuling-aardigheid aan het adres van
mr. Keuchenius.
De inleiding van dr. Sckaepmans mees
terlijke zangen aan het „Mirakel van de
Heilige Stee" gewijd, bezingt op onover
troffen wijze „het Brood", ons gewone
hoofd voedsel. Wie bewondert niet die keurige
woordenkeus, dat spelen met, dat groepee-
ren van wooiden, waardoor de groote
dicliter-socialist in den goeden zin
in het proza van den alledaagschen boter
ham, de poëzie der gave Gods voor don
werkman weet in te vlechten.
Men leze slechts onderstaande schoone
coupletton van dezen „Katholieken da
Costa"
Waar geleefd wordt en geleden,
Waar geboet wordt en gebeden,
Waar gestreefd wordt en gestreden
Met den nood en mot den dood,
Klinkt de menschlijkste aller beden:
„Geef ons heden
't Daaglijksch brood!
Uit der menschheid droklce scharen,
Suizende als de korenaren,
Zwellende als de woeste baren
Uit der oceanen schoot,
Komt de smeekbede opwaarts jagen,
Om te vragen
'tDaaglijksch brood.
Brood, gij koningsvrucht der aarde,
Koesterend door haar bewaarde,
In uw sterven steeds gespaarde
Tot den schoonen lentedag,
Als het levenkweekend koren
Uit de voren
Kiemen mag.
Kiemende in der hope kleuren,
Brengt gij de eerste lentegeuren,
Nu de Zephyr op ging beuren
't Winterkleed van hermelijn;
Straks in gouddosch doet u weemlen
Aller heemlen
Zonneschijn.
Voor de kindren, voor de grijzen,
Voor de schaamlen, voor de wijzen
Zijt gij wat u de eeuwen prijzen,
Aller kracht geheimenis.
Wonder, dat van 't wondre leven
Ons gegeven,
't Heerlijkste is.
Heerlijk beeld van hooger dagen,
Toen geen dood den mensch kwam jagen,
Neergebogen en geslageu
Door der zonde zware leed.
Teen het brood des lever.s bloeide,
't Nooit besproeide
Lij densz weet.
Aan de zwervende geslachten
Brengt gij dubbele levenskrachten,
Profetie van wat zij wachten,
Heugenis van 't Paradijs
Alle schepsel geeft den Heere,
U ter eere,
Lof en prijs
China en Japan hebben nu al bijna een
jaar een verwoeden oorlog gevoerd.
Nu schieten de vredesonderhandelingen