NIEÜWSBLAD VOOR ZEELAND. CHRISTEUJK- HISTORISCH lö. 68. 1895. 3)tns[fa(j 26 Mcitati. iegcmfc Jaargang. VERSCHIJNT F. P.. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN DE UNIE elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. pf 0,95. Enkele nummers0,025. UITGAVE VAN G. M. KLEMKERK, te Goes en van 1 5 regels 25 oentiedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. De Commissie uit de Unie heeft haar Rapport in zake eene noodzakelijke school wetswijziging in echt nationalen zin, pu bliek gemaakt. Om het te kunnen beoor- deelen, dient men het echter gelezen te hebben. En daartoe stellen wij thans, nu de plaatsruimte het gedoogt, de lezers van ons blad in de gelegenheid. Het rapport drukken wij af uit De Standaarden luidt aldus: „EEN SCHOOL MET DEN BIJBEL". Rapport der Unie-Commissie voor School wetswijziging. Tegen de bestaande regeling van het La ger Onderwijs kunnen o. a. drie groote grie ven worden aangevoerd a. zoolang hst grootste deel van de kosten der openbare school, mede door de wijze, waarop de meeste gemeentebesturen, in strijd met den geest der schoolwet, de sehool- geldheffing hebben geregeld, ten laste komt van de gemeentekas, bljjft er eene onge- wenschte rechtsongelijkheid bestaan tnsschen diegenen, die het voor hen bruikbare on derwijs van gemeentewege ontvangen, en diegenen die dit zeiven moeten bekostigen b. lotsverbetering van 4e openbare onder wijzers is niet mogelijk zonder de reeds te zwaar gedrukte gemeenten nog meer te be lasten, terwijl ook het Rijk die slechts ter harte kan nemen indien, ter wille van het in de wet opgenomen beginsel van rechtsgelijkheid, de bijdrage aan alle scho len worde verhoogd c. het blijkt meer en meer dat vele open bare scholen onder de leiding komen van onder wijzers, wier beginselen door de ouders der aldaar schoolgaande kinderen worden afgekeurd, zonder dat iemand bij machte is zoodanigej onderwijzers te weren. De vraag dringt zich op, of meer volle dige toepassing der in 1889 aangenomen beginselen op schoolwetgebied niet verbe tering zou brengen in den toestandof niet, door de gemeentebesturen te ontheffen van de verplichting om op kosten der gemeente lager onderwijs te verschaffen en deze ten laste te brengen van het Rijk, de beide eerstgenoemde grieven zouden worden weg genomen. Aan de laatstgenoemde grieve kon worden te gemoet gekomen, indien eensdeels de oprichting van bijzondere scho len, onverschillig van welke richting, werd in de hand gewerkt, anderdeels aan de ge meentebesturen meer vrijheid werd gegund te zorgen, dat het onderwjjs wordt gegeven in den geest van de ouders der schoolgaande kinderen, en hun de bevoegdheid wordt verleend om met het oog daarop onderwij zers aan te stellen en te ontslaan. De bestaande schoolwet verbindt aan de uitkeering der bijdrage voorwaarden, die, gelijk thans een ieder toegeeft, de noodige vrijheid van opvoeding en onderwijs niet belemmeren, behalve dat, evenals in den tijd toen er van rijksbijdragen nog geen sprake was, de onderwijzers moeten voldoen aan zekere van Staatswege gestelde eischen welke echter met de bijdrage in geen on verbrekelijk verband staan, en op zichzelve moeten worden beoordeeld. Door de bijdrage aan voorwaarden te ver binden, die elke school van welke richting ook, kan aanvaarden, he^ft de wetgever het in zijne hand overal d^f toestand der school te verbeteren, zonder aen ijver en het ini tiatief van particulieren te dooden. Evenals thans zou de bijdrage grooter of kleiner kunnen zijn naar gelang van het aantal vakken, in de school onderwezen en het in de school benoodigd en aanwezig onderwijzend personeel. Bij de regeling van bet bedrag der bij drage zou ook rekening kunnen worden ge houden met de plaats der vestiging van de school, omdat de scholen, ook bij gelijke inrichting niet overal hetzelfde kosten. De regelen, bij de vaststelling van het bedrag in acht te nemen, en de voorwaardenaan de uitkeering der bijdrage verhonden, kon den evenals thans in de wet worden opge nomen. Het juiste bedrag, waarop de bij dragen moeten worden vastgesteld, zou óf in de wet zelve óf telken jare bij Koninklijk besluit kunnen worden bepaald. Yoor de vaststelling van de bijdrage zou in aanmerking moeten komen a. de minimum-jaarwedde voor de in school aanwezige werkkrachten b. het minimumbedrag, dat voor eiken onderwijzer betaald moet worden om hem een pensioen te verzekeren c. de huur voor een vrije woning ten ge- bruike van het hoofd der school d. eene zekere vergoeding voor het ver schaffen der schoollokalen e. 't geen benoodigd is voor het aanschaf fen en onderhouden der schoolmeubelen, schoolboeken, leermiddelen en schoolbehoef- ten, voor verlichting, verwarming en schoon houden der lokalen. De voorwaarden aan de uitkeering ver bonden, zonden dezelfde kunnen zijn als de thans bestaande. Ter hetere verzekering evenwel van het lot der onderwijzere, zou de overlegging moeten gevorderd worden van het bewijs dat het bedrag aan traktement en pensioenbijdrage, waarop bij de vaststel ling der bijdrage gerekend is, ook inderdaad aen den onder wijzer is ter hand gesteld of te zijnen behoeve uitgegeven. Het is niet twijfelachtig, dat langs dezen weg overal particuliere scholen van allerlei richting zouden verrijzen. Tegen uitspattiug der vrijheid zou, evenals thans, moeten gewaakt worden door de bepaling van art. 53 der schoolwet, waarhij het verspreiden van leeringen, strijdig met de goede zeden of aansporende tot ongehoorzaamheid aan de wetten des lands, wordt verboden, als mede door de bepalingen van de wet tot regeling en uitoefening van het recht van vereeniging en vergadering, welke van gelijke strekking zijn. Intusschen is er een overgang noodig. Het zou zeker eenigen tijd duren, voordat door allen de voordeelen van den nieuwen toestand werden ingezien. Hier of daar zon voldoende ijver ontbreken om voor allen de noodige seholen op te richten. Ook is het mogelijk dat in gemeeuten waar allen van dezelfde geestesrichting zijn, de ingezetenen het liefst het gemeen tebestuur met de zorg voor het onderwijs zagen belastiets waartegen geen bezwaar kan bestaan, zoodra de dissentiëerenden, mits, evenals nu, in genoegzamen getale om schoolonderwijs te (kunnen verlangen, zich aan die gemeenteschool kunnen onttrekken. Daarom zon aan de gemeentebesturen, als zijnde westelijke en permamente colle ges, de bevoegdheid moeten worden gelaten om, liefst door bijzondere Commissies, in de nog bestaande leemten te voorzien. In vele, vooral groote gemeenten zouden die besturen het beheer der school kunnen op dragen aan plaatselijke schoolcommissies, voor de verkiezing waarvan aan de be langhebbende ouders invloed zou kunnen worden toegekend. De gemeentebesturen zouden dan dezelfde plaats kunnen innemen als de besturen der bijzondere scholen wat betreft de inrichting van het onderwijs. Voor de aan hen uit te keeren bijdrage zouden in beginsel dezelfde regelen moeten gelden als voor de bijdragen aan de bij zondere seholen. De vraag is, op welke wijze de voor dit stelsel benoodigde gelden te vinden zouden zijn. Op dit oogenblik worden de kosten van de openbare school gevonden, voor een zeer klein deel ongeveer Vio door schoolgelden, bij ds heffing waarvan reke ning mag worden gehouden met de meerdere of mindere gegoedheid der oudershet overige wordt gevonden door belasting, waarin do niet-schoolgebruikers evenzeer als de gebruikers bijdragen. Billijk is het trouwens dat, wanneer de wet in het al gemeen belang zekere eischen stelt aan het onderwijs waardoor de kosten daarvan aanzienlijk verhoogd worden, ook allen daartoe bijdragen naar verhouding van hun gegoedheid. Vooral, waar het geldt eene instelling, die zoozeer zonder onderscheid alle gezinnen raaktook de kinderloozen, die toch zei ven ook uit het gezin zijn voortgekomen. Werden nu de onderwijskosten geheel of grootendeels ten laste gebracht van het Rijk, dan zou ten opzichte van de finanoiëele regeling in het wezen der zaak niets ver anderen. De gemeentebegrootingen zouden worden ontlast van de groote en zoo ongelijk drukkende uitgaven voor de scholen, en de gemeenten niet langer belast met de zorg vooreen nationaal belang, dat in geener lei verband staat met de gemeentelijke in komsten. Het rijk daarentegen zou, door invoering van eene schoolbelasting, van alle ingezetenen geheven, door opcenten op directe belastingen, of op eenige andere wijze, zoowel de gebruikers als niet-gebrui- kers doeu bijdragen tot het in stand hou den van de instellingen van het onderwij» voor heel de natie. Maar, doordat bij de uitkeering der rijksbijdragen geen onderscheid meer ge maakt wordt tusschen de Jversehillende scholen die aan de eischen der wet vol doen, zou de groote onbillijkheid komen te vervallen, dat, gelijk thans het geval is, een deel der belastingbetalers tweemaal voor dezelfde zaak betaalt, terwijl de overigen dat niet behoeven te doen. Ook sehoolgeldhetfing zal niet geheel kunnen gemist worden, vermist de rijks bijdrage uiteraard zich bepalen zal tot ver goeding van het allernoodzakelijkste en het elk schoolbestuur moet vrij staan door ver meerdering van inkomsten te trachten het onderwijs zijner school uit te breiden. Conclusies. De gemeenten worden (niet langer be last met de bekostiging van de lagere sehool. Door het Rijk worde voor elke lagere school .een vaste bijdrage uitgekeerd, te berekenen naar regelen bij de wet vast te stellen, waarbij de tegenwoordige wet tot leiddraad kan worden genomen, en naar zoodanigen maatstaf, dat de kosten van eene gewone eenvoudig ingerichte lagere school worden gedekt, en rekening gehouden wordt met uitbreiding van leerstof en ver meerdering van het onderwijzend personeel. Die uitkeering van die bijdrage worde, evenals thans, verbonden aan voorwaarden die de inrichting van Jiet onderwijs vrij laten en alleen strekken om de besteding der rijksgelden voor het beoogde doel te verzeke ren. Voor zoover de ingezetenen niet zeiven in hun onderwijs voorzien, treden in 'hune plaats de gemeentebesturen op. Hun worde de vrijheid verleend het beheer hunner seholen over te dragen aan plaatselijke schoolcommissies en voorts die scholen zóó in te richten, als het meest strookt met den geest van de ouders der schoolgaande kindereu. De Commissie voernoernd A3. Mackay, te 's Gravenhage, Voorzitter. T. Bos, te Bedum. H. J. Émous, te Amsterdam. Th. Heemskerk, te Amsterdam. R. Huien, te Utrecht. W. Jansen, te Utrecht. A. W". van Kluijve, te Middelburg. A. F. de Savornin Lohman, te Amsterdam. T. P. Mackay, te 's Gravenhage. N. Noordtzy, te Kampen. H. Pieeson, te Zetten. J. E. N. schimmelpenninck van der oye, te 's Gravenhage. D. Wijnbeek, te Zwolle. R. Derksen, te Rotterdam, Secretaris. Utrecht2 Februari 1895. Dit rapport is lezenswaard en belangrijk om den inhoud, om de strekking en om de onderteekenaars er van. Ofschoon wij het in het algemeen eene verkeerde gewoonte achten rapporten of manifesten te beoordeelen naar de namen die er onder staan en niet naar hetgeen er in staat, erkennen wij toeh volgaarne dat de onderteekening in sommige gevallen wel degelijk meetelt. En dit geval achten wij hier aanwezig. Letten wij dus eerst op de namen die onder het rapport staan. Het zijn die van bekende voorstanders van christelijk onderwijs, voorgangers in den strijd tegen de neutrale school, die hunne gaven en krachten in den dienst der vrije sehool verbruiken en als zooda nig onder on* vertrouwen genieten. Twee der onderteekenaars zij n oud-mini sters van birtnenlandsche zaken, mannen dei- zake kundig gebleken bij de uitvoering der schoolwetten. Met nog tivee anderen be- kleeden zij de betrekking van lid der tweede kamer. Dit viertal zijn de heeren A. Maekay, Lobman, Heemskerk en T. Mackay. Twee andereu de heeren Noordtzij en Schimmelpenninck zijn oud-lid van dezen tak van Volksvertegenwoordiging; eerst genoemde arbeidt al sinds jaren aan eene inrichting voor hooger onderwijs, laatstge noemde is lid der eerste kamer en voor zitter van de Unie. Nog zijn er bij twee predikanten de heeren Bos en Pierson, eerstgenoemde in de gereformeerde kerken, laatstgenoemde in de Ned. hervormde kerk. De overige heeren behooren tot de best bekende hoofden van christelijke scholen, aangesloten het'ij bij de Vereeniging voor gereformeerd-, hetzij bij Christelijk nati onaal schoolonderwijs. Hun woord heeft derhalve onder ons gezag. Letten wij nu verder op den inhoud van het rapport. Dan springt het in de eerste plaats in het oog, dat door deze Commissie wordt toegegeven, wat tot heden nog niet algemeen onder de christenen van Neder land vaststond, dat de schoolstrijd niet uit is. De schoolwet Mackay is eene nationale wet; tot stand gekomen door de samen werking van staatslieden uit alle partijen. Dit is een waarborg dat het beginsel dezer wet in de toekomst onaangetast zal blijven. Twee opvolgende liberale ministers mr. Tak en mr.Van Houten, en minister Tak niet het minst, hebben door de daad getoond dat zij de doorwerking van dit beginsel niet willen tegenhouden. Dit dient met dankbaarheid erkend. Doch niettemin rust de verplichting op alle vrienden van het vrije onderwijs, die door God aande spits gesteld zijn, om te trachten dit beginsel zoo krachtig mogelijk en ten prafijte van het gansche Volk te propageeren. De grie ven bloot te leggenden ouden zuurdeesem der vorige wet uit te zuiverende natie voor te lichten; en het op te nemen voor die sporadisch verspreide misdeelden, die de middelen om eene Christelijke sehool te stichten missen en hunne kinderen moeten stelle* onder den invloed van het Christen dom vaak vijandige onderwijzers. En daarop vestigt het rapport de aandacht het geeft de lijnen aan, waarlangs moet worden voortgebouwd, desnoods voortge- streden. Het wijst den weg aan den Wet gever, hoe hij de onrechtvaardigheden die het schoolstelsel nog aankleven, kan weg ruimen en door de verschillende partijen te bevredigen, den schoolstrijd, waarvan de prikkel nu alvast is afgestompt', werke lijk te beëiadigen. Eii ook om de strekking er van heeft dit rapport onze sympathie. Iedere poging om een van Groens gevleugelde woorden tot daad te maken, juichen wij toe. Ieder feit, waaruit blijkt dat wat Groen ver langde, niet was de vrucht eener hotte verbeeldingmaar uiting van practische, bijna profetische staatsmanszorg, wekt onze blijdschap. „De vrije school regel", maar ook, natuurlijk wijl en waar 't niet anders kan, „de openbare school aanvulling" zie daar de gulden wensch, dien wij als een gebod van onzen gestorven leider hebben te aanvaarden. Er dreigt onder ons een geslacht op te staan dat Groen niet gekend heeft, en vrien delij k den schouder ophaalt voor wie zich op Groen beroept. Maar het terrein van het Christelijk onderwijs blijft het terrein van ralliëment ook voor wie Groen niet kennen, maar toch nog oog hebben voor de geestelijke belangen der natie. En dan de strekking van het rapport is eene blij vende verbetering in den toestand van ons schoolwezen aan te brengen. Den omvang daarvan te peilen is ons opliet oogenblik niet gegeven. Doch wij hebben den tijd. Laten wij vast de conclusies, die wij ook vroeger reeds hebbeu afgedrukt, ons diep in 't geheugen prenten, en inmiddels dhze vrije scholen verbeteren en vermeer deren, onze kinderen opvoeden in de vreeze des Heeren; en een geslacht kweeken dat zijn Bijbel kent en zijn Doop verstaat en het Koninkrijk Gods met zijne gerechtig heid zoekt; dan zal ook deze zaak, de kroon op Groens zwaren arbeid, eenmaal tot stand, komen niet alleen, maar als een nationale planting bloeien en vrucht dragen. Daarom geven wij thans ook geene cri- tiek, noch over het Rapport, noch over de wijze waarop en de omstandigheden waar onder het tot stand kwamwij laten ons in onze ingenomenheid met het Rapport niet afleiden door bijzaken. Bij ons staan intusschen twee dingen vast Als wij aan het punt van wette lijke regeling toe komen, dan gaat Kies rechtuitbreiding voor. En als het Rapport in een Wetsvoor stel moet omgezet worden, en het is te ver wachten dat zulks weer wel krachtens recht van initiatief door de Tweede Kamer zal geschieden, dan zal zeker wel het noodige overleg voorafgaan, tusschen heeren voor stellers en Centraal Comité tusschen voor stellers en antirevolutionaire Kamerelub, tusschen antirevolutionaire partij en andere partijen. Laten dezendan beslissen of deze zaak met of zonder Grondwetsherziening kan tot stand komen. Feit is dat ook de wet Mackay met omzeiling van artikel 192 tot stand kwam, en dat wat hier wordt voor gesteld eene uitbreiding is van het beginsel in die wet neergelegd. Dat de werving voor ons Indisch leger nog niet is, wat zij zijn moet, eigenaardige knoeierijen daarbij plaats heb ben, bewijst De Tijd door aan verhaal van een vreemdeling, die onder een val- schen naam drie jaar in Indischen dienst was, na afgekeurd te zijn met pensioen naar zijn land terug ging en later in het Indische leger onderzijn eigen naam terug kwam. De man, op wiens papieren hij vroeger dienst nam, kreeg toen het pen sioen, door hem verdiend Hoe ook Nederlanders van gunstige ge legenheden weten te profiteeren, leert het volgendemede door De Tijd openbaar gemaakt. Zeker persoon wij willen hem Prins noemen werd milicien-plaatsvervanger en sloot een contract met zijn leverancier, waarbij de geheele uitbetaling der som, waarvoor hij zich als remplacant liet aan werven, verzekerd werd, ook indien hÜ later tot vrij willigen dienst overging. Onze vriend werd dus remplagant voor zevenhonderd gulden en trad, toen hij op geroepen werd, in dienst. Na zes maanden als milicien-plaatsvervanger gediend te hebben, engageerde hijzich als fuselier voor zes jaren hij het Oost-Indische leger en vertrok naar Indië, natuurlijk niet al vorens het restant van de zeven honderd gulden als plaatsvervanger te hebben op gestreken. Te Harderwijk ontving Prins nu drie honderd gulden gratificatie bovendien. In Indië aangekomen, werd hij ingedeeld bij een recruten-bataljon in een koel klimaat. Na zes maanden verblijf aldaar ging hij over bij een veldbataljon, en binnen het jaar zijner aankomst op Indië was Prins op Atjeh. Verschillende ziekten en een lichte aan val van borri-bom maakten Prins alspoe-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1895 | | pagina 1