NIEÜWSBLAD
VOOR ZEELAND.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
I. 1895.
VERSCHIJNT
G. M. KLEMKERK, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Doquaestie Lohman-Opsterland.
Metifag 2 Mniatt.
Hegmife faacpng.
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE VAN
en
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
De rede van den heer Lohman over de
quaestie O. en W. hebben wij, uit eerbied
voor de kiezers in het district Goes in ons
vorig no. grootendeels opgenomen.
Wij zullen dit meermalen doen, waar
het de principieels behandeling van zaken
betreft. Do Goesehe kiezers hebben er
recht op te weten hoe hun afgevaardigde
in principe over de vraagstukken van den
dag denkt en spreekt. Natuurlijk beduidt
deze overneming niet in de eerste plaats
instemming met het gesprokene.
Dit geldt ook van de bovengenoemde rede
al nemen wij gaarne aan dat de spreker
op antirevolutionair standpunt recht had de
zaak Opsterland bij het andere handvatsel
aan te pakken; en dat de autonomie der
gemeenten waarvoor dr. Kuyper het pleit
met talent en zeer naar ons genoegen
voerde, reeds ernstig aangetast was door
de maatregelen van het vorige ministerie
tot ondersteuning van noodlijdende ge
meenten.
Vooraf ga echter een kort woord jnaar
aanleiding van een persoonlijk feit.
Men weet dat dr. Kuyper ook ons blad
genoemd had onder de autoriteiten op wie
de strijders voor de autonomie der gemeen
ten zioh mochten beroepen en dat de heer
Lohman de verantwoordelijkheid voor wat
wij in zake O. en W. schreven op dien
afgevaardigde wierp.
Na. ons antwoord aan den heer Lohman
komen wig op deze bijzaak niet terugmaar
releveeren even wat de redactie van De
Nederlander hieromtrent aan de redactie
van De Standaard heeft geantwoord
„Een doorgesneden zenuw.
„„De overeenstemming tusschen Stan
daard, Boodschapper en Zeeuw," (waarom
ook niet de Vaderlander vermeld?) mag
niet anders dan daaruit verklaard, dat én
bij deze organen én bij Dr. K. „de zennw
van het antirevolutionair beginsel rea
geerde."
„Aldus „de Stmdaard".
Aan gebrek aan juiste kennis van ons
staatsrecht; aan verkeerd begrip van de
wettelijke bevoegdheid van gemeentebestu
ren aan verschil van opvatting van de
beteekenis van zekere wetsartikelenmag
bij hat verschil tusschen de beida antire
volutionaire fracties niet worden gedacht.
Dat bepaaldelijk de redaotenrs van „de
Boodschapper" en „de Zeeuw" in al die
punten volmaakt op de hoogte zijn, mag
evenmin worden betwijfeld.
„Maar dat bij oud-gedienden wij noe
men nu alleen maar M. Mackay, Schaepman,
Lohman, de antirevolutionaire zenuw
is doorgesneden, zie, dat spreekt zoo van
zelf
En dat wordt den volke zoo maar, zon
der eenige weeklacht, verkondigd I"
"Wij veroorloven ons hiertegen het volgen
de op te merken
Wij erkennen gaarne met alle beschei
denheid dat wij van de wettelijke bevoegd
heid van gemeentebesturen en wat de
Nederlander daar meer opnoemt, geen of
weinig verstand hebben. Wg geven zelfs
toe dat wg ons in vele gevallen slechts
door een zeker politiek instinct moeten
laten leiden.
I* politieke en andere zaken orgaan van
ons christenvolk te zijn, is ons geen ge
makkelijke taak en wij traohten dit ook
door bescheidenheid van advies en critiek
te toonen.
Doch de tegenstelling tusschen ons blad
en oude rotten van staatslieden mogen wij
niet aanvaardenvooral niet als wij weten
dat onze partij arm Is aan specialiteiten;
en iedere partij, die aan het opkomen is, den
strijd heeft tegen de sterkere macht op ver
standelijk en wetenschappelijk gebied der
tegenpartij.
De liberale partij stond in 1848 eveneens
met geringe kracht tegenover zeer ervaren
staatslieden in de wegstervende conserva
tieve partij; en zoolang de antirevoluti
onaire partij niet meer talenten telt dan
nu, zal zij het in haar Pers en ten deele
ook in de Kamer moeten doen met goed
willige mannen uit het volk, die hunne
gedachten laten gaan over de zaak, naar
vermogen een onderzoek instellen en naar
het licht dat hun gegeven is een oordeel
uitspreken.
Evenwel voegen wij hieraan gaarne toe,
dat onze geringe kennis en krachten ons
veelal een aansporing zijn om bij het for-
titer in rehet suaviter in modo te be
trachten en bescheiden te zijn als wij ons
oordeel neerschrijven over mannen die in
talent en wetenschap, in verdienste van
hart en van geest zoo verre boven ons
staan.
Een der toongevende mannen uit de ra
dicale partij heeft den redacteur van dit
blad eens, zij 'took op minder nette wijs
dan de redactie van „De Nederlander"
nu deed, in denzelfden geest een verwijt
gedaan, en hem aangemaand tot grootere
bescheidenheid bij mindere bekwaamheid.
En de redacteur heeft dit in dank aangeno
men. Hij is er dien radioalen woordvoer
der zelfs nog dankbaar voor.
Nochtans heeft deze dankbaarheid, deze
bewustheid van zooveel kleinere kracht
ons niet verhinderd onze grieven tegen de
radicalen uit te sprekenof te getuigen
tegen het liberalisme in eiken j'orm.
En zoo wenschen wij ook tegenover de
redactiën van geestverwante bladen, tegen
over onze antirevolutionaire kamerleden,
waar de publieke zaak, het algemeen be
lang, de beginselen dit vorderen, het niet
te verbergen, als wij het op een of ander
punt niet met hen eens zijn.
Trouwens daartoe kennen wij met name
den Goeschen afgevaardigde zoo goed dat
wij op dat punt eer aanmoediging dan
stuiting der discussie van hem hebben te
duchten. Wat hem de woorden aan ons
adres in de pen gaf, was geen clericalisme,
het was slechts de herinnering aan onze
onbetrouwbaarheid in zake de practisehe
politiek.
En dat geven wij hem grif toe. Alleen
het was niet aan de orde.
Ons plaatsende op het standpunt van
dr. Kuyper waarop wij altijd stonden
en hiermede zijn wij ook weer van het
persoonlijk feit af dat de volksverte
genwoordigers nommer een bij de Regeering
de volksbelangen hebben te bepleiten en
te verzorgen, hebben wij de roeping der
pers nimmer in zoo uitgebreiden zin opge
vat dat de pers ook zou moeten leiding
geven aan de practisehe behandeling van
de zaken der volksvertegenwoordiging. De
pers moet de wetsvoorstellen der Regeering
of den arbeid der Volksvertegenwoordiging
beschouwen bij het licht der beginselen.
Dat moeten de Volksvertegenwoordigers
ook welmaar de Pers mag het ook niet
nalaten. En of zij er niet zooveel verstand
van heeft als Lohman of Schaepman of
Dobbelman of Staalman, of wie der volks
vertegenwoordigers men wil, als zij de
vraagstukken toetst aan de beginselen naar
Gods Woord en aan de historie, dan is zij
in de lijn, waarop zij op gehoor mag re
kenen.
Nu zei de heer Lohman, in zijn door
ons aangehaalde Kamerrede, in antwoord
aan den heer Kuyper, die op het princi-
piëele punt der autonomie staan bleef: wij
moeten ook rekenen met den bestaanden
toestand. Bewezen is nog niet dat daarmede
door dr. K. niet gerekend wordt. Integen
deel hij gaf eenige wenken, die blijk gaven
dat ook deze spreker met den werkelijken
toestand rekende, gelijk hij dit ook bij de
jongste kiesrechtontwerpen deed.
Is het zoo dat in dit geval eene te
groote macht aan het centraal bestuur ge
geven was, dan mag dit toegegeven, maar
het gold hier een maatregel van zeer tij-
delijken aard. Als de gemeentefinanciën ge-*
regeld zouden zijn geworden, had immers
tegelijk die toestand opgehouden.
Instemmend met de klacht der Friesche
christenen hadden wg gehoopt dat bij voor
beeld tijdelijk een voorstel om deze ge
meenten verhoogde opcenten te doen heffen
op de ongebouwde eigendommen wet ware
geworden. Het is niet aan ons om te be-
oordeelen of de beide clubs zich op dit
punt niet met elkander hebben kunnen
verstaan. Maar zeker hadden zij in de Ka
mer over dit denkbeeld kunnen van gedach
ten wisselen. Wegneming der oorzaken is
allerminst door deze muilbanden wet bereikt.
Maar zegt de heer Lohman feite
lijk regeert de tweede kamer ook. Dit
is ook zoo. En 'tis zijn eer dat hij bij
de Grondwetsherziening gepoogd heeft op
dit punt andere begrippen ingang te doen
vinden.Zijn eere dat de tegenwoordige
minister van binnenlandsche (zaken hem
een dier dagen toevoegde gij wilt uw
antirevolutionair staatsrecht in de Grondwet
in brengen.
Maar wij zouden nu den heer Lohman
wel willen vragengesteld eens dat de
Grondwet op nog sterker autocratische of
op zoo anarchistische leest was geschoeid
geworden, dat verschillende artikelen bijv.
vrijheid gaven aan den wetgever om de
vrijheid of het leven benemende straffen
op te leggen-- of wat nog erger is de gods
dienstvrijheid der geloovigen te muilban
den, zou dan ook hier het argument van
den tegenwoor&igen toestand hebben dienst
gedaan
Bovendien toegegeven dat de Kamer he
laas ook te gouverneeren en in zoovele
zaken te beslissen heeft, komt het ons toch
voor dat de geachte afgevaardigde, bij af
stemming van Van Houten's wetsontwerp,
van de besehuldiging van door onredelijken
tegenstand het gouvernement onmogelijk
te maken in dit geval zou zijn vrijgekend.
Want het is ook onze meening, tenzij
men ons beter inlichte, dat de Regeering en
de volksvertegenwoordiging twee afzonder
lijke levenskringen zijn, uit de historie ge
groeid en ontwikkeld, dat wel beider be
langen ineenvloeien, maar dat elk haar eigen
leven leeft. Niet in dien zin dat zij tegen-
ver elkander zouden staan als Verdediger
en Openbaar Ministerie, of als Beklaagde
en Rechters maar als Onderdanen tegenover
de Kroon, en daardoor als Volksvertegen
woordiging tegenover de dienaren der Kroon
En alleen bij treurige noodzaak, bij „grove
verwaarloozing" zouden wij in afwijking
van dezen regel kunnen berusten.
En naar onze opvatting der zaak was
dit, zooal aanwezig, zeker niet het zwaarste.
Liever hadden wij dit ontwerp zien ver
werpen en met bekwamen spoed een anderen
maatregel zien ingevoerd, of een enquête
ingesteld, de vrucht waarvan het excepti-
oneele feit van zoo diep ingrijpenden maat
regel als nu gevoteerd werd, had kunnen
rechtvaardigen of overbodig maken.
Egypte en Kanaan.
Lezing door ds. A. H. Gezelle Meerburg.
Naar aanleiding van eene reis door den
spreker zelf gemaakt, hield ds. Gezelle Meer
burg uit Delft jl. Woensdag te Goes in
de Prins van Oranje voor een talrijk en aan
dachtig gehoor eene lezing over zijne reis
naar het Oosten Egypte en Palestina.
Wij ontleenen het verslag in hoofdzaak
aan de „Nieuwe Prov. Gron. Crt.," wijl de
spreker kort geleden ook te Groningen met
dezelfde lezing is opgetreden.
JeruzalemToen het plan der reis vast
stond, konden mijne gedachten in dit eene
woord worden samengevat, terwijl Jesaja's
woord mij overmeesterde Schouwt Sion aan,
de stad onzer bijeenkomsten, uwe oogen
zullen Jeruzalem zien. Had ik als kind
de gedachte, dat Jeruzalem onbereikbaar
was; werd als jongeling de begeerte steeds
sterker om Jeruzalem te zien en zag ik het
reeds in mijne droomen, wat ik nooit
had kunnen denken is geschiedzoodat ik
mij verheugde over hetgeen de Heere mg
heeft geschonken. Mijne voeten hebben ge
staan in de poorten van Jeruzalem. Ik heb
aanschouwd de plaatsen alwaar de Heere
Jezus geboren werd, geleden en gestreden
heeft; de plek alwaar hij den dood heeft
overwonnen.
ÊDoch laat ik niet vooruitloopen. Ik wensch
u iets te verhalen vanj mijne reis naar de
heilige plaatsen waarnaar gij verlangt. Of
dit verlangen van u bevredigd zal worden,
weet ik niet. Eene zaak heb -ik in mijn
voordeel. Bij eene reis naar Amerika of
Australië moge aan de nieuwsgierigheid
worden voldaan, een bezoek aan plaatsen
als Jeruzalem en Bethlehem wekt heilige
geestdrift bij ons op. Naar die plaatsen reist
men niet, dan met zijn Bijbel in de hand.
Uwe heilige historie, die u boeide, treedt
voor den geestde aartsvaders de patriar
chen. de profeten en ook Jezus treden voor
u op. Beide landen, Egypte en Palestina,
te bezoeken kan alleen aan die heilige aan
drift voldoening schenken.
PARIJS, MARSEILLE EN DE MIDDEL-
LANDSCHE ZEE.
Het was op den 28j Januari 1893 toen
wij te 's Hage met ons gezelschap in den
trein stapten en naar Parijs stoomden de
stad die ik reeds vroeger had bezocht. Parijs
en Jeruzalem! Welk een contrast. Parijs
de nieuwe wereldstad en Jeruzalem de
heilige plaats der oude historie. Na te Parijs
een paar dagen te hebben doorgebracht
stoomden wij per trein dwars door Frankrijk
naar Marseille, alwaar wij aan boord gingen
van het stoomschip „de Samarang"dat ons
naar Port-Saïd zou brengen. Bij mijne komst
aan boord hadden de matrozen gezegd
zoo verhaalde mij later de kapitein „dat
zal wat geven, een dominé aan boord". Als
men een dominé op het schip heeft, ver
wachten de schepelingen storm en onweer.
Dit vermoeden moet afkomstig zijn van de
geschiedenis van Jona op het schip. Wg
hebben dan ook een geweldigen storm ge
had, en ik werd daarbij levendig herinnerd
aan de woorden van Ps. 107, die ik aan
mijne vrienden in het noodweer voorlas.
Al was er weinig gelegenheid om in den
storm spijzen te gebruiken, wij gevoelden
bovendien daartoe weinig lust. Tengevolge
van het onweer kon ik tot mijn spijt geene
uitvoering geven aan mijn plan om des
Zondagsmorgens op het dek te prediken.
De kommandant van het schip, en die
.van de militairen, hadden reeds met elkander
goed gevonden, dat de predikdienst zou
plaats hebben. De storm maakte het echter
onmogelijk. Wij dansten als dronken lieden.
Niet een onzer kon aan het dek komen.
Dit was eene teleurstelling voor mij, daar
ik reeds den tekst gekozen had. Mijn plan
om op de Middellandsche Zee te prediken
werd dus verijdeld. De Middellandsche Zee!
Welk een herinnering, uit de geschiedenis
roept zij te voorschijn, welke schoone tafe-
reelen werden aanschouwd. Wij zagenfden
Etna rooken, wij kwamen onder Candia of
Creta; daar was de storm het hevigst. De
herinnering aan Paulus' reis over deze zee
werd in mij levendig. In deze zee had Jona
in den visch vertoefd. Bij al die gedachten
werden wij in den storm ook herinnerd aan
den 107den Psalm, alwaar sprake is, dat
de Heere den storm doet bedaren.
EGYPTE.
Daar ginds komt Egypte in het gezicht.
Egypte het merkwaardigste land der oud
heid, het land der vroegste beschaving en
ontwikkeling, het land der Pyramiden en
Pharaonen, dat ons boeien moet, al was het
alleen, omdat het kind Jezus naar dit land
moest vluchten.
Wij aanschouwden de eerste Oostersche
stad Port Saïd, met zijne Oostersche zeden
en merkwaardige kleederdracht der mannen
en vrouwen. Voorts de vlugge ezels, de
logge kameelen, welke zich voortbewogen.
Onze aandacht werd echter afgetrokken door
groote en kleine booten die naar ons toe
kwamen. De schepelingen hadden verschil
lende waren te koop, en vroegen ons iets
te koopen. Op een ander oogenblik werden
wij gebeden door een naakten jongen van
12 jaren, die ons beduidde daar men
begreep dat wij Hollanders waren door
het uitspreken van een „dubbelke" of een
„kwartken", een zilverstuk in het water te
werpen. Toen aan dit verzoek door ons werd
voldaan, dook de knaap ijlings in het water,
en vatte het muntstuk, dat verdween in
zijnen mond, de eenige bergplaats welke hij
had. Iets verder stond voor ons een Egyp
tische toovenaar die door een stok op den
grond te werpen ons eene kruipende slang
te zien gaf, zoodat men haast zou meenen,
dat de Egyptische toovonahrs uit Mozes'
tijd uit hunne asch verrezen waren.
Wij begaven ons naar het hotel „Conti
nental." Zoo was ik dan in Egypte. In weinige
dagen waren wij van den winter uit Europa
overgegaan in den zomer. Alles was geheel
anders voor ons, het was of wij in eene
geheel andere wereld waren gekomen het
is alsof men zich in dit land bevindende
eenige eeuwen zich ziet teruggeplaatst
gij voelt en leeft hier geheel in de ge
schiedenis des Bijbels.
Onze vriend A. de Vlieger, onderwijzer
aan de Zendingschool te Calioub, was ons een
gewaardeerde gids. Wij gedenken dankbaar
aan zijne vele ons bewezen diensten.
Wij ondernamen vervolgen* eene kanaal-
reis door een gedeelte van het Sueskanaal
tot Ismalia. Op dien kanaaltocht heb ik
eene onvergetelijke ure doorleefd. Met
mijne gedachten gevoelde ik mij geheel
in de geschiedenis des Bijbels terug. Zie
daarinaderen wij Elkan Tarah. Ik sprong
van uit mijn bootje boven op den oever.
Hier waren Abraham en Sara, Izaak en
Rebekka langs gegaan van wege den hon
gersnood om brood te zoeken. Hier langs
waren Jozef en Maria gevlucht met het
kindeke Jezus naar Egypte. Daar zagen
wij Arabieren, met gesluierde vrouwen en
vele kinderen met hunne kameelen en ezels.
Waarlijk in zulke tijden verkrijgt men
indrukken, welke ons steeds bijblijven.
Eens zag ik, maar ook slechts eenmaal,
eene jeugdige vrouw met een zuigeling op
een ezel gezeten, terwijl haar man naast
haar liep. Anders is dit nimmer het geval.
Maar verstaat gij het niet, dat ik bij het
zien van dit schouwspel weer dacht aan
die heilige karavaan, die eenmaal deze
plaats was voorbijgegaan, met zich voerende
den kostelgksten schat van hemel en aarde
Wij begaven ons voorts op den trein, en
spoorden door de woestijn, tot wg kwamen
in het land Gosen. Het volk was met
den veldarbeid bezigmen bevochtigde den
grond. Levendig konde ik mij voorstellen
hoe hier de kinderen Israels hadden ver
keerd en duidelijk was het, dat Jozef aan
zijn vaderlijk huis eene vruchtbare land
streek had geschonken.
Nadat wij nog een station waren voor-
bijgestoomd, kwamen wij des namiddags
te 4 uur te Caïro, een stad met 500.000
inwoners, aan. Hoe gaarne zouden wij
u door deze prachtige Oostersche stad
binnenvoeren. Zooveel verscheidenheid toch
biedt deze keurige plaats aan met hare
parken, hare moskeeën, hare universiteit
en bibliotheek, de prachtige Nijlbrug, het
museum van Gizeh, het waardigste der
oudheden, de Pyramiden.|de keurige Sphynx,
de Mokattan, het versteende woud, terwijl
men u verder de Mariabron wijst, bij welke
volgens de legende de maagd op hare
vlucht zou uitgerust en een dronk genuttigd
hebben en nu geeft zij viermalen daags
water. Egypte en het Heilige Land is rijk
aan legenden.
Maar wij moeten voort. Jerusalem en
het Heilige Land is het hoofddoel der reis.
Toch mag ik niet zwijgen van mijn bezoek
aan den patriarch der Kopten, denll4den
na Marcus. Ik werd aan hem voorgesteld
als Presbyteriaansch priester uit Holland.
De vrome man stelde mijn bezoek ophoo.
gen prijs.
De Sphynx werd verder door mij aan
schouwd, op een kameel rondrijdende. De
groote Cherobspyramide heb ik beklommen.
Oudtijds was deze 147Va M. hoog, thans nog
137 M. Wat de hoogte betreft, wordt zij
door de torens van den Keulschen Dom