NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. tüisifag 8 lanuttii tegemffl faarflnnij. CHRISTELIJK- HISTORISCH to. 42. 1895. VERSCHIJNT G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN ONZE KUSTEN. elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,025. UITGAVE VAN en van 1 5 regels 25 centiedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 centiedere regel meer 10 cent. Slrijenliam-Poort vliet. Wij vestigen de aandacht op de advertentie van de heeren J. J. licht man, c. s. te Goes, in zake Strijenham- Poortvliet. Hier heerscht nijpende nood; en het Zeeuwsche volk liet zich bij der gelijke orntandigheden nog niinrne r onbetuigd. Tot milde bijdragen op te wekken zal derhalve ook nu wel niet noo- dig zijn. Alleen dit Spoedige hulp is hiei dubbele hulp. Van af I October '94 is in overleg met den heer Klemkerk met de ad ministratie van „de Zeeuw" be last de heer C. ORANJE Lz., Voorstad te Goes, die alle gel den in ontvangst némen en voor de administratie teekenen zai. HH. geabonneerden die ge woonlijk bij dhr. Klemkerk betaal den gelieven hierop te letten. liet Omlenvijs-Vraagsf uk in de Tweede Kamer. A. (H e t H o o g e r O n d e r w ij s). II. (Slot.) De minister van binnenlaudsehe zaken, de heer v. Houten, beantwoordde de beide .prekersen hij deed dit met cynische getrouwheid aan zijn sceptisch-philosophisch, anticlericaal utandpunt. Hij begon met te wijzen op de groote mate van vrijheid, welke ten onzent de verschillende richtingen genieten. Waar is die vrijheid grootev dan juist hier? De heer Lohman viel hem in de rede met de herinnering dat deze in België heel wat grooter is. De minister vond ze echter daar niet grooter dan hier. Maar tegen die groote liefdü van de meerderheid des volks voor christelijk hoo- ger onderwijs kwam hij op. Hij achtte de uitvoerbaarheid van het denkbeeld der antirevolutionaire en roorn- sche woordvoerders ónmogelijk. Hooren wij den minister zeiven. Ik sta hier als verdediger niet van onge- loovige wetenschap, niet van christelijke wetenschap, maar tout court van volmaakt vrije wetenschap. Of de wetenschap, zooals sommigen beweren, leidt tot God of van God verwijdert, is voor den Minister eene volkomen onverschillige zaak. Aan de we tenschap wordt geeneileï einduitkomst voor geschreven; zij heeft niets te zoeken dan waarheid. En van dit standpunt ontken ik dan ook de qualiflcatie aan onze hoogesclro Ion gegeven door don geachten afgevaardigde uit Sneek, den i eer Heemskerk, van te zijn liberale hoogescholen. Indiende hoogescholen in hare uitkomsten liberale denkbeelden propaigeeren, is dit daarvan het gevolg, dat door degenen, die als de bette vertegenwoordigers van eiken tak van de wetenschap worden beschouwd, uitkomsten worden verkregen, welke in ovei'eenstem- ming zijn met de liberale denkbeelden. Tegen het beginsel der rechtsgelijkheid blijft de minister gekant, en is daarom te gen de eflectus civilis voor de vrije uni versiteiten. Ik heb ten aanzien van de vrijheid van onderwijs mij doen kennen, geluk steeds, als een groot voorstan Ier van die vrijheid. Ik wensch niet den Staat te maken tot de macht, die bepaalt welk onderwijs en in welke richting onderwijs in het land zal worden gegeven. Maar ik kan nog niet in stemmen met den gedachtengang, die ten grondslag lag aan de wet van den Minister Mackay, de zoogenaamde rechtsgelijkheid tusschen openbaar en bizonder onderwijs. Van mij zal men dus geen nieuwe toepas singen van de zoogenaamde rechtsgelijk heid op het middelbaar en het hooger on derwijs verkrijgen. A Is uitvloeisel van die beweudo rechts gelijkheid heeft de geachte atgevuard gde uit Sneek, de heer Heemskerk meer bizonder een lans gebroken voor de toe kenning van het recht, om de .offectus ci vilis aan teno wetenschappelijke opleiding te verbinden ook aan de bestuurders van bijzondere scholen van hooger onderwijs Mijnheer do Voorzitter! Daar waar do Staat waarborgen noodig rekent, om ieinar.d te vergunnen eenig bedrijf uit te oefenen, zal ook met mijne medewerking nimmer de sleutol tot die toelating aan bizondere personen worden gegeven. Waar de Staat eischen stuit, moet ook het toezicht op hot voldoen aan die eischen aan den Staat bfijven. Dat standpunt der wetenschap van waar uit men de waarheid slechts zoekt, kennen wij. Wij dachten niet dat een zoo nuchter staatsman als de minister nog zoo naïef was om van deze verouderde leer van den twijfel, van het zoeken naar licht bij de duisternis der verdorven Rede, voor da wetenschap heil te ver vachten. Doch de strijd met mr. Van Houten heeft dit voordeel dat de minister eerlijk voor zijne meening uitkomt, en wij dus weten wat wij aan hem hebben. De heer Heemskerk erkende dit. En hij erkende ook dat van christelijke zijde niet altijd even doeltreffend was samengewerkt. Doch dit komt ook daar vandaan dat de liberalen jarenlang het „verdeel en heersch" in toepassing wisten te brengen. Maar zegt hijdat kan verandoren, en dan zullen er betere dagen koinen en dan vrees ik voor den Minister, dat hij het verliezen zal en wij het zullen winnen. Met zeer veel nadruk deed de heer Heemskerk vervolgens uitkomen, met hoe weinig recht de minister zich had beroemd op de vrijheid, welke ten onzent op het gebied van hooger onderwijs bestaat. Hij zeide En heeft het hooger onderwijs zich hier te lande in vrijheid ontwikkeld De Minis ter kan toch niet ontkennen dat de over heid steeds hethooger on lerwjjs in handen heeft gehad en aan hare hoogescholen steeds een pré heeft gegeven en ze ook steeds in zekere richting heeft geleid. Weet men niet dat bij voorbeeld eon man als Da Cos t a steeds van een leerstoel is uitgesloten al leen omdat hij een beslist belijder was van het kruis van Christus De Minister heeft zich trachten te ver dedigen tegen mün verwijt van hooghar tigheid. Maar hij bewees eene minuut te voren dat die eigenschap hem toebehoort, niet wegens zijn persoonlijk karakter, maar uit kracht van zijn beginsel. Van die hooghartigheid heeft hij het door slaand bewijs gegeven door de verklaring dat het er niet toe doet of de wetenschap tot God leidt of van God afleidt, dat het hem als Minister alleen om de wétenschap te doen is. Dus de Minister en zijn mede standers zjjn in het bezit vah de weten schap! Zietdaar de hooghartigheid. Deze opvatting van d e wetenschap is partij kiezen voor ééne richting in de we tenschap. Waar m n a priori de openbaring Gods verwerpt, door welke de ker.nis van God tot ons komt, en waar men, zooals de heer Mees het uitdrukte, wil onder zoeken of uit do kennis van den religieusen inensch is op te klimmen tot de kennis van God, daar heeft men een weg ingesla gen, die niet tot God leiden kan, maar van Hem afleiden moet. Een tweede bewijs van hooghartigheid gaf de minister toen hij zeide: „Hoe kan ik het helpen dat degenen, die als de beste beschouwd worden in de uitkomsten v<in hunne wetenschap, aan de liberale beginselen voordeel brengon Dit pleit slechts voor de liberale beginselen. De professoren aan de Rijks-universiteiten beschouwd als per se de beste 1 Dus beter dan de hoogleeraren aan bizondore academiën, beter dan de hoog leeraren hier aan de Vrije Universiteit ot in België, Engeland, Noord-Amerika en over al waar vrije Universiteiten voorkomen. Dit is wederom hooghartigheid. Maar tot uitkomsten ten gunste der liberale beginselen moet men wel komen, indien men bij de benoeming steeds het uitgangspunt, vanwaar rnon tot die uit komsten komen moet, in acht neemt. Dan is het geen wonder, dat de weg, dien men afloopt, ook brengt waar men wezen wil. De Minister heeft in geenen deole vvtderlegd, en dat is hein ook niet mogelijk, hetgee.i ik gezegd heb over de theologische faculteit. In mijne eerste rede heb ik, in verband met de theologische faculteit, er reeds op gewe- zon dat is de geheele opzet, dat men begint met het rationalisme en mot het rationa- lismo eindigt. Dat kan de Minister In zekeren zin niet helpen, zoolang de opzet der wettelijke re goling zoo is, maar dit is dan ook de reden waarom dio opzet veranderd moet worden En dat de natie nog in have meerderheid aan de zijde der sprekers staat toonde de heer Everts aan, door te herinneren aan het feit dat de roomschen twee vijfden der bevolking uitmaken; en de geloovige pro testanten zullen toch zeker wel op een vijfde kunnen geschat worden. De minister antwoordde nog even; doch hij zei niet veel nieuws meer. Hij hand haafde zijne verklaringen omtrent de on zijdigheid van den Staat en verzekerde, dat „die onzijdigheid, die onverschilligheid voor de matlu jii en uitkomsten van onderzoek hier te lande kenmerk van het Staatsonderwijs (is)." Aan den lezer zij overgelaten te beslissen of wij ook recht hadden den minister Van Houten voor een staatsman van het meest taaie, het meest stuitende behoud te houden op het gebied van het openbaar onderwijs, die poeri van het oud-liberalisme, welke door het radicalisme met eene driedubbele borstwering staat versterkt te worden, zoowel wat het lager als wat het hooger on derwijs aangaat. Want in de verdediging van deze poeri en hare muren staan Tak en Van Hom en schouder aan schouder. De tegen standers toch der schoolwet Mackay waren Takkianen, onder aanvoering van den tegen- woordigen minister van binnenlandsche zaken. Een woord van ernstig vermaan aan de regeering bevatte dezer dagen de liberal^ pers van de hand van professor Blink, den aardrijkskundige, die een onderzoek heeft ingesteld naar den toestand onzer westkust- verdediging op verschillende tijdstippen. Behartiging verdient zeker zijn raad om, met het oog op de omstandigheid dat onze kust al meer door de golvsn wordt wegge- geten, de duinen te beschermen en te schragen, gelijk de Westkapelsche zeedijk en de Hondsbossche bij Petten, eigenlijk eerst toen het te laat was, tusschen de dui nen zijn aangelegd. Uit oude kronieken toch blij kt dat enkele zeedorpen verzwolgen of verplaatst zijn ge worden en groote watervloeden vele engroote offers hebben gevergd. Scheveningen werd iu 1470 zoo getei sterd dat de kerk, welke er toen stond, wel 2000 schreden ver iu zee geraakte en het dorp meer dan de helft zijner huizen verloor. In 1530, 1538, 1548 en 1551 herhaalden zich de stormenin het laatst genoemde jaar werden vijftig huizen weg geslagen en de Allerheiligenvloed in 1570 vernielde 120 woningen, terwijl zooveel van het strand werd weggeslagen dat de kerk, dip achter alle huizen gebouwd was, daar door aan den zeekant terechtkwam, waar zij nog staat. Dit geldt ook voor Katwijk. Daar wer den in 1633 en daarvoor 150 huizen weg gespoeld en moest de vuurtoren die op het laatst in zee kwam te staan, verplaatst wor den. Noord wijk werd in 1572 voor een vierde deel met huizen en straten weggespoeld. Egtnond heeft een kerk en toren buiten de duinen in zee. Petten, het oude dorp, ging in 1241 ge heel ten gronde, en waar het eens lag spoelen thans de golven. Er werd een nieuw dorp van dien naam verder landwaarts in gebouwd, doch ook dit moest nog weder wijken, en de in 1704 gebouwde kerk zou zelfs de vierde zijn die door afslag dor duinen gebouwd moest worden. Bij den vóorlaatsten hevigen stormvloed van Febru ari 1825 leden de duinen aan de kust van Zuid-Holland zoo zeer, dat zij bij de Kwan- sche Nolle over een lengte van 2 uren 16 A 20 meter afsloegen. Bij denzelfden stormvloed verloor het duin bij Eginond aan Zee 30 voet. In 1570 werd het oude Calantsoog, hetwelk meer dan 300 huizen geteld moet hebben, geheel door de zee verzwolgen. De duinen van Calantsoog, zijn ook in deze eeuw nog zeer afgenomen zoodat zij herhaaldelijk, het laatst in 1893, naar binnen zijn overgewerkt en afgevlakt. Men kan hier zelfs eerder van een zand dijk dan van een duinenrij spreken. Ook verder noordelijk vindt mon vele bewijzen van afslag aan onze kust. Strand metingen sedert 1843 in Noord-, en sedert 1857 iu Zuid Holland gedaan, door middel van in het strand geheide ge- nommerde palen, van welke uit de afstand van den duinvoet en van de lijnen van hoog- en laagwater lang* het strand ge meten worden, hebben geleerd dat in Noord Holland de duinvoet 15,68 M. en in Zuid Holland 7 M. is afgenomen. Het is te Impcu dat de tragische toekomst van onze zeedorpen mogen worden verlicht door een besluit der regeering om de duinenrij te versterkenhet zou een goed remedie zijn tegen de werkeloosheid en zoo al geen reehtstreekscke voordeelen op leverend, belangrijke nadeelen voorkomen. In deze eeuw toch ging reeds ruim 150 duizend hectaren goede grond verloren. En wie denkt, dit lezende, weer niet aan onze Noord Bevelandsche vrienden, die hun have voor altijd zagen vergaan of wier armoedig nageslacht de golven ziet spelen op zoo menige plek, waar nog niet zoo heel lang geleden het goudgeel graan door welgestelde maaiers werd afgesneden. Hier hadden de provinciale staten door hun plicht te doen, door tijdige hulp te bieden, misschien menige ramp kunnen voorkomen. Met name de Sophiapolder, die in den nacht van 22 op 23 Dec. zijn graf in de golven vond, is zeer waarschijnlijk als slachtoffer van verkeerde zuinigheid of provinciaal conservatisme gevallen. En de opgezetenen, hetzij ze zich door grondbezit elders kunnen schadeloos stellen, hetzij zc als weduwen de opbrengst van hun land aldaar best gebruiken konden, werden er het kind van de rekening bij. Waarlijk de jongste Decemberstormen en watervloeden hebben ook onze staats lieden en provinciale en gewestelijke ver tegenwoordigers heel wat te zeggen LOMBOK. De dood van overste [Erackers, die bij Sasari sneuvelde had onder de volgende omstandigheden plaats De colonne ging om 9 uur van Tjakra af en werd gecommandeerd door kolonel Swart en bestond uit bet zesde bat. onder den overste Erackers, het 11de onder majoor v. d. Branreler en 2 compie. barisan onder kap. Otken. Het ging weer langs denzelfden weg als den 20sten naar de kam pong Sasari, waar nog een zoon van don radja zat. Tegen half elf zaten de troepen weer om die kampong heen. Allerlei uitvluchten werden gezocht, hij was ziek, enz. enz., totdat om half twaalf de kolonel Swart den tijd gaf tot 12 uur; was hij er dan nog niet, zoo zou de kam pong van twee zijden door artillerie wor den beschoten. Om 12 uur was hij er nog niet en het vuur werd geopend. Al spoedig hoorden we geschreeuw in de kam pong, en daarna een verbazend geschiet. Kapitein Otken ontving last, met de reserve in de gevechtslinie te komen met den loop pas. Eene compagnie kwam dadelijk in de gevechtslinie achter een aarden wal aan de Oostzijde van kampong Poenia. De andere compagnie moest een omtrek king tegengaan. In de gevechtslinie ge komen lag de weg door Poenia reeds vol met doode Baliërs, die op de compagnie van Schreiner een aanval gewaagd had den, maar allen waren neergeschoten. Er lagen vrouwen bij met kleine kinde ren op den arm. Uit boomen en van overal schoten ze op ons. De overste was reeds gesneuveld. Op zijn paard zittende, kreeg hij achterom kijkende een schot van achteren in en vooruit door het hart. Schrei ner stond vlak bij hem. Dezen keek hij nog even weemoedig aan en viel toen van zijn paard dood op den grond. In het ge heel kregen we tweo dooden en veertien gewonden. Tot half twee lagen we zoo in stelling. We konden de kampong niet binnen, want die stond in brand. Het 11de bat. 1ste compagnie van kapitein Schenk drong Sasari binnen. Hij kwam met Wefers Bettink en een paar soldaten een ommuur de ruimte binnen. Twee Baliërs waren daar nog in, één werd doodgeschoten, de andere stak iets aan, gooide dat brandende voorwerp weg, en daar sprong nu een kruitmaga zijn in de lucht met een geweldigen slag. De zon werd verduisterd door stof en rook. De soldaten van het 6e en barrissan vlogen achter uit, maar werden spoedig weer achter de borstwering gebracht. Brandende alang en balken vlogen door de lucht, gelukkig even wei zonder iemand te rakenspoedig sprong daarop een tweede magazijn in de lucht maar met veel min der geweld ook weer zonder iemand te schaden. Tegen half twoe vuurde de vijand niet meer en trokken wij langs denzeifden weg van 's morgens op Tjakra terug. We konden niet anders want alles voor ons stond in brand. Het gevecht bij Topati, op 25 Novem ber, wordt aldus beschreven Wij, die dachten, dat met de vermeeste ring van Sasari, aan alle verzet een einde was gemaakt, hadden het glad mis. Eer gisteren ontvingen we de tijding dat et zich te Topati, Noord Tjakra, nog een zoon van den vorst ophield, die alle aenmaningen om zich over te geven met beslistheid van de hand wees en het stellig besluit genomen had zich met zijn gevolg, dood te vechten. Om hem hiertoe de gelegenheid te géven, rukte er gisterenmorgen een colonne uit, onder commando van den generaal Segov, bestaande uit het 5e, 6e en 11e bataljon infanterie, een sectie berg-artilierie en een detachement genie-troepen. Op den viersprong te Tjakra Negara werd de weg naar het Noorden ingeslagen en Topati aan de Noord- en Westzijde opge sloten. Het 6e bat. nam stelling in kampong Teliwang, terwijl de andere troepen in de sawah ten Noorden van Topati werden op. gesteld. Hier kwam ook de artillerie in batterij. Toen de laatste aanmaning tot overgave van de hand gewezen werd, kwam de artillerie in werking en slingerde met hare projectielen dood en verderf in de in gesloten veste. De vijand beschoot de troepen van uit boomen, huizen enz. en, niettegen staande dit vuur zeer weinig te beteekenen had, bezorgde het ons toch eeu vijftal ge wonden. Om ongeveer 11 uur werd er in den westrand van Topati een poortje geopend een oogenblik later werd de vorstenzoon, gezeten op een stoel, door eenige volgelingen daaruit gedragen en midden op den groöten weg neergezet, op den voet gevolgd door zijn laatste getrouwen. U begrijpt dat nau welijks het puntje van zijn neus te voor schijn kwam, of owe in liet Noorden staande troepen verwelkomden hem met een snel- vuurtje, waaraan minstens 10 hoofden met hun gevolg voor goed genoeg zouden ge had hebbenDe prins, getroffen door 3 of 4 kogels in het hart, bleef dood op zijn stoel hangen rondom hem vond men de 15 ken van (naar ik hoor) 2 mannen, 5 vrou- weu en 1 kind. U zult u wel herinneren, dat er in som mige dagbladen gewag gemaakt werd van een poengawa, die' gezeten op een draag stoel, zijn mannen tegen ons aanvoerde. Dit heer was geen poengawa, moor de lamme zoon van den vorst, die gisteren zoo kranig den heldendood stierf. En wat zegt ge van die vrouwen, die zich zonder aarzeling met henj i.ö den dood begaven De besclrnldi-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1895 | | pagina 1