NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. CHRISTELIJK- HISTORISCH Ho. 41. 1895. icgeniCe laargaag VERSCHIJNT G. M. KLEMKERK, te Goes Beschermende rechten. F. P. D'HUIJ, te Middelburg. Ken zienersblik op de eersfe Fransche Revolutie. PRIJS DER ADVERTENTIËN 8aMa(j 5 fatiuatt. elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,025. UITGAVE VAN Van af I October '94 is in overleg met den heer Klemkerk met de ad ministratie van „de Zeeuw" be last de heer C. ORANJE Lz., Voorstad te Goes, die alle gel den in ontvangst nemen en voor de administratie teekenen zal. HH. geabonneerden die ge woonlijk bij dhr. Klemkerk betaal den gelieven hierop te letten. Mijnheer de Redacteur Daar Jhr. Mr. de Savornin Lokman de vriendelijkkeid had hetgeen door mij over besehermende rechten werd geschreven aan zijn hooggewaardeerde critiek te onderwer pen en mij daarbij op een paar punten nadere toelichting vroeg, zoo veroorloof ik mij het gewaardeerde schrijven van den heer mr. de Savornin Lohman in zijn ge heel te bespreken. Na lezing en herlezing toch van hetgeen de heer de Savornin Lohman gezegd heeft, blijft het nog mijne overtuiging, dat het beste en meest voor de hand liggende middel, om den land bouwenden stand voor den ondergang te behoeden, is, in dezen nood der tijden graanrechten te helfen. Tot het verkrijgen daarvan, zoo mogelijk, mee te werken acht ik dan ook de roeping van een ieder. lo. Met het oog op de tweede tafel der God delijke wet, dus van de landbouwers zei ven en ook van de arbeiders, die met hen uit den landbouw leven. 2o. Met het oog op de duizenden, die er in stad en dorp be lang bij hebben, dat deze stand niet ten gronde ga. 3o. Omdat de landbouwers bij vergelijking met den handel m. i. thans recht hebben op bescherming, en omdat ongelijkheid ontovrelenkeid veroorzaakt, en de ontevredenheid den akker des harten het meest vruchtbaar maakt voor het so cialisme. En ook 4o, omdat de landbouwers en de arbeiders over het algemeen nog tot het cement van het land onzer glorierijke historie behooren. Hen aan hun lot over te laten en achteruit te zetten is, naar het mij voorkomt, geen wijs beleid. Het verblijdt mij er over geschreven te hebben, dewijl dientengevolge gebleken is, dat het „niet geheel juist is", wanneer men zegt: „Mr. de Savornin Lohman is tegen het helfen van graanrechten". Ieder, dien ik er over gesproken heb, meende dit evenwel uit mr. Lohman's rede van 30 Nov. 1.1. te mogen en te moeten afleidenen veel hoop zullen de voorstanders ook uit de op mijn schrijven geleverde critiek nog wel niet hebben gekregen. Doch hoe dit zij, mij verheugt het, dat het niet on mogelijk is, dat ook onze staatsman Lohman weldra nog voor het invoeren van graan rechten pleiten zal. Metterdaad, dat zou een op hoogen prijs te stellen winste zijn. Dat mr. de Savornin Lohman „niet de kiezers naar-, maar de feiten onder de oou-en ziet", wisten en waardeeren wij. Maar ik vlei mij, als hij de feiten onder de oogen ziet", dat hij dan met dr. Kuyper, mr. Heemskerk en bijna alle anti-revolu tionaire Kamerleden tot de overtuiging komen zal, dat invoering van rechten op het graan en den bloem, die van buiten komen, thans het beste middel is, om de landbouwers voorden ondergang te bewaren. Daarmee vlei ik rap, omdat de heer Lohman naar mijne bescheidene meening abusieve lijk allen gelijk stelt, als hij zegt, neen, vraagt„indien alle kinderen van het gezin teringlijders zijn, wat baat het dan indien ik het versterkende middel, dat ik den een toedien, den ander ontneem? De Heer Littooij gevoelt dit ook zelf wel". Ja, dat gevoelt de ondergeteekende wel, indien namelijk alzoo de casuspositie ismaar, dat die alzoo is, gelooft hij niet, ja weersprak hij reeds. Allen bij tering lijders te vergelijken, gaat z. i. niet aan. De welvaart toch is in vele steden, in steden, waar men het niet uitsluitend van den landbouwenden stand krijgen moet eer toe- dan afgenomen. Bijv. Middelburg, Vlissingen en Terneuzen zijn, te oordeelen naar den aanbouw en ook naar den prijs van de huizon, in de laatste 15 jaren vooruitgegaan. Goes daarentegen dat bijna geheel leeft van den landbouwenden stand, ging in deze jaren achteruit. Zooals ik reeds gezegd heb, bloeit in Rotterdam de scheepvaart en de handel. Duizenden gaat het daar dientengevolge goed. Ook het vee, de boter en de kaas zijn duur te noemen in vergelijking met degranen. Dat allen teringlijders zijn, durf ik alzoo in alle bescheidenheid te weerspreken. In ieder geval zijn allen het niet in gelijken graad. De toestand van den landbouwer is zorgwekkend, en dientengevolge blijft het bij mij vaststaan, dat de eerste zorg aan hem moet worden besteed, ja, dat naar middelen moet worden uitgezien, om hem onder den zegen Gods er weer boven op te helpen. Hierin komt het nu al uit, dat de kijk op de dingen verschillend kan wezen. Dat het in Amsterdam er ook niet roos kleurig uitziet, is reeds toegestemd. De handel toch verplaatst zich meer en meer naar Rotterdam, ook dientengevolge wordt de betasting steeds hoogerdaar komt nog bij, dat het socialisme er gedurig de rust verstoort, en tengevolge van dit een en ander gaan rijken en zeer gegoeden do stad verlaten. Dat de stadskassen schier overal meer dan ledig zijn, stem ik ook toe maar voeg er in eenen adem bij, dat de luer Mr. de Savornin Lohman beter dan ik weet, dat het onzinnige opvoeren en drij ven van het zoogenaamde neutrale onderwijs daarvan eene der eerste oorzaken is. Maar nog eens zij het gezegd, dat de overheid nog niet voor den landbouw deed wat zij voor den handel en de groote steden heeft gedaan. Wat de werkstakingen betreft, m. i. zijn wel niet alle, maar toch vele vrucht van de socialistische ontevredenheid. Geen meer deren in do armen der socialisten te jagen is, naar het mij voorkomt, dure plicht. De socialisten nu zijn juist tegen het heffen van graanrechten en de boerenarbeiders zou den er zich over verheugen. Ik ben er niets bang voor, dat velen uit de steden zullen komen om boerenarbei der te worden, indien er f 1. of f 1.50 per honderd kilo invoerrechten op de granen worden geheven. Het verschil in verdiensten alsmede het leven in de ste den loopt te zeer uiteen met dat van den boerenarbeider om daarvoor dan reeds vreeze te koesteren. In plaats van loonsverkoo- ging is er noodgedwongen loonsverlaging bij de boeren. Heden zeide mij nog een landbouwer dat zijn buurman zijn vasten arbeider van f 1.op 80 centen per dag had gebracht. Waarborgen kan ik mr. de Savornin Lohmann niet geven, maar ik vertrouw, dat de boeren als zij konden thans meer loon zouden geven. „Ik begrijp niet goed," zegt de heer Loh man, „wat met deze quaestie de rijke en buitenlandsche heeren hebben uit te staan". Maar de heer Lohman weet toch wel dat er buitenlandsche heeren zijn, die nu reeds ieder jaar honderden of duizenden in hunnen zak steken, tengevolge van de vermindering der grondlasten, en werd nu het land, tengevolge van het heffen van graanrechten duurder, dan zouden zij bij vernieuwing mede deelen in het voorrecht dat den armen landbouwers was toegedacht. Wat voor hen niet gedaan wordt en ook niet behoeft gedaan te worden, maar zij toch krijgen, moet er dus op andere wijze weer worden uitgehaald. In dat geval betalen de rijke en buitenlandsche grondeigenaren niet „het gelag" de overheid zorgt slechts dat zij teruggeven wat zy er bij hebben geprofiteerd. Zou, om eens iets te noemen, de overheid niet het bezit van land kun nen belasten voor hen die geen landbou wers zijn, bijname voor hen die in het buitenland wonen Of moet Zeeland ten slotte eigendom der Belgen worden Met den heer de Savornin Lohman acht EN ik het een zegen, dat de aarde hare vruch ten voortbrengt. Maar dat de landen, vooralsnog zooveel meer hebben dan zij be hoeven, dat hunne overproductie hier zoo gemakkelijk en goedkoop kan worden in gevoerd, acht ik voor ons land, waar na tuurlijk de lasten veel meer en de toestan den geheel anders zijn, geen zegin. liet is mij al te cosmopolitisch. Die gelijkma king met de later ontdekte, groote, min der bevolkte landen geschiedt niet zonder stagnatie, zonder schielijke ongewenschte verandering van historisch geworden toe standen. Bij de gemakkelijke, snelle, dus goed- koope vervoermiddelen en de kostelijke waterwegen krijgt men die gelijkmaking in graanprijzen en dientengevolge in waarde van den grond. Honderden, die van hun land moeten le ven, worden daardoor geruï neerd. (Ik heb niet alleen het oog op Zeeland maar op Nederland). Voor hen is het dus een ramp. Een oordeel ligt er voor hen in dien zegen. Zie, als wij tenge volge van den invoer het brood zes centen minder mogen hebben, hebben wij reden om dankbaar te zijn, en daar het zonder invoer wel acht centen duurder zou zijn, mogen wij die twee wel aan den landbou wer gunnen, opdat hij er niet bij ten onder ga. Omtrent de 13 millioen, die het rijk, volgens eene berekening van Boa/, bij een in voerrecht van fl.op de honderd kilo graan zou ontvangen, schrijft de heer Mr. de Savornin Lohman „Is dit bedrag be rekend voor den tegenwoordigen invoer in ons land, dan begrijp ik hot argument niet. Want, zoo de invoer dezelfde blijft, zal de landbouw niet toenemenneemt deze daarentegen toe, dan zullen wij de 13 millioen niet ontvangen. Nadere toe lichting is dus gewensckt". Voor zoover mij mogelijk, wensch ik die te geven. Mij toch dunkt, dat de landbouwer er wel bij gebaat zal zijn, ook al blijft de invoer gelijk; immers de tarwe die nu f4,50 per mud kost, zal dan f 6,kosten want als vanwege de invoerrechten de buitenlandsche f 1.50 per mud meer kost, zal met een ge lijk bedrag de binnenlandsche stijgen. En voor veel minderen invoer heeft men wel niet te vriezendewijl de menschen als de tarwe f 6.— is niet minder brood zullen eten. Daar komt bij, dat immers invoer geschieden moet, om reden onze bouw gronden in de verste verte niet genoeg kunnen voortbrengen. Waarvoor de Regeering die 13 millioen, of al was het dan maar 11 miljoen, ge bruiken zal, is |voor mij eene bijkomstige zaak. Liefst evenwel voor hen, die er schade bij zouden hebben, en deze schade het allerminst kunnen dragen. Middelburg. LITTOOIJ. La Harpe, een Fransche wijsgeer van de vorige eeuw, was lid van de Parijsche Academie der wetenschappen, een vereerder van Voltaire, een spotter met allen gods dienst maar later een van harte geloovig Christen. In het begin van het jaar 1788 zat hij aan tafel bij een zijner medeleden van de Academie, een aanzienlijk en geleerd man. Het gezelschap was talrijk en uit alle standen gekozen, koninklijke kamerheeren, rechters, geleerden, leden van de Academie, voorname dames enz. Aan den bij uitstek rijk bezetten disch maakte men goede sier. Het tafelgesprek onderscheidde zich door die eigenaardige Fransche geestigheid, die destijds met alle zedelijke, geestelijke en godsdienstige begrippen schertste en den spot dreef. Onder het nagerecht deed de schalmende beker dé algemeene opgewektheid tot uit gelatenheid stijgen. Men juichte over den bijval dien Voitaires denkbeelden hadden gevonden en sprak de hoop uit, dut de van 1 5 regels 25 centiedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 centiedere regel meer 10 cent. wereld weldra door afschaffing van den godsdienst en zijn vervanging door de wijs begeerte een geheele omwenteling zou ondergaan. De oudsten van het gezelschap betreurden het zeer dat zij waarschijnlijk den tijd van de onbeperkte heerschappij der rede niet meer zouden beleven. Wat er verder aan tafel verhandeld werd vermelden wij hier met La Harpes eigen woorden, zooals hij de zaak kort voor zijn dood (hij stierf in het jaar 1803) beschre ven heeft Slechts één van ons gezelschap had tot hiertoe geen deel genomen aan het gesprek. Het was de heer Cazotte, een gezellig, geestig man, schrijver van onderscheidene humoristische werken. Deze nam plotseling het woord en zeide „Mijneheeren, gij weet dat ik mij een weinig met voorspellingen ophoud ik zeg u, verblijdt ugij zult allen die groote omwenteling zien, waarnaar gij zoozeer verlangt". „Om dat te voorspellen hoeft men geene profetische gaven te bezitten", werd er geantwoord. „Dat is waar", hernam hij, „maar mis schien nog iets meer voor hetgeen ik n thans te zeggen heb. Weet gij wel wat er uit deze omwenteling wanneer namelijk de rede over den godsdienst triomfeert volgen zal „O, laat ons dat eens hooren," zeide Condorcet met natuurlijke nagebootste arge loosheid, „een wijsgeer stelt er prijs op een profeet te ontmoeten". „Gij, mijnheer Condorcet", vervolgde Ca zotte, „zult op den vloer van een onder- aard8che gevangenis uitgestrekt den geest geven, Gij zult sterven door het vergift dat gij zult ingenomen hebben om den beul te ontgaan, door het vergift, dat gij, wegens het geluk dier tijden, reeds lang bij u zult hebben gedragen". Men barstte in een luid gelach uit. „Mijnheer Cazotte", zeide een der gasten, „het sprookje, dat gij ons daar verhaalt, is niet zoo opwekkend als uw Verliefde Duivel (een kleine door Cazotte geschre ven roman). Welke duivel heeft u toch dien onderaardschen kerker, dat vergift en die beulen laten zien, en wat heeft dat gezicht toch met de wijsbegeerte en de heerschappij van de rede te maken „Dat is 't juist wat ik u zeg", hernam Cazotte, „in naam van de wijsbegeerte, in unaam van de menschheid, in r.aum van de vrijheid, in naam van de rede zal het yuist zijn, dat gij zulk een einde zult heb- ed. Alsdan zal inderdaad de rede heer- schen, want zij zal tempels hebben. Ja er zal te dier tijd in Frankrijk geen andere tempel bestaan dan die tempels der rede." „Ik vrees", sprak Chamfort met een smalenden glimlach, „dat gij dan geen der priesters van die tempels zult zijn." Cazotte antwoordde„Dat hoop ik. Maar gij, mynheer Chamfort, die wèl één van hen zijn zult en inderdaad zult ver dienen het te zijn, gij zult u met een scheermes de aderen opensnijden, maar nochtans pas eenige maanden later ster ven". Men staart elkander sprakeloos aan en lacht weer. Cazotte gaat voort: „Gij mijnheer de graaf von Clayr, gij zult u de aderen niet zelf openen, maar ze n op één dag zesmaal in een aanval van jicht laten ope nen om zekerder van uwe zaak te zijn, en in den nacht zult gij sterven. Gij, mijnheer Nicolas, gij zult op het schavot sterven. Ook gij, mijnheer Vailly. Gij mynheer Malesherbes, eveneens". „Goddank", roept de heer Roucher, „het schijnt dat de heer Cazotte het al leen op de Academie gemunt heeft. Hij heeft een verschrikkelijke verwoesting in haar aangericht ik den hemel zij dank Cazotte viel hem in de rede „Gij, gy zult insgelijks op het schavot sterven". Nu gaat er een gefluister onder Int ge zelschip rond: „Hij spreekt gekkentaal! Hij is krankzinnig. Maar toch, men weit dat hij in al zijn scherts dikwijls iets zon derlings mengt." „Ja," zeide ChamfoTt, „maar gij zult toch toestemmen dat deze zonderlingheden ruw zijn. Het is een akelige scherts. Maar wanneer zal dit gebeuren Cazotte antwoordde„Er zal geen zes jaar verloopen, voor dat al wat ik gezegd heb geschied zal zijn." „Hoogst wonderbaar," sprak Chamfort. Nu nam La Harpe het woord. „En van mij zogt gij niets merkte hij op. „Met u zal er een wonder gebearen liet Cazotte er terstond op volgen, „dat tenminste even verbazend zal zijngij zult alsdan een Christen zijn". Onder algemeen gelach riep Chamfort „Nu ben ik gerustals wij niet zullen omkomen voordat La Harpe Christen wordt, dan sterven wij geen van allen". „Wij, van het zwakke geslacht," sprak nu de hertogin van Grammont, „zijn wel gelukkig, dat wij bij de revolutie, niet in tel komen. Niet alsof ook wij er ons niet een weinig mee inlieten, maar het is toeh aangenamer dat men zich daarom niet aan ons vergrijpen zal." „Uw geslacht, geëerde dame," zeide Ca zotte, „zal u ditmaal helaas, niet vrij waren, ook al wilt gij u in niets mengen. Men zal u evenals de mannen behandelen en geen onderscheid maken." „Och, wat gij zegt, mijnheer Cazotte, gij kondigt ons het einde der wereld aan hernam zij. „Dat weet ik niet," antwoordde Cazotte, „wat ik echter wefl weet is, dat gij, mevrouw de hertogin, en vele andere dames met u, met. op den rug gebonden handen op de vilderskar naar het schavot zult gevoerd worden." „Dat is kras," riep de hertogin. „Maar dan hoop ik toch dat ik een zwart behan gen koets zal krijgen." „Vlei u daar niet meê, mevronm-. Voor namer dames dan gij zullen zoo met ge bonden handen op de vilderskar worden weggebracht." „Voornamer dames Hoe Princessen van den bloede wellicht „Nog voornamer," verklaarde Cazotte. Bij deze woorden ging er een dof ge mompel door het gansche gezelschap. Men vond de scherts te ver gedreven. Om de ontstemming af te leiden, eide de herto gin lachend tot de aanwezigen„Gij zult zien dat hij mij niet eens den troost van een biechtvader overlaat." „Neen, mevrouw," zeide Cazotte, „men zal er u geen geven, noch aan u, noch aan iemand anders. De laatste terechtgestelde, die uit goedgunstigheid een biechtvader hebben zal hier zweeg hij een oogen- blik stil. „Nu, welaan, wie zal dan de gelukkige sterveling zyn, wien men dit voorrecht ver gunnen zal vroeg zij met aandrang. „Het zal," ging Cazotte langzaam voort, „de koning van Frankrijk zijn." Nu echter rees de gastheer snel van zijn stoel op en alle anderen met hem. Hij wendde zich tot Cazotte en sprak „Geachte heer Cazotte, deze akelige scherts heeft nu lang genoeg geduurd. Gij drijft ze te ver, ja zóó ver, dat gij dit gezelschap en u zeiven in gevaar brengt." Cazotte antwoordde niets en wilde stil heengaan, toen de hertogin hem toeriep „Nu, mijnheer de profeet, gij hebt ons allqr lot voorspeld, maar van het uwe nog niets gezegd." „Gij kent, mevrouw, de geschiedenis van de belegering van Jeruzalem," antwoordde Cazotte. „Gedurende die belegering liep een man zeven dagen achtereen op den muur rondom de stad en riep onophoudelijk „Wee Jeruzalem Den zevenden dag riep hij Wee Jeruzalem wee ook mij 1" Op hetzelfde oogenblik verpletterde hem een zware steen, die door de werptuigen der belegeraars naar de stad geslingerd was." Met deze woorden maakte Caznt'e een buiging en vertrok.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1895 | | pagina 1