NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. Upgrade fanrjimg. CHRISTELIJK- HISTORISCH VERSCHIJNT G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN Beschermende rechten. Aan de redactie van de Zeeuw. lo. 40. 1895. ïDimiferïiifl 5 Inmmti. elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,025. UITGAVE VAN EN van 1 5 regels 25 centiedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regcfl meer 10 cent. Van af f October '94 is in overleg met den heer Klemkerk met de ad ministratie van „de Zeeuw" be last de heer C. ORANJE Lz., Voorstad te Goes, die alle gel den in ontvangst nemen en voor de administratie teekenen zal. HH. geabonneerden die ge woonlijk bij dhr. Klemkerk betaal den gelieven hierop te letten. Mijne heeren Nu de Heer Ds. Littooij mij de eer heeft aangedaan zijne beschouwingen over be schermende rechten aan te knoopen aan hetgeen daaromtrent door mij in de ver gadering der 2e kamer van 30 November is gezegd, zal ik mij niet behoeven te ver ontschuldigen, wanneer ik ook mijnerzijds voor eenige oogenblikken het woord vraag. Ernstige discussie in zoo gewichtige zaak kan niet anders dan goede vruchten dragen. Een woord over mij zalven vooraf. De Heer Littooij schrijft dat ik „tegen het heffen van graanrechten ben", en op een andere plaats, niet evenwel met het oog op mij persoonlijk, „dat afkomst (hooge of minder hooge), opvoeding, omgeving, belangen enz. niet zelden zeer grooten in vloed uitoefenen op iemands beschouwingen". Het eerste beweren is niet geheel juist; met opzet heb ik mij onthouden van het „geven van advies", juist omdat ik, hoezeer grootelij ks belangstellende inadeze quaestie, gevoel geen deskundige op dit gebied te zijn. Ik heb mij daarom alleen vragen veroorloofd, gericht tot hen die verande ring in den bestaanden toestand wenschen en op wie dus de bewijslast rust. Indien echter de door den Heer Littooij genoemde omstandigheden ook op mijn oordeel in deze zaak invloed uitoefenen, dan zullen deze mij stellig leiden tot het protectio nisme althans tot verdediging van het heffen van graanrechten. Mijn persoonlijk belang, mijn omgeving en mijn (anti-liberale) opvoeding zouden mij doen neigen tot afkeuring van het bestaande stelsel, en zoo er éen gevaar is voor een volksvertegen woordiger, dan is het wel dit: dat hij eerder zijn kiezers naar dan de feiten onder de oogen ziet, en wat dit heteekent voor een afgevaardigde door Goes behoef ik wel niet te zeggen. Er is nog meerindien ik in Duitsch- land of Frankrijk woonde, zou ik waar schijnlijk den daar bestaanden toestand verdedigen niet omdat die theoretisch ver dedigbaar is, maar omdat ik ingrijpende wijzigingen op economisch gebied altijd bedenkelijk acht; vooral op een oogenhlik dat de economische toestand niet deugt. Het is om die reden, dat ik mij met het finautiëel beleid van den Heer Godin de Beaufort, die geen nieuwe belastingen op dit oogenblik wilde invoeren, beter heb kunnen vereenigen dan met dat des Hee ren Pierson, wiens ingrijpen door zijne directe belastingen in de huishoudingen der ingezetenen m. i. veel sohade heeft berokkend. Ik erken evenwel dat van vele zijden, ook en vooral van antirevolu tionaire zijde, was aangedrongen op afschaf fing of vermindering van zeep- en zoutbe- laating, als onbillijk drukkende op den werkman maar juist daarom schijnt het mij zonderling dat thans van diezelfde zijde aangedrongen wordt op invoering eener anlere indirecte belasting, die m. i. den werkman veel meer zal drukken dan de zeep- en zoutbelasting ooit gedaan hebben. Mijne vraag in de Kamer gedaan was: wie zal dat betalen? Het is toch duidelijk dat, wanneer op kunstmatige wijze den een een voordeel verschaft wordt, dit door een ander moet worden betaald. Komt dit langs indirecten weg dien ander weer ten goede, dan is daartegen weinig bezwaar doch zoo niet, dan komt men niet veel verder. De Heer Littooij is dit niet met mij eens. Aan een teringachtig lid van het huisgezin moet schier alle zorg besteed worden, zegt hij, on daarbij mogen de an dere leden des gezins niet vragen of zij zei ven daarbij ook schade zullen lijden. Ik laat nu ter zijde de moeilijke vraag, welke de roeping is van een gouvernement, alsmede de voorstelling dat.de Overheid vaderlijke zorge ook voor het economische welzijn der ingezetenen heeft uit te oefenen; eene voorstelling die meen ik nog niet lang geleden door alle antirevolutionairen hartgrondig werd bestreden. Maar ik vraag alleenindien alle kinderen des gezins teringlijders zijn, wat baat het dan indien ik het versterkende middel, dat ik den een toedien, den ander ontneem De Heer Littooij gevoelt dit ook zelf wel. Hij beweert dan ook, dat de arbeider, al moet hij meer voor zijn brood betalen, er toch wel bij varen zal, omdat de land bouwer veel meer zal kunnen laten arbeiden, zoowel op den akker, als voor zijn woning enz. Deze bewering wordt ook door vele anderen vaak geopperd. Maw is dit zoo? Indien op dit oogenblik werd overgegaan tot droogmaking van de Zuiderzee, waardoor vele arbeiders nit de steden extra werk zouden vinden, zou de invoering van graan rechten waarschijnlijk wel door de arbeiders kunnen worden gedragen. Doch is dit ook thans het geval? Wat zien wij rondom ons gebeuren Door de werkstakingen heeft men hier en daar verhooging van loon gekregen; de koopkracht, zegt men, van den arbeider is daardoor gestegen, hoewel natuurlijk in dezelfde mate als die van den werkgever gedaald is. Dit is misschien een voordeel, maar men voegt er niet bij, dat sedert die werkstakingen overal in zwang zijn gekomen, ook de werkloosheid overal toeneemtdat b. v. sinds de laatste gedwongen loonsverhooging der typografen, er honderd typografen zonder werlc zijn Zoover ik zien kan is van elke ge welddadige of kunstmatige verandering in den economisohen toestand de minst gegoede in de eerste plaats het slachtoffer, en ik begrijp dat de socialistische leiders juist daarom op het bezigen van zulke middelen aandringen. Hoe meer verwarring, hoe heter -voor hen Maar als ik hoor van die algemeenheden, zooals dat de koopkracht van den arbeider zal toenemendat „eerst als de boer ver dient hij loon naar den arbeid kan geven" en diergelijke meer, dan vraag ik toch om wat meer inlichtingen. Zal, zoodra de landbouw bloeit ten koste van den handel, niet de arbeider, die nu nog werk vindt in de steden, naar het platte land teruggaan, en zoodoende het aanbod van werkkrachten vermeerderen? Toen de landbouwer van de tarwe f 15 en f 18 maakte, ontving, zegt de Heer L., de arbeider nog geen galden per dag, al was het een dag van 14 uren. Welke reden is er om te onderstellen, dat, hij overvloed van werkkracht, de landbou wer thans meer loon zal betalen? Ik neem aan dat het land meer opbren gen zal dan thans maar zullen de pachters die nu tegen elkander opjagen in plaats van te pogen zich onderling te verstaan, verstandiger zijn dan thansen zoo niet wie zal dan van de meerdere opbrengst profiteeren anders dan de eigenaar De Heer L: ontkent dit nietmaar die eigenaars zijn, zegt hij, voor een groot deel toch landbouwers (f), en blijft de toestand gelijk nu, dan zal alies weldra eigendom zijn van de rijke, zelfs van buitenlandseheheeren. En er is wei een middel om die rijke heeren voor zoover ze geen landbouwers zijn, te laten teruggeven wat zij tengevolge van de beschermende rechten hebben geprofiteerd. Ik begrijp niet goed wat met deze quaestie de rijke en buitenlandsehe heeren hebben uit te staan, al lijkt het ook heel begeerlijk deze heeren het gelag te laten betalen. Bij publieke veiling koopt ook thans ieder, hij zij rijk of niet; hij zij land- f) In Zeeland overtreft het aantal pach ters dat der eigenaars vrij aanzienlijk. houwer of rentenier bij invoer van graan rechten zal ook de rijke hooger kunnen en willen bieden dan hij thans doen zou, en dit zal ten goede komen aan den tegen woordig en bezitterzoo deze zich van zijn goed ontdoet, of bij scheiding aan diens erfgenamen. Maar de nieuwe bezitter zal er verder niet bij profiteeren, en de vroegere zal de winst die hij op zijn land gemaakt heeft wel niet uitkeeren aan de schatkist! Al profiteeren dus de tegenwoordige eigenaars, ik zie niet in dat, daar de con currentie alle verschillen ten voor- en na- deele spoedig vereffent, op den duur de toestand wezenlijk veel veranderen zal, en word in deze meening bevestigd door wat ik lees van andere landen, waar nog meer beschermende rechten bestaan dan men hier wil invoeren. Ook daar klaagt men ge weldig, en ieder acht den toestand in zijn land den ergsten Waarschijnlijk doordat, als de bescherming emigen tijd heeft door gewerkt, het voordeel weg is. Het is zekerlijk waar, dat zoo de land bouw bloeit hpt allen welgaat. Het land toch brengt vruchten voort, dus nieuwe dingen die er te voren niet waren. Daar door neemt dus de rijkdom, de welvaart toe. Hoe meer koren de aarde voortbrengt, en hoe meer voedsel er dus is, hoe meer wij den Heere hebben te danken voor Zijne gaven. En die vruchten komen aan allen ten goede. Maar daaruit volgt niet, dat er algemeene welvaart komt, wanneer men op kunstmatige wijze de inkomsten der landbouwers vermeerdert. Het bloeiendst zou dan het land zijn, waar, tengevolge van hongersnood of van oorlog, het graan tegen buitensporig hooge prijzen verkocht wordt. God heeft ons allen de aarde gegeven om ons te voeden met hare vrachten, en de landbouwerstand dient daarbij als onmisbare tusschenhand men moet echter zich niet voorstellen dat de mensohen er zijn om den landbouwer stand deze moet, evenals ipdere andere stand, zich richten naar de behoeften der menschen, niet omgekeerd. Maar, zegt de Heer L., de belasting van het graan brengt 13 millioen in de schat kist, en daarmee kan men dan, door af schaffing van belasting op het vleesch, de consumenten ontlasten wel niet den werk man die geen vleesch eet, maar t.ocli den ambtenaar. Anderen willen en dit is voor den arbeider althans profijtelijk, de opbrengst der graanrechten doen strekken voor de pensioneering van den arbeider. Misschien zou de heer Littooy dit cijfer nog wel eens willen toelichten. Het zou inderdaad iets beteekenen, indien die op brengst,.. en tegelijkertijd- het beoogde doel de wederopleving van den landbouw verkre gen wordtindien derhalve, boven en be halve wat al onze voor graanbouw ge schikte landen kunnen opbrengen, zooveel graan en bloem wordt ingevoerd dat de schatkist daarvan 13 millioen kan hebben. Is echter dit bedrag berekend naar den tegenwoordigen invoer in ons land, dan begrijp ik het argument niet. Want zoo de invoer dezelfde blijft, zal de landbouw niet toenemenneemt deze daarentegen toe, dan zullen wij de 13 millioen niet ontvangen. Nadere toelichting is dus gewenscht. De Heer L. wil intusschen nog op an dere wijze den werkman en vele nering doenden te hulp komen nl. door o. a. op bewerkte artikelen invoerrechten te heffen. Inderdaad kan op die wijze aan menigen tak van binnenlandsche industrie een steuntje worden gegeven: ik vrees echter dat bij onderzoek meestal zal blijken dat aan een anderen tak dier industrie weer evenveel schade zal worden toegebracht, En als de Heer L. vraagt, of dan niet den handel van staatswege groote water wegen enz, geschonken zijn, wegen door allen betaald, doch ten nadeele strekkend voor het platteland, en of het dan niet hilly k is, dat de werkman en allen die van den handel profiteeren nu op hun beurt eens achter staan hij den landbouw, dan zou ik hein durven verwijzen o. a. naar hetgeen de heer Pijnappel dienaangaande heeft opgemerkt in de zitting der Tweede Kamer van 20 December jl. Het schijnt mij uiterst moeilijk toe te berekenen, wie, in verhouding van hunne bijdragenhet meest geprofiteerd hebben van de groote waterwegenwel weet ik dat ook ten platten lande steeds op gemakkelijker en sneller vervoermiddelen wordt aangedron gen. Bij de groote gemakkelijkheid van verplaatsing naar de steden heeft de tegen stelling van stad en lande bijkans geen zin meer. Zoodra' in een koopstad meer te verdienen valt dan op het land, trekken ook vele plattelanders daarheen, en ver plaatsing van behoeftige plattelanders naar de steden ontlast het platte land en be zwaart de steden. In elk geval gaat het niet aan den ar beider die van de hand in den tand leeft te belasten op grond dat „de handel" vroe ger te veel zou hebben genoten. Ik vraag niet moer van uw geduld, ge achte Redactie lil iar toch een enkel woord ten slotte, ter wegneming van den indruk, alsof, al behoor ik dusver niet tot de over tuigden, daaruit minder diep besef van de benardheid van den toestand zou blijken. Wat zoudt gij zeggen van een patiënt die, als de docter hem het gebruik van zeker geneesmiddel ontraadt, dezen toe voegde maar doctergij gevoelt zeker niet hoe ziek ik hen. Toch zijn tegenwoordig zulke zonderlinge uitvallen niet zeldzaam. Naar mijne meening zijn de oorzaken van den algemeenen achteruitgang in de eerste plaats van zedelijken aard. Op weg neming van die oorzaken kan m. i. vooral de kerk aandringen. Men kan zeer wel aantoonen dat zoo ieder zijn plicht doet, ook de tegenwoordige toestand heel wat beter zal worden. Maar dan moet men niet voortdurend de schuld zoeken bij anderen. In de tweede plaats moet m. i. hulp wor den gezocht bij grooter inspanning en het verzetten vooral van de bakens. Op arti kelen als nog onlangs door den heer Rie del in de Vragen des Tijds werden gepu bliceerd diende veel meer de aandacht te worden gevestigd. Mannen die, zooals ook in Zeeland geschiedt, door coöperatie beet- wortelfabrieken in het leven roepen, om op die wijze den landbouw te helpen zijn dunkt mij, al zijn zij op politiek gebied onbekend, wezenlijke weldoeners en her vormers. Hetgeen in verschillende streken van Frankrijk geschiedt ter bevordering van den landbouw kon hier ook worden verricht. Mits men niet ook hier te lande de meening ingang doe vinden, dat rijke landbezitters een nadeel zijn voor den land bouw, of dat men deze door hooge belas tingen naar de steden drijft. Dat het tegen deel waar is toonde nog zeer onlangs een bekend economist aan, in de Revue des deux Mondes van 1 December jl. Eerst in de derde plaats, hoewel daarom nog niet in de i minste plaats, komt m. i. staatshulp in aanmerking Er is veel dat door particulieren niet kan worden ver richt en toch noodig is. Dit, mits de be hoefte aangetoond zij, worde door allen betaald. En dat men daarbij met ietwat milde hand te werk ga; wie zal het wrake* Maar dit is iets geheel anders dan, ter wille van een deel der ingezetenen, een ander deel dat van andere bronnen van inkomsten leeft, te belasten. Men ver plaatst daardoor de kwaal, doch geneest ze niet. In het groote wereldverkeer, hij de voortdurende onophoudelijke concurrentie, tuBschen individuen en volken ziet men op letterlijk elk gebied dan dezen dan genen het slachtoffer worden van de wisselende omstandigheden. Dit is voor wien dat treft vaak ver schrikkelijk, en wij zijn verplicht eikanderen zooveel mogelijk te helpen. Maar binnen langer of korter tijd herstelt zich het even wicht, mits men men niet met geweldige hand den loop der dingen trachte te dwinge*. Twee feiten ter opheldering van mijne meening, en ik eindig. In 1795 vreesde men de duurte der levensmiddelen; Robespierre en de Nationale Conventie begrepen dat zij geroepen ware* het volk te voeden en te beschermen tegen de inhaligheid der opkoopers. Dit was vaderlijke zorg. Er werden voedingscomités opgerichthet volk zou niet langer het slachtoffer worden van de ellendige wet van vraag en aanbod, en tegen de opkoopers werden de verschrikkelijkste strafbepalingen uitgevaardigd. Na 14 maanden hadden de Co mités 1400 millioen franken verloren, di e na tuurlijk door het volk dat men voeden wilde moesten wordenbetaald, en was er zoo groot gebrek aan roedsel, dat men de bevolking op half rantsoen moest stellen, en aan de Con ventie voorgesteld werd een algemeene vas ten uit te schrijven! Soortgelijke ondervin ding deed in 1811 Napoleon op. Maar in 1854 gebeurde iets anders te Lyen. Daar werd aan het hoofd van het Departementdoor den chef der gemeente lijke statistiek bericht, dat men niet meer dan voor 8 dagen graan en meel in voorraad had. Er was nl. in dien tijd groot gebrek aan levensmiddelen, zoodat aan de admi nistraties der groote steden werd opgedra gen middelen te beramen om in de behoeften te voorzien. En wat deed de administratie Hij verbood aan den chef den toestand openbaar te maken, doch gelastte hem el- ken dag nauwkeurig eenerzijds den invoer en het verbruik, anderzijds den uitvoer ep te teekenen en hem daarvan dagelijks be richt te doen toekomen. Den volgenden dag bleek juist evenveel ingevoerd te zijn als uitgevoerd of verbruikt was. Den daar- •pvolgenden dag eveneens, en dit bleef zoo vier jaren lang, zonder dat iemand had vermoed, dat er al dien tijd slechts voor acht dagen voorraad was in de stad. Er is in de vrije maatschappij een aller opmerkelijkste neiging tot herstel van het evenwicht. Laat ons een weinig mét die neiging rekenen, mits daarbij het Zeeuwsche Luc- tor et emergo niet worde vergeten A. F. DESAVORNIN LOHMAN. 31 December 1894. 2 Jan '95 Naar de Midd. Crt. meldt zijn döor de Belgische regeering de navolgende eere blijken toegekend aan de nfmuen der beide loodswezen te Vllssingen, die zich onder scheiden hebben hij het bewijzen van hulp aan de slachtoiers van het bekende onge val met de Belgische londssloep no 5, in den groud geloopen door het stoomschip Sea Gull ter reede van Vlissingen; als: het Kruis van burgelijke verdiensten le klasse aan den schipper der Nederlandsche loodssloep E. van Hoepen en de schippers der Belgische loodssloepèn J. Staal en A. H. van den Bovenkamp, en het Kruis van burgelijke verdiensten 2e klasse aan de roeiers van het Nederlandsche loodswezen I. Kamer mans, J. Jobse, P. de Jong L. Mommaas en J. A. Heijdens, en aan de roeiers va* het Belgisch loodswezen L. M. Sterzenbach, A. J. Staal, F. J. Ureel, J. C. Daane en J. Schot. De St. Ct. bevat de wet, waarbij be" krachtiging wordt verleend aan de heffing! ten behoeve van de provincie Zeeland a. van acht en twintig opcenten op de hoofdsom van de grondbelasting op de ge bouwde eigendommen en van twee en dertig opcente». op de hoofdsom van de grondbe lasting op de ongebouwde eigendommen over 1895, en b. van achttien opcenten op de hoofdsom van de belasting op het per soneel over den dienst 1895/96. Stuiptrekkende ministeries. De „St. Jame's Gazette" geeft eene lijst der stuiptrekkende ministeries in Europa „In Bulgarije is het kabineUStoiloff afgetreden. „In Spanje heeft de heer Sagasta zijn

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1895 | | pagina 1