NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
lo. 84. 1894.
dinsdag 18 fatmitt.
legende Inncgnng.
VERSCHIJNT
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
De Kamerontbinding.
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p.0,95.
Enkele nummers 0,025.
UITGAVE VAN
G. M. KLEMKERK, te Goes
en
van 1 5 regels 25 cenf, iedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Zij, die zich met 1 JANUARI op
dit blad abonneeren, ontvangen de tot
dien datum verschijnende nummers gratis.
(Slot.)
IV. Ontbinding bedongen nog
vóór dat de inhoud van het wets
ontwerp bekend was.
De heer Lokman:
De heer Tak wilde voorts in het Kabinet
slechts zitting nemen op voorwaarde, dat
indien de Kamer zich niet mocht veieenigen
met een nog onbekend wetsontwerp uit
de stukken blijkt ten minste niet dat hy
z\jne zienswijze aan zijne toekomstige col
lega's heeft meegedeeld, de Kamer dan
moest worden ontbonden.
De heer Tak noemt dit In zijn rapport
aan Hare Majesteit de Koningin-Regentes
„eene duidelijke uiteenzetting vat. begin
selen en een program". Dit amice-briefje
eene duidelijke uiteenzetting van beginselen
en een program"!
De heer Tak:
De geachte afgevaardigde uit Goes heeft
verder gesproken over eenen eisch, die door
den hoer Tak zoude zijn gesteld, dat name
lijk wanneer een nog niet bekend wetsontworp
mocht worden verworpen, de Kamer moest
worden ontbonden. Ook deze voorstelling is
geheel onjuist.' Vooreerst kan van een niet
bekend wetsontwerp geen sprake zijn. De
meening \an den Öpgetreden Minister van
Binnenlandsche Zaken was in het algemeen
voldoende bekend. Zijne ambtgsnooten had
den buitendien bij de vorming van het
Ministerie de lijnen van het in te dienen
wetsontwerp breedvoerig met hem besproken.
Daaromtrent bestond geen twijfel noch
onzekerheid.
V. Be Regeering niet meer de d?-aagstèr
van het Goddelijk 'gezag, maar verlaagd
tot een willoos werktuig van den volkswil.
De heer Lokman:
Meer en meer verspreidt zich in ons land
de meening, dat het Nederlandsche volk niet
geregeerd wordt door de Koningin in gemeen
overleg met de Staten-Goneraal, maar door
de kiezers, of liever door het volk zelf, dat
zich dan verdeelt in partijen, zich) organiseert
onder partijleiders en vervolgens afgevaar-
'digden zendt ter Tweede Kamer, waar dan
die aan partijleiders verbonden leden met
elkander de politiek bepalen, waarnaar zij
meenen dat het land moet worden behandeld.
In dat stelsel komt man er toe om te
spreken van afspraken met de kiezers, waar
aan niet alleen de leden van de Staten-
Generaal individueel zouden gebonden zijn,
maar zelis de regeering, zoodat wij dan ook
kunnen j lezen in het Voorloopig Verslag
nopens hoofdstuk I en het zelfs gisteren
hebben kunnen hooren van eene zijde, van
waar ik althans het niet verwacht had
dat ook de Rogeerlng gebonden is aan af
spraken met de kiezers, en dat wij zouden
hebben eene Kamer ad hoe, eene Regeering
ad hoe en dergelijke zonderlinge dingen meer.
Volgens die afspraak met de kiezers, zou
dan de Regeeringstaak moeten worden be
paald. Eene zeer zonderlinge consequentie
van die redeneering is, dat wanneer, gelijk
dit jaar het geval is geweest, de kiezers wat
in de war zijn geweest, waardoor eene
eenigszins verwarde Kamer is ontstaan, er
dok eene eenigszins verwarde Regeering aan
het bestuur zou moeten komen.
De heer Tak
De volgende grief is, dat het praerogatief
der Kroon, het recht van ontbinding, als
partij middel zoude zijn gebruikt.
De geachte afgevaardigde uit Goes heeft
de ontwikkeling dezer grief met eeno alge-
meeneopmerking ingeleid. De kiezes regeeren
het land. Tot op zekere hoogte is dit waar.
De kiezers kunnen hier te lande ten aanzien
van staatkundige geschilpunten het laatste
en hoogste woord spreken. En hunne macht
is zeer toegenomen door de wijziging, welke
in 1887 in de Grondwet is gebracht en ten
gevolge waarvan op gezette tijden de ge
lijktijdige aftreding van alle leden dezer Kamer
is voorgeschreven. Daar valt nu evenwel
niets aan te doen. Ongetwijfeld levert deze
toestand bezwaren op, doch hij heeft ook
zijne voordeelen, en ik meen, dat de geachte
afgevaardigde uit Goes op de uitspraken
^ler stembus, wanneer die te zijnen guntse
zijn uitgevallen, niet altijd zoo uit de hoogte
heeft neergezien.
VI. De grondwet gekneed naarmr. Taks
program van algemeen kiesrecht.
De heer Lokman:
Een jaar of tien geleden indien ik mij
niet vergis - heeft de hoer Tak van Poortvliet,
als hooid, meen ik, eener party, verklaard
dat men moest hebben a gemeen stemrecht,
waarvan alleen de bedeelden zouden zjjn
uitgesloten.
Na dien tijd is gekomen de grondwets
herziening, waarin dat stelsel niet is opge-
genomen. De heeren zullen zich nog wel
de geweldige jeremiade herinneren van den
heer Heldt, hier in deze Kamer, omdat dit
stelsel nu wie weet voor hoelang, door de
Grondwet buiten was gesloten.
Maar 1 wat nood? Toen het nieuwe Mi
nisterie-van Tienhoven optrad werd niet
gevraagd wat de Grondwet wilde, maar de
heer Tak van Poortvliet verzocht om plaats
te nemen aan de groene tafel, zeide een
voudig dit aan te nemen onder voorwaarde
dat het kiesrecht werd uitgebreid zoover als
de Grondwet wilde. Maar h{j zeide niet
hoe ver de Grondwet het wilde, terwyi
by hem toch zeker bekend was het groote
verschil van gevoelen over de uitlegging van
de Grondwet op dit punt.
De heer Tak
De geachte afgevaardigde heeft daarop een
zonderling verhaal gedaan. Tien jaren gele
den, zeide hy, heeft de heer Tak als hooid
van eene staatkundige party verklaard, dat
men algemeen stemrecht moest hebben, en
dezelfde heer Tak heeft, niettegenstaande
de Grondwet van 1887 dit onmogelyk maakt,
getracht wat eenmaal door hem gezegd was
door te dryven. Het verhaal js natuurlijk
in al zijne onderdeelen onjuist. De heer Tak
heeft nimmer gesproken als hoofd van eene
politieke party. Hjj heeft tien jaren geleden,
in 1884, eene redevoering gehouden, waarin
hy zyne persoonlijke meening ten aanzien
van de regeling van het kiesrecht heeft
uiteengezet. Van algemeen stemrecht was
daarby geen sprake. Later heeft de grond
wetsherziening plaats gevonden, die de toe
passing mogelyk maakte der denkbeelden
van den heer Tak. En deze heeft in het
voorjaar van 1891, bij dediscussiën ter voor
bereiding der verkiezingen van dat jaar in
deze Kamer zijne meening ten aanzien der
regeling van het kiesrecht opnieuw uiteen
gezet en daarbij op den voorgrond gesteld
dat naar zijne meening die regeling moest
worden opgetrokken uit de grondslagen,
door hem in 1884 aangegeven-! Deze mee
ning ondervond van sommige.bestrijding,
en wel voornamelijk van den toenmaligen
minister van binnenlandsche zaken, den
heer De Savornin Lahman, die bij deze ge
legenheid te kennen gaf dat de uitbreiding
van het getal kiezers nimmer meer dan 40
a 50 duizend zou kunnen bedragen.
VII. Het volk latm uitspraak doen over een
uitlegging der Grondwet.
De heer Lohman
Omtrent dit punt heeft men een beroep
gedaan op het kiezersvolk. Waar moet dat
toe ieiden Dc Staten-Generaal doen hu i
eed op de Grondwet. Zij huldigen den opge
treden KOning namens het Neder-
landsche volk, maar zij doen geen eed
op de Grondwet namens het Nederlandsche
volk. Het Nederlandsche volk als zoodanig
is aan de Grondwet niet gebonden; het is
vrij in zyn oordeel over elke vraag. Da Grond
wet is niet geschreven voor het Nederland
sche volk, maar voor de Staten-Generaal,
teneinde deze te binden aan wettelijke be
perkingen.
Wanneer men dit niet in het oog houdt,
kan men de Grondwet eenvoudig wel afschaf
fen. Ik wil dit bewijzen en doen gevoelen
door een ander voorbeeld, ontleend aan de
Grondwet. In de Grondwet staat, dat er
geen onteigening mag plaats hebben zonder
schadeloosstelling. Veronderstel nu, dat er
eene partij is die er anders over denkt. Deze
maakt nu een wetsontwerp, waarin gezegd
wordtschadeloosstelling beteekent in deze
wet de helft van de waarde van den eigen
dom. Dan zegt mendat is volkomen grond
wettig; er staat niet in de Grondwet hoe
de schadeloosstelling moet worden geregeld
misschien is de wet die deze regeling voor
schrijft niet goed, maar de wet is daarom
nog niet ongrondwettig. Dit is geen nieuwe
methode. De Grondwet zegr, dat alle ge
meenteverordeningen kunnen worden ver
nietigd door den Koning. Maar zy spreekt
niet van vernietigingsrecht van beschikkin
gen. De gemeentewet, om ook voor deze
vernietigingsrecht te kunnen koen gelden
heeft eenvoudig verklaar 1, dat onder veror
deningen begrepen zyn aile voorschriften en
beschikkingen van den raad. Op die wijze
kan men van de Grondwet maken wat
men wil.
Doch wanneer nu zoodanige wet gemaakt
wordt waarby eene halve schadeloosstelling
verleend wordt en de Kamer beweert dat
dit geheel in strijd is met de Grondwet, dan
zal men voortaan eenvoudig overgaan tot
Kamerontbindingen vragen wat het volk er
over denkt.
Doch het volk zal niet oordeelen over het
geen de wet zegt, het heeft wel gevoel voor
recht en rechtvaardigheid, maar bitter weinig
voor de geschreven wet. Het volk denkt,
dat eene wet vooral is voor de juristen,
daar het zelf niet geroepen wordt om de wet
toe te passen, en daardoor niet veel begrijpt
van den heiligen eerbied voor de geschreven
wet. Het ziet vaak niet in dat juist die
wet dient om rechtvaardigheid en billijkheid
onafhankelijk te maken van het oogenblik-
kelyk gevoel en van de stroomingen der
partyen. Het vraagt niet waar de wet heen
wil, maar waar het zelf heen wil gaan. En
dit kan men niemand kwalijk nemen. Het
is dan ook niet te verwondqren dat gedurende
de verkiezingen voortdurend gesproken werd
van een liberale eu een .:iet-liberale uitleg-
gjng van de Grondwet, alsof er twee uit
leggingen van de Grondwet zouden zijn. Ik
ken er echter jmaar eene nl.eene recht
vaardige. De heer Donner roept mij toe:
de uwe. Hi) vergist zich daaromtrent, ik
bedoel niet de myne. Maar iedereen die
geroepen is om de wet uit te leggen weet
dat daarbu' zyne eigene opinie er geheel
buiten behoort te blijven, sn dat men die
wet moet toetsen aan allerlei omstandig
heden, die geheel vallen buiten hetgeen men
zelf verlangt. Dat de heer Donner, die zelf
zelden geroepen is om de wet uit te leggen,
dit niet gevoelt kan ik niet helpen.
De heer Tak
De derde grief, die tegen het afge
treden ministerie is aangevoerd, gold
de verbindende kracht der Grondwet
en de uitlegging van hare bepalingen.
Ten aanzien van de verbindende kracht
der Grondwet is door den geachten
afgevaardigde uit Gees, de heer De
Savornin Lohman, het een en ander in
het midden gebracht, wat mij tot dusver
onbegrijpelijk is voorgekomen. Het volk,
zeide hij, zoude niet door de Grondwet
gebonden zijn alleen met hen die daarop
een eed hadden afgelegd, zoude zulks
het geval wezen. Dat is mij niet dui-
dclijlt. Dat een volk, wanneer de in
stellingen niet meer passen aan zijne
behoeften, ze afschudt en omverwerpt
daarvan levert de geschiedenis meerdere
voorbeelden op. Maar dat zijn buiten
gewone omstandigheden. In ordelijke
tijden is, naar ik meen, ieder ingezetene,
het geheele volk eveens als zij, die
eenen eed hebben afgelegd, gehoor
zaamheid schuldig aan de Grondwet,
gelijk aan de andere wetten van den
Staat.
Het wil mij echter voorkomen, dat
de door den geachten afgevaardigde
uit Goes vooropgezette meening, alsof
het volk niet aan de Grondwet gebon
den is en zich daaraan ook niet zoude hou
den, uitgaat van het denkbeeld, dat eene
uitlegging van de Grondwet, welke met
het door hem als juist erkende strijdt,
eenvoudig grondwetschenuis is. Sterk
kwam dit uit bij hetgeen de geachte
afgevaardigde uit Goes zeide omtrent
de toepassing der grondwettelijke bepa
ling ten aanzien van de vernietiging
der gemeente-verordeningen. Gaat het
aan om op deze wijze zijne opvatting
van een grondwettig voorschrift te
stellen als de onaantastbare letter der
Grondwet
De heer Lokman
Nog eene opmerking over een punt
in myne vorige rede, waarover verschil
lende leden eenigszins verwohdert zijn ge
weest. Ik zeide het volgende „De Staten
generaal doen hun eed op de Grondwet.
Zij huldigen den opgetredeu Koning
namens het Nederlandsche volk, maar
zij j doen geen eed op de Grondwet na
mens het Nederlandsche volk. Het
Nederlandeche volk als zoodanig is aan
de Grondwet niet gebonden het is
op deze woorden komt het aan „vrij
is zijn oordeel over elke vraag. De
Grondwet is niet geschreven voor het
Nederlandsche volk, maar voor de Sta
ten Generaal; teneinde deze te binden
aan wettelijke beperkingen"-
In mijn voorstelling is het Neder
landsche volk gehoorzaamheid verschul
digd, niet aan de Grondwet, maar, bin
nen de grenzen der wetten, aan de
Koningin.
Leest men de aanvaarding van het
Huis van Oranje in 1814, dan zalmen
zien dat niets anders gevraagd wordt
dan gehoorzaamheid aan den Koning en
zijne ambtenaren; terwijl later, bij de
invoering der Grondwet, de Koning zich
in zyne macht beperkte en laat beper
ken door een grondwet „ter verzekering
der rechten des volks".
Dat wil niet zeggen dat het volk,
de ingezetenen, persoonlijk gebonden
zijn aan de Grondwet, maar dat de
Koning, bij uitoefening van zijn gezag,
gebonden is aan de Grondwet.
Hun wien dit zoo wonderlijk klinkt,
vraag ik of zij een enkel geval kennen,
dat een gewoon burger veroordeeld is
wegens overtreding der Grondwet?
Dat is onmogelyk. Er is missohien
één enkel artikel in de Grondwet, dat
op de burgers schijnt te slaan hoe
wel ook dat, mijns inziens, enkel strekt
om een bevoegdheid des wetgevers vast
te stellen, namelijk dat alle inge
zetenen verplicht zijn de wapenen te
dragen. Maar indien daaruit een plicht
voor de individueele ingezetenen moet
worden afgeleid, zou men moeten be
kennen dat dit dan ook de eenige bepaling
is, die nooit behoorlijk is nageleefd.
Anders is het natuurlij k in de theorie
dat eigenlijk de kiezers, dat het volk
regeert.
Indien dit waar ware, dan zou het
wenschelijk zijn om zoo spoedig moge
lijk van ieder Nederlander den eed op
de Grondwet af te nemen. Maar dat
behoeft nu niet; het volk wordt niet
geroepen om de Grondwet toe te pas
sen of uit te voeren anders dan door
het kiezen van leden der Staten Gene
raal. Wil dit nu zeggen 'dat het die
Grondwet op zijde mag zetten? In geenen
deele. Het volk mag kiezen wien het
wil, zelfs menschen die het eigendoms
recht ontkennen en, in strijd met de
Grondwet, onteigenen willen zonder scha
devergoeding maar zij die in de Kamer
zitting hekken, mogen naar die leer niet
handelen voordat eerst de Grondwet
gewijzigd is. Daarin, en niet in de ge
hoorzaamheid der ingezetenen van de
Grondwet, ligt de waarborg voor 's volks
vrijheden pn rechten.
De heer Tak
Hoever men dit doende afdwaalt, is
duidelijk uit de verdere redeneering
van den geachten afgevaardigde uit Goes.
In zijn stelsel is een gewoon burger
niet in staat de Grondwet uit te leggen
dat is de zaak van de vakmannen, der
wetgeleerden, en de heer Donner, die
zich verstoutte omtrent de uitlegging
der Grondwet eene meening te verkon
digen, werd daarover dan ook berispt.
Plaatst men zich echter op het stand
punt van den geachten afgevaardigde,
dan rijst de vraag, wie zyn de bevoegde
vakmannen In de eerste plaats
zeker toch wel zij, die hun leven wijden
aan de studie van het staatsrecht, die
geroepen zijn onze jongelingschap daarin
te onderwijzen. Welnu, alle hoogleera
ren in het staatsrecht aan onze Rijks-
universiteiten, met Buys aan het hoofd,
zijn, ten aanzien der verklaring van
art. 80 der Grondwet, de meening toe
gedaan welke in het afgeleopen voor
jaar door de Regeering werd verdedigd.
In dezen toestand bestaat er wellicht
eenige kans dat de geachte afgevaar
digde uit Goes te eeniger tijd zich tot
de meening van die bekwame vakman
nen zal bekeeren. Maar wanneer dit
niet het geval mocht wezen, dan meen
ik dat de vorige Regeering in zoo goed
gezelschap er nog niet zoo slecht aan
aan toe is en den smaad van als grond-
wetschenner te worden gebrandmerkt,
nog wel kan dragen.
En wanneer dan verder de geach
te afgevaardigde uit Goes aan de
afgetreden regeering verwijt dat zij
gepoogd heeft om de uitspraak der
kiezers te stellen in de plaats van
eene grondwettige bepaling, is zulks
stellig ten eenenmale onjuist en zoude
het meer met de waarheid overeenko
men wanneer gezegd werd. dat die
regeering, zoo de verkiezingen anders
waren uitgevallen, de door den wetgever
gevolgde uitlegging der grondwet met
medewerking der kiezers zoude hebben
in overeenstemming gebracht met het
gevoelen van de priesters der wetenschap
De heer Lokman.
De heer Tak heeft beweerd, dat
naar mijne meening alleen juristen,
alleen vakmannen de wet mogen uit
leggen. Het verwondert my dat hy zich
aan zulk eene onjuiste uitlegging van
mijn woorden heeft schuldig gemaakt
omdat hij den gedrukten tek«t voor
zich had. Bepaald onjuist is het dat
ik zou gezegd hebben dat alleen juristen
of vakmannen geschikt zijn om de wet
uit te leggendie aardigheid moge
indertijd de ronde in de bladen hebben
gedaan, maar daarvan is in mijne rede
niets te vinden.
Ik heb beweerd dat wetsuitlegging
niet ieders werk is, dat dit een zaak
is niet uitsluitend van juristen, maar
van oefeningik heb beweerd dat niet
ieder dat werk kan doen, allerminst
het volk, omdat men er bij te letten
heeft op de woorden der wet niet alleen,
maar ook vaak op zaken die met de
wet verhand houden en studie of na
zoeken vereischen. Ieder die zich met
wetsuitlegging heeft beziggehouden, weet
hoe moeilijk vaak dat werk ig.
Maar met één ding mag men in geen
geen geval rekening houdenmen mag
nooit zijne onderwerpelijke meening
raadplegen bij wetsuitlegging, want de
wet stelt juist den regel om subjec
tieve gevoelens af te snijden. Wat
gebeurt er nu als de leer van
den heer Tak wordt toegepast?
Dan zegt men tot het volkgij zyt
vrij te doen naar goedvinden professor
die vat het zóó op, een ander professor
weer anders, doe dus zooals gij zelf het
liefst wilt, neem een ruimer of minder
ruime uitlegging naar welgevallen. Al
zoudtgij zelf bezwaar hebben tegen de
wet, indien gij zelf tot uitleggen geroe
pen waart, dit behoeft u, daar gij im
mers niet over de wet oordeelt, niet
te verhinderen iemand te kiezen die geen
bezwaar heeft. Op die wijze geschiedt
zonder conscientie-verkrachting toch wat
gij verlangt-. Dat is een totaal valsehe
manier van wetsuitlegging, waartegen
ik zal blijven opkomen, zoolang ik kan.
Het is onjuist dat ik zou gezagd hebben
dat de heer Donner omdat hij geen
vakman is, de wet niet mag uitleggen. Als
hij, zeide ik, niet beseft wat ik met de
verplichting van den wetsuitlegger be
doel, dan is dit wellicht doordat hij
waarschijnlijk weinig in de gelegenheid
was zich daarin te oefenen. Dat is heel
iets anders.
Na het voornaamste omtrent hetgeen
tusschen deze twee oud-ministers in geschil
was, te hebben overgenomen, staken wij