NIEÜWSBLAD VOOR ZEELAND. CHRISTELIJK- HISTORISCH flo. 31. 1894. Dinsifttg 11 dmvém. legend laargang VERSCHIJNT G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN De Kamerontbinding. elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,025. UITGAVE VAN en van 1 5 regels 25 centiedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Zij, die zich met 1 JANUARI op dit blad abonneeren, ontvangen de tot dien datum verschijnende nummers gratis. O Nu de volksvertegenwoordiging eenige dagen gewijd heeft aan aohterwaartsche beschouwingen is 't noodig dat de pers ook van deze een kort verslag doet aan hare lezers, voorzoover zij de voorlichting van de Handelingen moeten missen. De heer Lobman bracht verschillende beschuldigingen tegen den heer Tak te berde. De heer Tak liet niet na zich te verdedigen, en trachtte het onjuiste en onbewezene der beschuldigingen aan te toonen. De heer Lobman sprak twee- de heer Tak viermaal. I. Het verslag van den Minister Tak aan de Koningin was niet onpartijdig De beer Lohman In bet Voorloopig Verslag wordt er de Regeering een verwijt van gemaakt, dat zij aan de Koningin heeft gerappor teerd dat de Kamer niet zoo ver wilde medegaan als de Grondwet toeliet en door deze in 's lands belang werd noo dig geacht. Zij bad moeten zeggen „zoover de Grondwet naar de meening der Regeering toeliet." „Het spreekt vanzelf", wordt geant woord „dat de bedoeling is geweest aan te duiden, dat de Kamer niet zoover wilde medegaan als de Grondwet naar het gevoelen der Regeering toeliet. Ja, Mijnheer de Voorzitter, dat spreekt vanzelf voor diegenen die deze woorden er bg voegen, maar het spreekt niet van zelf voor degenen die er andere woorden bijvoegen, bijv. niet zoo ver als naar het gevoelen van de Kamer de Grondwet toe liet. Het komt juist, dunkt mij, op die woorden aan. In bet gebeele rapport aan de Koningin, in alle stukken die overge legd zijn, wordt met geen enkel woord gesproken aan Hare Majesteit over dit feit, dat er juist over de grondwettige uitlegging groot verschil van gevoelen bestond. Dus dunkt mij, dat althans in dit rapport duidelijk had moeten worden gezegd, dat zoodanig vers«hii van ge voelen bestond. De beer Tak: Het komt mij werkelijk voor dat de ge achte sprekers, die dit bezwaar hebben aangevoerd, de heeren De Savornin Lohman en Van Karnebeek, te veel hebben gedacht aan hunne eigene meening ten aanzien van het grondwettig bezwaar. Ik voor mij heb aan dit bezwaar nimmer zoo groote waarde toegekend. Ik heb bijna nimmer eene dis cussie in deze Kamer bijgewoond over een eenigszins belangrijk wetsontwerp, waarbij daartegen niet vermeende ongrondwettigheid ■werd aangevoerd. Bij de beoordeeling der vraag in hoever werkelijk de strijd over de grondwettigheid een belangrijk onderdeel van het kiesrechtdebat is geweest, zoude ik veeleer gedachtig zijn aan den hoogleeraar Buys die, sprekende over die aan de Grond wet ontleende bezwaren tegen de kieswet- ontwerpen, schreef: vHet vraagstuk is in derdaad veel te groot om het in allerlei kleine juristerijen te verdrinken. Maar ik heb mijnerzijds allen eerbied voor anderei mee- ning. Wanneer het rapport een uiteenzet- van de discussiën had moeten bevatten, moesten deze bezwaren daarin zeker zijn op genomen. Thans was dat niet het geval. Tot geruststelling van die geachte sprekers kan ik er bijvoegen dat omtrent de grond wettelijke bezwaren tegen de kiesrechtont- werpen reeds bjj vroegere gelegenheden breedvoerig aan de Koningin was gerappor teerd. De beer Lohman Een enkel woord aan den heer Tak om trent zijne bewering dat het niet noodig was aan de Koningin-Regentes mede te deelen enkele onderdooien van de bezwaren, die gemaakt waren tegen zijn kieswet. Waartoe oek behoorden die zegt hij aan de Grondwet te zijn ontleend? lis zou dat toegeven wanneer de heer Tak niets, geen enkel motief had genoemdmaar wan neer men zegt aan de Koningin dat eigen lijk het motief is, dat er is eene aan een voorstel tot groote uitbreiding van het kiesrecht vijandige meening, dan had men er moeten bijvoegen dat een deel tot die vijandige meening bewogen werd vooral daardoor dat men bezwaren had tegen de grondwettigheid van dat voorstel en dat te meer, wanneer de ontbinding het onmid- deljjk gevolg was van de afstemming van het amendement De Meijier, want zeker is dat de heer De Meijier bewogen werd door bepaald grondwettige bezwaren tegen het wetsvoorstel Tak. De heer Tak De redenen, waarom in dat rapport van die bedenkingen geen melding kon worden gemaakt, zijn door mij uiteengezet, en niet (door u) weerlegd. II. De heer Tak had het amendement niet heslist ontraden. Hij had alleen gezegd het niet te kunnen aanraden. Daardoor spraken en stemden HeemskerkSchaepman, Löben Seis, Van Alphen en andere voor standers der wet voor Hamendement; en stemden tegenstanders der wet als Bahlmarn Beelaerts en v. Karnebeek tegen het amen dement. De heer Lohman Er is gesproken over het gebruik van de woorden ontraden en niet aanraden. „Hieromtrent", zegt men in bet Yerslag „bestaat geen wezenlijk verschil." Mijn heer de Voorzitter, dit betreft eene quaes- tie van taalgevoel. Ik meen intusschen, wanneer gij, Mijnbeer de Voorzitter, eens mocht worden te gast genoodigd bij den beer Tak van Poortvliet, er van over tuigd te kunnen zijn, dat deze u een stoel zal aanbieden met een zeer aange- namen zetel, maar wanneer gij nu, om de eene of andere reden op dien zetel geen plaats kondet nemen en daarnaast staat een stoel met een speldenkussen en nog een tweede stoel met eene machine infer nale (belscbe machine) die ontploft wan neer men er op plaats neemt, wat zal de beer Tak van Poortvliet dan zeggen Ik ontraad u dien stoel met het spelden kussen, zal hij u zeggen, en, wat dien anderen zetel aangaat, ik zeg u niet waarom, maar ik raad u niet aan daarop te gaan zitten. Het is goed bedacht te zijn op die zachte uitdrukking van den beer Tak van Poortvliet, wanneer gij te eeniger tijde zijn gast zoudt mogen zijn. De heer Tak: Tegen de objectiviteit van bet regee- ringsrapport werd verder aangevoerd bet gebruik van de woorden niet aanraden en ontraden in eene zelfde beteekenis. Het antwoord daarop reeds vroeger ge geven, was, dat tusscken beide woorden geen werkelijk verschil bestaat. Zooda nig verschil is dan ook door den keer Lobman niet aangetoond; bet was vol gens hem eenvoudig eene vraag van taal kundig gevoel. Om zijn taalkundig ge voel nader toe te lichten, heeft de ge achte afgevaardigde een voorbeeld aange voerd dat, ontdaan van allen noodeloozen omslag, neerkwam op de vraag, wat wel geschieden zou, wanneer ik aan eenen vriend die zich wilde neerzetten op een stoel, waaronder eene machine infernale geplaatst was, toevoegdeik zeg u niet waarom, maar ik raad u niet aan op dien stoel te gaan zitten. Wat dan ge schieden zou is duidelijk. Wanneer ik werkelijk te doen had met een vriend, zoude hij vertrouwen stellen in mijnen raad en den stoel onbezet laten. Maar het voorbeeld slaat niet op het geval, daarbij blijkbaar bedoeld. In de zitting van deze Kamer van 8 Maart 11., heeft de minister van binnenlandsche zaken niet gezegd ik kan de Kamer niet aanraden het amendement van den heer De Meijier aan te nemen, maar ik zeg niet waarom. Hij heeft integendeel gezegd, en naar ik meen duidelijk gezegd, op welken grond hij dien raad gaf. Hij heeft er op gewezen, dat door dat amen dement zeer geschikte en maatschappe- 1 ij ken welstand genietende ingezetenen zouden verstoken worden van het kies recht. En het gronddenkbeeld van het wetsontwerp was immers dat alle geschikte personen het kiesrecht zouden erlangen? En verder dat ingezetenen, die op zeer voldoende wijze in hun levensonderhoud voorzien, door het amendement van het kiesrecht zonden worden uitgesloten. En de Kamer had immers door de aanneming van art. 3 vau het wetsontwerp uitge maakt dat allen, die in eigen onderhoud en dat van hun gezin voorzien, het kies recht .zouden (leelachtig worden. De minister heeft dan ook den heer De Meijier te kennen gegeven dat, zoo hij aan de Kamer de aanneming vroeg van zijn amendement, hij dit nader moest toelichten. De heer De Meijier bleef zitten; hij heeft die nadere toelichting niet gegeven. En er is niemand die gelooft, dat hij tot wegneming der aangevoerde bezwaren voldoende toelichting had kunnen geven. De minister heoft derhalve het woord onaannemelijk ten aanzien van het amen dement-De Meijier niet gebruikt, gelijk hij dat trouwens nimmer, naar ik meen, in eenige discussie over eene wet bezigde. Maar de minister heeft beter gedaan en, in de plaats van een groot woord, de reden aangegeven, waarom het amende ment door de Kamer niet kon worden aangenomen. Nu heeft het mij leed gedaan, datleden der Kamer verklaard hebben door de intrekking der kieswetontwerpen te zijn verrast. Eene verrassing heeft nimmer in den wensch noch in de bedoeling van den minister gelegen. Ik geloof gaarne aan de goede trouw dergenen, die ver klaren verrast te zijn geweest. Maar is het den minister, die in 's lands belang meent niet te mogen toelaten dat aan de in een door hem verdedigd wetsontwerp voorgestane beginselen wordt getornd, en die in den loop der discussie telkens en telkens weder, tot vervelens toe zoude ik bijna durven zeggen, herhaald heeft, dat hij dat niet zal toelaten, dan euvel te duiden, dat hij zijn voorstel intrekt, zoodra er een amendement wordt aange nomen, waarvan niemand kan ontkennen dat het in strijd is met den geesten de bedoeling van het wetsontwerp g III. De verantwoordelijkheid van een regeeringsdaad gelegd op de persoon der Koningin en niet op den persoon van den volgenden minister der Koningin. De heer Lohman (Minister Tak schreef vóór de ontbin ding aan de Koningin Ik moet de geheele passage voorlezen, omdat zij inderdaad verdient gelezen en herlezen te worden „Twee wegen staan op dit oogenblik tot oplossing van de crisis open. Kamer ontbinding of het optreden van een ander Kabinet, dat meer in den geest der te genwoordige Kamermeerderheid, alzoo met eene beperktere uitbreiding, het kiesrecht regelt. Deze laatste oplossing heeft voor de Kroon een groot bezwaar. Van harentwege is de ruime uitbreiding in het Regeeringsvoorstel aanhangig ge maakt, die overal in den lande met in stemming is begroet en vertrouwen heeft gewekt. Wanneer thans, nu eene meer derheid in de Tweede Kamer zich vijandig tegen deze uitbreiding verklaart,haar varen laat,zal dit een algemeen wantrouwen tegen dat oprechtheid der vroeger ingediende voorstellen wekken. Schoot dit wantrou wen wortel, het zoude niet gemakkelijk zijn uitroeien. En zoo daardoor het gezag der Kroon werd verzwakt, zoude deze geen anderen steun kunnen vinden dan hij eene meerderheid in de Tweede Kamer, waarvan de levensduur in geen geval langer dan tot den zomer van 1895 kan worden verlengd. Duizenden in den lande zouden van nu af aan reikhalzend uitzien naar de verkiezingen in 1895, aan de te genwoordige Kamer het zedelijk recht ont zeggende om ten aanzien van het kiesrecht eene beslissing te nemen. De Kroon zoude door zoodanigen toestand noodeloos in het leven te roepen, de politieke crisis slechts verlengen en in de oogen van het volk zoude daarvan de verantwoordelijkheid geheel op Hnar worden gelegd Mijnheer de VoorzitterIk zeg, dat dit mij het meest van alles heeft gegriefd. Natuurlijk had de Minister moeten zeggen tot de Koningin: „Wat ook geschiede, Gij kunt en zult nooit de verantwoor delijkheid dragen voor deze ontbinding, want wanneer dit Kabinet aftreden moet, komt er een ander Kabinet in de plaats, dat op zich neemt de verantwoordelijk heid der ontbinding, en wanneer dan het Nederlandsche volk verontwaardigd is over die ontbinding, dan zal het odium komen op onze opvolgers, niet op Uwe Majesteit. Wij Ministers zijn geroepen om de Kroon te beschermen tegen het lichtvaardig oordeel van het volk." Het verwondert mij te meer, dat dit gedaan is door den heer Tak van Poort vliet, die deel heeft uitgemaakt van het Kabinet mr. Kappeyne van de Coppello. Toen heeft men gehad eene dergelijke geschiedenis. Er is toen voorgedragen en aangenomen in de Staten-Generaal eene wet op het lager onderwijs. Daartegen is gekomen een zoo groot petitionnement als nooit in deze eeuw en nimmer te voren heeft plaats gehad. Het was een algemeen volkspetitionnement. Zoo er iets was, dat de populariteit van Koning Willem III in gevaar kon brengen, dan was het zeker de onderteekening van de schoolwet van 11178. Then heeft men er niets van gehoord, dat het toenmalig Kabinet gezegd heeft: „Sire, wij zijn van oordeel, dat de wet goed is, maar gij zoudt uwe populariteit kunnen verliezen, wanneer gij die wet onderteekendet." Men heeft den Koning op advies laten wachten, tot dat ten laatste Zijne Majes teit heeft moeten zwichten voor de po litieke noodzakelij kheid en de wet on derteekend heeft. Toen heeft een groot gedeelte van het Nederlandsche volk ten onrechte aan Willem III persoonlijk deze zaak toege rekend. Dit was onjuist. Gelukkig heeft hij nog bij zijn leven eene andere wet kunnen maken. Maar het is een feit, dat toen het Ministerie niet heeft gezegd aan den KoningGij moet die wet niet on derteekenen om Uwe populariteit niet te verliezen. Thans zegt men aan de KoninginGij moet mij handhaven, anders verliest Gij Uwe populariteit." In hetzelfde rapport aan de Koningin lezen wij„Werd door den uitslag der ver kiezingen in eenen, met het door de Regee ring voorgestane denkbeeld sti'ijdigen zin de mogelijkheid weggenomen om eene zeer groote uitbreiding der kiesbevoegdheid tot stand te brengen, de verantwoordelijkheid en de schuld zouden liggen bij de kiezers, by het volk. En voor allen die verlangend naar de toekenning van kiesbevoegdheid uit zien zoude de Kroon als tot dusverre blijven het steunpunt der volks vrij heden, óók tegen over eene behoudzieke meerderheid in de Staten-Generaal. Om deze reden, zoo nam ik de vrijheid in antwoord aan Uwe Maje steit op te merken, is bij de verkiezingen ook geen opzettelijke „cry" noodig of nuttig. Met de Regeering, voor de uitbreiding van het kiesrecht, zoover als de Grondwet het toelaat, is de eenvoudige van zelf spre kende leuze." Mag men aldus de Koningin als het ware maken tot hoofd van een partij Mag een Minister, die zijn zin niet kan doordrijven, gewagen van eene behoudzieke meerderheid der Tweede Kamer, en H. M. er voor waar schuwen zich ter beschikking te stellen van die meerderheid tegenover de radicale partij Dit is m. i. niet geoorloofd. Wat zoude men gezegd hebben, als het Kabinet-Mackay ook eene Kamerontbinding had geprovoceerd en daarbij tot de Koningin had gezegd: „Gij moet u stellen aan het heofd der Christelijke tegenover de haar vijandige partij Men zoude hebben gezegdGij trekt op die wijze de Koningin in den partijstrijd, en dat moogt ge niet doen. Nu weet ik wel dat ons volk gelukkig nog royalistisch genoeg is om het Huis van Oranje niet te vereenzelvigen met de partij van den heer Tak van i'oortvliet, maar ik meen toch dat het raadzaam is niet te dikwijls zulke proef nemingen te nemer, met het Nederlandsche volkdat het vooral niet past tot de Koningin te zeggen„met de Regeering voor de uitbrei ding van het kiesrecht zoover de Grondwet het toolaat". Dat wil zeggen om de populaire uitdrukking te bezigen: Met Tak door dik en dun. En de populaire uitdrukking was volkomen juist. Welke de wet was, waarover de toekom stige Kamer zou moeten beslissen, kon des tijds niemand weten. De wet die ingediend was kon in haar laatsten vorm door geen college worden goedgekeurd; elkeen heeft later haar in dien vorm onaannemelijk verklaard, behalve, geljjk ik uit zijne ont kennende hoofdbeweging thans bespeur, de heer Tak van Poortvliet zelf. Ieder ver klaarde later dat zij zooveel onzinnigheden bevatte dat zij niet kon worden a ingeno men; maar de Koningin moest toch met elk voorstel van den heer Tak van Poortvliet „tot uitbreiding zoover als de Grondwet toelaat." medegaan 1 Ik acht dit geen goede wijze om Hare Majesteit tead- viseeren, allerminst in een geheim stuk. En hoe werd nu die handelwijze ver dedigd? Ik lees in het Voorloopig Verslag: „Met den meesten nadruk kwam men ten slotte op tegen de bewering, dat de Kroon in den strijd der partijen zou zijn gemengd. Het vorig Kabinet had tot dia bewering niet de minste aanleiding gege ven en, juist om eiken schijn van zooda nige inmenging weg te nemen, niettegen staande den daartoe van verschillende zijden uitgeoefenden aandrang de openbaarmaking der ontbindingsstukken achterwege ge laten." Dit geef ik toegedurende de verkiezin gen heeft het Ministerie, het tfy tot zijn eer gezegd, zich volkomen buiten den loop der zaak gehoude i, maar mijne grief is deze dat men tot de Koningin heeft gezegdGij moet u stellen aan mijne zijde en voor mjjne partijon in de tweede plaatsmijn op volger draagt de verantwoordelijkheid voor de ontbinding niet, maar gij zelve. Dit had niet mogen gezegd worden. Ik merk hierbij nog op dat, hoewel het buiten de schuld van het vorig Kabinet is, het volk wel degelijk hier en daar de zaak aldus opvatte, alsof de Koningin zich per soonlijk voegde aan de zijde van den heer Tak van Poortvliet. Men roept mij toe, neen 1 maar ik herinner dat er kiesvereeni- gingen waren die ovatiën brachten niet al leen aan den heer Tak van Poortvliet, maar ook persoonlijk aan de Koningin. De heer Tak: Een tweede grief is geweest, dat de naam der Koningin in den partijstrijd zoude zijn gemengd. Onbillijker beschuldiging is wel zelden gedaan. Want de geachte spreker, die haar aanvoerde, heeft zelf en volkomen terecht verklaard, dat de regeering zich tot den einde toe niet in den ver kiezingsstrijd heeft gemengd, volkomen onzijdig is gebleven. De regeering deed zulks niettegenstaande van verschillende zijden op haar uitgeoefenden drang om, hetzij door publicatie van stukken, hetzij op andere wijze op den loop der verkie zingen invloed uit te oefenen. Zij heeft de publicatie van stukken geweigerd, omdat zij boven alles het haren plicht rekende om de Koningin te honden buiten den verkiezingsstrijd. Nn heeft de heer De Savornin Lohman tot staving zijner bewering, dat de Ko ningin wel in den strijd gemengd zoude zijn geworden, niets anders kunnen aan voeren dan dat door eenige kiesvereni gingen aan hare Majesteit ovatiën zijn gebracht, ovatiën die mij niet hekend zijn en waarop de regeering stellig geen invloed heeft uitgeoefend, maar die de Koningin ook zeker niet in den verkie zingsstrijd konden betrekken. De Koningin is daarin dau ook niet op andere wijze betrokken geweest dan

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1894 | | pagina 1