NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. CHRISTELIJK- HISTORISCH Ho. 22. 1894. ÜMnsifag 20 Hooemfier. flegerjife laatgang. UROS. VERSCHIJNT G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN Voor den Soldaat. Wetvoorstel-De Savornin Lohman. elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,02s. UITGAVE VAN en van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van I 5 regels 50 centiedere regel meer 10 cent. Neen, het is met de rechtspositie van den soldaat nog lang niet in orde. Ons hoofdartikel in het no. van Vrijdag heeft zich nog veel te zwak op dit punt uitgedrukt. Ziehier wat dezer dagen weder voor onbillijks en onrechtvaardigs gebeuren kon met een sergeant te Deventer. De lezer oordeele dan zelf of hier de eigenlijk schuldige de luitenant niet vrij loopt, en de onschuldige, de beleedigde, de verdediger van het hoogste goed hier be neden waarop een man kan prijssteltende eer zijner vrouw niet in de gevange nis gaat. (Het bericht is uit het Hbl.) Sergeant Messaert, van de infanterie, te Deventer in garnizoen, had verkeering met Helena Gerritsen, die door den luitenant "Moll herhaaldelijk lastig werd gevallen. De luitenant, die wist dat de sergeant met het meisje verloofd was, maakte het Messaert zeer lastig, en ten einde hiervan ontslagen te worden, dicteerde hij zijn meisje den volgenden brief „Menheer Zoo u nog langer den sergeant Messchaert en met hem zijne collega's lastig valt en beleedigt, zal ik hem de vrijheid geven u ten zeerste te compromitteer en. De middelen daartoe heb ik hem verstrekt en hij heeft ze nog niet aangewend, omdat tij, zoo 't schijnt beter met de manieren van een fatsoenlijk mensch op de hoogte is dan u. Maar een pleert moet men met polertenmiddelen behandelen. „Helena Gerritsen". Messaert zelf schreef op de tweede blad zijde van den brief „Messaert weet alles en zal als 't hem noodig dunkt, gebruik maken van genoemde middelen. Hij is in het bezit van alle brieven, die u haar geschreven heeft". Die brief werd verzonden, en op de aan klacht van luitenant Moll werd de sergeant door den krijgsraad tot 3 maanden militaire detentie veroordeeld. De krijgsraad qualifi- ceerde dit feit als„het als onderofficier met woorden schriftelijk dreigen van een 2e luit., zijn meerdere in rang, misdrijf ten aanzien van het misdadige, de meeste over al) FEUILLETON. Een verhaal uit het Kroatische Bergland. Uit het Duitsch door J. M. d. J. Het was twee jaar geleden, sedert in Uros voor de eerste maal eene begeerte was opgekomen, eene begeerte die tot vu rig verlangen toenam, de begeerte om te weten. Uros was toen twaalf jaar oud en herdersknaap. Hij was niet de herdersknaajp van het gansche dorp, daarvoor was hij uit eene te voorname familie maar hij hoedde de koeien van zijn vader, drie in getal, en nam uit vriendschap nog twee geiten mede van zijne buurvrouw Zorka. Wanneer men den ganschen dag met zij ne kudde in Gods vrije en rijke natuur is, dan heeft men tijd genoeg om te denken, als men tenminste gedachten in het hoofd heeft, en niet is als het vee, dat zijn kop het liefst naar die plaatsen wendt, waar het het meeste voedsel krijgen kan. Uros was een nadenkende knaap. Wanneer hij zoo op zijn rug aan de berghellingen lag en naar den hemel blikte, dan kwamen er soms zonderlinge gedachten op in dat hoofd vol uitdrukking. Zoo dacht hij van dag tot dag na, wel vele maanden lang, en wist niets anders en wenschte ook niet meer dan dat hij altijd herder zou blijven en later eens met de mannen mede uit zou trekken voor den winterarbeid. Te dien tijd woonde er aan de andere zijde van den berg in Crini-Cari een jong onderwijzer, die zich, behalve zijn ambt dat hij trouw uitoefende, ook op hoogere studie voorbereidde. Een boekenworm was de jonge Bibernik anders in 't geheel niet. Hij zette zijne oogen de uitwendige en het eenkomst hebbende met het misdrijf om schreven en met straf bedreigd bij art. 94 van het Crim Wetb. voor het krijgsvolk te lande". De advocaat-fiscaal kwam van dit z. i. te strenge vonnis in hooger beroep en vandaar dat de zaak voor het Hoog Mili tair Gerechtshof werd behandeld. De ver dediger, mr. A. H. M. ran Berckel, schetste in een warm pleidooi de verkeerde handel wijze van den luitenant en meende dat beklaagde een schitterend figuur zou maken, indien ook de luitenant persoonlijk had moeten verschijnen. De pleiter betwijfelde of hier inderdaad een misdrijf tegen de subordinatie, die volgens art. 80 van de Cr. Wetb. het wezen en de ziel van den militairen dienst is, is gepleegd, waar het een meerdere geldt, die eigen rang niet geëerbiedigd en een hem ondergeschikten gegriefd heeft. De advocaat-fiscaal, die verklaarde in de beschouwingen van den verdediger omtrent het gedrag van den luitenant te deelen, achtte bekl. niet strafrechtelijk, maar wel krijgstuchtelijk schuldigz. i. was met één maand détentie het feit voldoende geboet. De uitspraak zal op een nader te bepalen dag geschieden. Eere aan dezen advocaat-fiscaal voor zijne opvatting. Omtrent het „krijgstuchtelijk schuldig", veroorloven wij ons geen uit spraak te doen. Maar wat wij in ons vorig no. be weerden, wordt door dit feit gestaafd „Het is nu eenmaal gewoonte dat een sergeant de ouders" (of andere geliefden) „van zijn recruten beleedigen (kan)" en deze dit te dulden heeft. „En de meerdere vindt boven den mindere geloof." Lees nu voor sergeant „luitenant" en voor recruut „ser geant", en gij hebt het concreete geval te Deventer veroordeeld. De luitenant die ploertigheden scheen uit te denken in betrekking tot de eer eener maagd, mag door den aanstaande dier maagd niet worden aangesproken, wijl deze een rang lager is dan hij. Hij gaat vrij uit, (en de sergeant ontvangt eene „krijgstuehtelijke" (disciplinaire) straf van dertig dagen inwendige, wijd open om de menschenen de natuur te bestudeeren, en zijne schoonste kennis had hij niet van gedrukte blaadjes. Eene ziel na aan de zijne verwant vond hij in den herdersknaap Uros. Zij ont moetten elkander op de berghelling, waar de voedzaamste kruiden en de zeldzaamste planten groeien. Spoedig stelde Bibernik belang in het schoonste, wat de berg bood, en dat was Uros, de nadenkende, overleg gende Uros. Hij knoopte een gesprek met hem aan, en toen verdrong de eene vraag de andere. Bibernik stond verbaasd over de schranderheid van den knaap, en Uros vernam dingen, die zijn bloed deden brui sen en zijn hart sneller deden kloppen. Met het rustige nadenken was het nu voor langen tijd gedaan. Nu wilde Uros kennis opdoen en eiken dag sloeg het uur waarnaar hij zoozeer verlangde, het uur namelijk waarop Bibernik van achter de rots te voorschijn kwam, om naast den knaap plaats te nemen en hem zulke mooie, wonderlijke dingen te vertellen. Toen kwam de winter. Daar het nu toch gedaan was met het hoeden, kreeg Uros verlof om naar Crini-Cari te komen in het groote nieuwe schoolgebouw. Daar leerde hij weer nieuwe dingen, die niet zeer gemakkelijk waren, maar Uros leerde met ijver en had reeds begrepen, dat de weg der kennis eene moeilijke en steile weg is. En nog moeilijker moest hij voor den knaap worden. Weer werd het zomer, weer hoedde Uros zijne koeien en de geiten der goede Zor ka, toen Bibernik eens kwam, en langen tijd naast zijn veelbelovenden leerling ne der zat. Hij verklaarde hem iets, wat hij zeer moeilijk scheen te kunnen begrijpen, want de heldere oogen van den knaap ston den al droever. Beiden stonden zij toen op. Bibernik schudde de harde, bruine En dat in een tijd, waarin eene getrouwe conscientieuse omgang met hunne minderen den superieuren meer dan ooit geraden schijnt. Maar de meerdere wordt boven den min dere geloofd. Zoo werd kapitein Roelants, de man der Middernachtzending, door zijn kolonel des wege achteruit gestelden zoo gaat straks sergeant Messert voor zijn luitenant in de doos en zoo heeft al menige milicien straf gehad om een gril van zijn sergeant. Waarlijk, de rechtspositie van den soldaat eischt dringend verbetering. Wijziging van art. 546is der Schoolwet) Het eenig artikel van dit wetsvoorstel luidt als volgt „Tusschen het laatste en voorlaatste lid van artikel 54his der wet van 8 Decem ber 1889 wordt ingevoegd de volgende bepaling Van de voorwaarde, gesteld in het 2de lid sub c van dit artikel, kan door ons vrijstelling worden verleend, indien ons blijkt, dat het bestuur ondanks het aan bieden van eene behoorlijke jaarwedde niet bij machte is geweest de vacature binnen den gestelden termijn te doen ver vullen. De Memorie van Toelichting volge hier. Het is een bekend feit, dat het aantal openbare en bijzondere onderwijzers onvol doende is om aan de geheele bevolking in Nederland, voor zoover die daartoe in de termen valt, lager onderwijs te geven met inachtneming van de bepalingen be treffende het aantal onder wijzers. Even bekend is het, dat in tal niet enkel van bijzondere maar ook van openbare scholen het bij de wet gevorderd aantal onderwij zers niet voorhanden is en niet voorhan den kan zijn, omdat zelfs voor de school gaande bevolking het vereischte aantal ontbreekt. En eindelijk, staat het vast dat ten onzent, zoowel voor de openbare als voor de bijzondere onderwijzers, eene vrij heid om zich te verplaatsen bestaat, die hand van den knaap krachtig en hartelij k. Uros zuchtte zwaar alsof hem iets drukte. Toen namen ze afscheid. Nauwelijks was Bibernik achter de rots verdwenen of de jeugdige herder wierp zich hartstochtelijk op het gras, zijn ge zicht in het groen verbergende. Zoo lag hij een langen tijd. Toen later de herder en zijne kudde bij den klank der avondklokjes zich weer naar het dorp terug begaven, blonk er eene zon derlinge dauw als van edelgesteenten op het gras, waarop de knaap met zijn hoofd gelegen had. Uros liep met gebogen hoofd achter zijne beschermelingen. Arm kind! Het is uw eerste teleurstel- l;ng. Een leerling zoo ijverig als er slechts weinig zijn, heeft zijn geliefden onderwijzer verloren. Nu moet hij weer alleen naden ken, alleen zoeken, alleen vinden. Langzamerhand werd Uros zich zelf weer na het afscheid van den trouwen onder wijzer. Nieuwe bronnen openden zich voor den naar kennis dorstenden knaap. De gees telijke van het plaatsje (een school was er toen te Guaci nog niet) werd op den knaap opmerkzaam hij leende hem goede boeken en sprak over hem met zijne jonge vrien din de edele Gospodina Yilhar. Spoedig was Uros een welkome gast in het huis van den grondbezitter. De jonge vrouw hielp den leergierigen knaap zoo goed zij kon, en zon op een middel, om hem de gelegenheid te verschaffen zijne rijke gaven te ontwikkelen. Deze gelegenheid deed zich onverwachts voor. De broeder der Gospodina bracht zijne zuster een bezoek, toen hij van Uros hoorde, en den wensch uitte, den talentvollen knaap mede te nemen naar de ver verwijderde Duitsche hoofd stad. Nu kwam het er slechts op aan, om de toestemming des vaders te verkrijgen. Hoe vruchteloos dit was, zagen we reeds door niet anders beperkt wordt dan door de vrij willig aangegane overeenkomst. Uit dezen toestand ontstaat voor alle scholen groot ongerief, maar voor vele bijzondere scholen bovendien eene groote onbillijkheid. Ontbreekt in eene openbare school het bij de wet gevorderd aantal onderwijzers, dan ontvangt niettemin het gemeentebestuur de wettelijk bijdrage, be rekend naar het aantal aanwezige onder wijzers. Maar de bijzondere school verliest in dat geval elke aanspraak op eene wet tige bijdrage. De strekking dezer wette lijke regeling is natuurlijke om de bijzon dere scholen, die niet zooals de openbare, onder de macht der overheid staan, toch, voor zoover zij aanspraak maken op de bij drage, te dwingen zich te houden aan de wettelijke eischen. Tegen dat op zich zelf volkomen juist beginsel verlangt de voor steller geinszins in verzet te komen. Maar eene bijzondere school mag niet het slachtoffer worden van omstandigheden die het buiten hare macht is te verande ren. Toch kan dit plaats hebben. Een harer onderwijzers wordt bij eene andere school benoemd. Vruchteloos wordt beproefd in de ontstane vacature te voor zien, hetzij dat daar ter plaatse een onder wijzer zich zeer ongaarne wil vestigen, hetzij dat er geen beschikbare krachten meer aanwezig zijn. Gesteld dat door aan bieding van buitengewone jaarwedde het gelukt de vacature aan te vullen, dan zal waarschijnlijk juist daardoor weer in eene andere school eene leemte ontstaan, waar van de aanvulling dan op hare beurt on mogelijk wordt. Misschien is het bestuur geslaagd, doch ter elfder ure onttrekt de nieuw benoemde zich of wordt door overmacht verhinderd, ook in dat geval is tijdelijke voorziening feitelijk meestal onmogelijk. Ook doet soms het geval zich voor dat zich kinderen aanmelden die men moeilijk kan afwijzen, zoodat eene bestaande school zich plotseling uitbreidt, terwijl het voor die uitbreiding noodige personeel nog ontbreekt. Is er geen voldoende schoolruimte op de openbare school en worden dientengevolge, bij het begin van ons verhaal. Onthutst door de onstuimigheid van zijn vader, volgde de knaap werktuigelij k dezen uit de woning der Gospodina. Eene koude wind koelde het voorhoofd van den knaap af en bepaalde hem duidelijk en sakrik- wekkend bij wat de laatste oogenblikken hem ontroofd hadden namelijk zijn levens geluk. Onstuimig rukte hij zich los uit de hand van zijn vader. „Waarbeen Uros? Wij gaan nog naar Ra vac. Ge moet met de anderen uw af scheid drinken en uw afscheidslied zingen". „Ik kan niet, vader, en ik wil het ook niet". „Zoo kies dan: of gij hebt geen vader en geen vaderland meer, of ge zijt mij gehoorzaam." „En mijne moeder", zeide de knaap naar adem hijgende". „Uw moeder kent slechts één wil, en die ben ik. Zij heeft geen zoon meer, wan neer ge mij niet gehoorzaam zijt, dat is mijn laatste woord". Uros hoorde reeds niet meer. Hij was hard weggeloopen en reeds lang in de duis ternis verdwenen. Jercin ging weer naar de herberg, om nog meer moed te verza melen voor een nieuwen strijd, die hem te wachten stond, voor den strijd met de moeder van zijne zoon, zijne Anica. Het was wel waar wat hij gezegd had: Zijne vrouw kende geen anderen wil danden zijnen. Tegenspraak en geklag had hij nooit te vreezen. Zij hoorde hem zwijgend aan met gebogen hoofd en de handen gevouwen en dan zag ze hem aan met hare zachte oogen maar juist die blik was het dien de sterke, ruwe man meer vreesde dan een strijd op leven en dood, want hij had zijne Anica innig lief en zij hem. Waar zou anders die stille, zachte onderworpenheid aan zijn wil vandaan komen? Te vreezen behoefde wat meermalen plaats vindt, zich voor die school aanmeldende kinderen weggezonden, ook dan is er der bijzondere school geen verwijt van te maken, dat zij, zij het ook met onvoldoende kracht, die kinderen, die anders van elk onderwijs zouden verstoken zijn aanneemt. Verder wijst de voorsteller er op, dat het bijzonder onderwijs evenmin als het openbaar in het bezit is van eene centrale macht, bevoegd om vraag en aanbod te regelen. Zoodra ergens zeker aantal men- schen eene bijzondere school willen oprich ten, doen zij zulks zonder iemands verlof. Weten deze menschen een onderwijzer aan hunne school te verbinden doch slechts ten koste van eene andere school, waarom moet dan laatstbedoelde school dientenge volge schade lijden; eene schade die bij groote scholen, wegens het wegvallen van geheel de bijdrage, zeer aanzienlijk is. Ds oprichting der nieuwe school, oorzaak van haar ongerief, kon zij toch niet beletten. Misschien zou zij zich kunnen redden door van de reeds toegelaten leerlingen zeker aantal te verwijderen, maar feitelijk is dit onmogelijk. Aangenomen al dat daar ter plaatse op de openbare school voldoende plaatsruimte en voldoend personeel aanwe zig is, het gaat toch niet aan tusschen de reeds schoolgaande kinderen eene schif ting te maken, en de ouders die hunne kin deren reeds naar die school zenden plotse ling te noodzaken hunne kinderen van school te doen verwisselen. Hij koestert volstrekt geen vrees, dat, ook al laat men afwijking van de bestaande regelen toe, de prikkel om in den onder- wijsnood te voorzien zal verdwijnen. In 1890 bedroeg het aantal leerlingen op de „niet-gesubsidieerde" bijzondere scholen 192728het onderwijzend personeel 4440. of 2,30 pet.in 1891 bedroeg dat aantal leerlingen 198846 het onderwijzend perso neel 4722, of ruim 2,37 pet. In 1892 is het aantal onderwijzers stationnair gebleven en zelfs met 52 verminderd zoodat op het aantal leerlingen bedragende 203916, slechts 4677 onderwijzers voorkomen, of ruim 2,29 pet. Maar deze vermindering is veroor zaakt door de laatste wijzigingen in de op zij hem niet, hij had haar nooit anders dan liefdevol behandeld. Zonder twijfel beminde Anica haar zoon niet minder, en kon het anders? Zij was geheel en al vrouw en daarom ook de teederste moe der. Zij kende de wenschen van haren Uros; maar het was haar bang om het hart als zij dacht aan de vervulling er van. Zij was er van overtuigd dat ze haren zoon eens zou verliezen en dat knaagde aan haar levenskracht, dat maakte haar zoo ver moeid en zoo ziekelijk. Anica was een vermogend meisje ge weest uit Cabar, een naburig dorp. Haar man had met eigen hand een lief huisje voor haar te Goraci gebouwd, waarin ze samen vele gelukkige jaren hadden door gebracht. Toen kwam er een schaduw, eerst klein, daarna al breeder en donker der zich over het huiselijk geluk werpen. Eerst waren het slechte jaren voor den arbeid in Beneden-Kroatiëdaarbij kwam nog misgewas en ziekte maar bovendien het indringende, heimelijk verdervende drijven van dien vreemdeling, dien Ravac, die een Kröatischen naam aangenomen had, alleen om de menschen te behagen koop man en herbergier tegelij k was, en zich zonder onderscheid het geheele dorp reeds tot klant had gemaakt. In het begin vertrouwden de lichtgeloo- vige maar openhartige bewoners iedereen, doch langzamerhand ging er een licht op over het woekerachtige drijven van den vreemdelingdoch toen was het helaas te laatRavac had zich daar te goed genes teld, en wachtte nu slechts het gunstigste oogenblik af om te vertrekken en dan zou hij Goraci vergenoegd den rug toe- keeren. Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1894 | | pagina 1