NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. CHRISTELIJK- HISTORISCH flo. 4. 1894. HKtistfag 9 ©cfoöec. Itegentfe faacpnj. VERSCHIJNT G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. De Staatsloterij. PRIJS DER ADVERTENTIËN elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,025. UITGAVE VAN en Kan, naar hooger beginsel, eene directe Staatsbemoeienis zij het ook ter goeder trouw met het doel om door kleiner kwaad grooter te voorkomen optredend, maar metterdaad het kwiad wet tigend; bestendigend en bevor derend, worden gerechtvaar digd Elout van Soetkrwoude. Blijkens het motto boven ons vorig hoofdartikel, wenscht Patrimonium ook een kruistocht te openen tegen de Staatsloterij. De christelijke pers heeft dit al jaren gedaan, en ook wij hebben naar onze krachten den strijd tegen de Staatsloterij mede gestreden. Doch wij hebben niet veel vrucht er van gezien. Velen die zich bij verkiezingen aan de antirevolutionaire party aansluiten, doen openlijk of geheim aan deze prikkeling der geldzucht, der gierigheid, die een wortel van alle kwaad is, mee. Van daar dat voor een algemeen protest der Nederlandsche christenen tegen dit euvel van Staatswege gedreven, geen geest drift te wekken is. Toch mogen wij niet nalaten te getuigen; en ook nu nietnu, als alle jaren, bij de behandeling der Staatsbegrooting voor 1894, dit onderwerp wel weer ter sprake zal komen. Daarom vestigen wij ook ditmaal op de Staatsloterij weer de aandachten spreken het wederom als ons gevoelen uit, dat wij met den eisch tot afschaffing volkomen in stemmen, want men moge redeneeren, zoo lang als men wil, goedpraten kan men de Staatsloterij niet. Men behoeft zich niet eens op Christelijk standpunt te plaatsen, om deze instelling te veroordeelen. De oude Heidenen, die nog nooit iets van de Christelijke levensbeschouwing had den vernomen, hebben reeds in hun tijd het spelen om geld als een zaak van „vuil gewin" gebrandmerkt. Ovidius, een heidensche dichter, getuigt dat het spel bij zijne voorvaderen geen geringe misdaad geacht werd terwijl Aris- toteles, een heidensche wijsgeer, beweerde, dat de winst, met dergelijke spelen ver kregen, met diefstal op een lijn diende te worden gesteld. Onbillijk is dit strenge oordeel der oude Heidenen niet. Het loterijspel toch wor telt, evenals de diefstal, in zondige heb zucht en zelfzuchten is derhalve in strijd met de koninklijke wet der liefde. Hier toch verrijkt de speler zich ten koste van anderen en dit is in de meeste gevallen nog wel ten nadeele van zijn minder bedeelden broeder. Hij zoekt alleen zichzelven en vergeet dat ook hij de hoeder zijns broeders is. Hebzucht, de kweekster der gierigheid, die op haar beurt weer de wortel van alle kwaad wordt, is dus de bron, waaruit zich de zonde van het loterijspel ontwikkelt. Een hebzucht, die des te verfoeielijker is, omdat men daarbij op de zondige zwakheid van zijn medemensch speculeert. Het loterijspel is bovendien ook zondig, omdat het niet in den bodem des geloofs kan wortelen. Hier kan de knie niet worden gebogen om den onmisbaren zegen Gods, waaraan alles is gelegen, af te smeeken. Of kan men zich iemand voorstellen, bid dende en smeekende om het hoogste lot Omdat dit iets onbestaanbaars is, is het „spelen om geld" reeds geoordeeld. Maar dit niet alleen, het loterijspel de moraliseert den mensch, omdat het van allen ingespannen en aanhoudenden arbeid af- keerig maakt. Reikhalzend ziet men naar den dag der trekking als naar den dag der openbaring uit, zoodat men eindelijk, daar hoofd en hart geheel door het spel zijn ingenomen, ongeschikt wordt voor de maat schappelijke roeping die men te vervullen heeft. Deze zenuwachtige gejaagdheid rooft den zegen, die anders aan het eenvoudige en stille huiselijke leven verbonden is. Daarenboven vat door het loterijspel bij menigeen de gedachte post, dat er, behalve getrouwen arbeid, ook nog andere middelen bestaan, om in het levensonderhoud te voorzien. Niettegenstaande deze zedelijke nadee- len, die aan het spelen om geld verbonden zijn, gaat de Nederlandsche Staat nog al tijd met zijn loterijspel voort en dus ook met te speculeeren op de zondige harts tochten van zijn eigen volk. Tegen de Staatsloterij gaat daarom ons ernstig protest en met de geheele antire volutionaire party dringen wij op grond van ons program bij den Minister van Fi nanciën aan, om aan dat spel zoo spoedig mogelijk een einde te maken. Zonderling, de Nederlandsche Overheid, die in haar Burgerlijk Wetboek in het be lang der g»ede zeden het spel verbiedt, ten minste rechtsvordering ontzegt aan schuld, uit spel of weddingschap gesproten, verschaft in haar Staatsloterij zelve de middelen en de verleiding tot spelen. Zij handelt dus in strijd met eigen voor schrift en leer en oefent door dit slechte voorbeeld onwillekeurig een schadelijken invloed op de zedelijke ontwikkeling des volks. Waarom men zulk een tegenstrijdigheid duldt, vatten wij niet. Immers, er bestaat, ons bedenkens, gem enkele houdbare reden om deze „schandvlek op den Nederlandschen Staat" te laten rus ten, en dezen „vloek voor het Nederlandscie volk" te laten voorbestaan. Wel beweren sommigen in de Staatslo terij een zuivere bron van inkomsten te zien, maar zij, die zoo spreken, hebbsn niet den moed om te adviseeren om haar zoo winstgevend mogelijk te maken, door den hartstocht, nog meer dan tot dusverre geschiedt, te prikkelen en levendig te hol den. Zij durven dus de consequentie vin hun eigen stelling niet aan, en daardoor is zij reeds in beginsel veroordeeld. Anderen redeneeren weer anders. Jiij zeggen de hartstocht bestaat nu eenmaal en zoekt zelfs naar middelen ter bevreri- ging. Het is daarom heilzaam, dat de Stalt die middelen aan de hand geeft, omdat lij dan tegelijk waken kan, dat de voldoe ning aan die onweerstaanbare drift n(g zoo weinig mogelijk schade berokkene aai haar slachtoffer. Met andere woorden men wil de Staaö- loterij behouden als een soort veiligheicb- klep. Hier hebben wij dus precies dezelfie redeneering, die men ook aantreft bij hei, die voorstanders zijn van de gereglemei- teerde hoererij Ook hier onderhandelt en heult mai met het kwaad, om zoo, gelijk men meert, het voortwoekeren er van te voorkomen Maar men vergeet, dat het der Overheü onwaardig is, om met hetgeen zij zef als kwaad brandmerkt, te gaan heulei, waardoor zij feitelijk aan het kwaad eei zeker recht van bestaan toekent. Maar voor een oogenblik eens toegesteml dat de Staat het recht heeft de zedelij le ontwikkeling des volks aldus te leiden, dan dient toch gevraagd Waarom dit beginsd van staatsbemoeienis niet in al zijne consi- quentiën toegepast? Waarom dan niet zich het monopole van kroeghouden voorbehouden Waaron dan niet om de ergerlijkste uitspattingei der zonde te voorkomen, voor rekeniig van den Staat speelbanken, danshuizen ei huizen van ontucht opgericht Deed men men kon er van verzekerd zijn, dat ce schatkist er wel bij varen zou. Er bestaat, de gevangenissen kunnen dt bewijzen, niet alleen speellust, maar o<k .s/ee/luat bij ons volk. Maar zal het daaron in iemands gedachte opkomen, om steelhst in het klein van regeeringswege te gam aanmoedigen, om haar in het groot ;e voorkomen Al deze argumenten tot behoud der ii- stelling bewijzen niets en veroordeelen bi- vendien zich zeiven, waarom wij de ern stige bede tot den Minister van Financiën richten, om den financieëelen misstand, die door de Staatsloterij op onze Staatsrekening wordt gebracht, weg te nemen door deze onzedelijke instelling op te ruimen. LOMBOK. De beide „Nederlanders" houden ons goed op de hoogte in zake Lombok. De liberale door zijn portretten van ge sneuvelde en gewonde officieren, de anti revolutionaire door zijn belangrijke brieven. Zoo bevat de liberaleNederl. ondermeer de portretten van den vorst van Lombok, den verrader Djilantik, den Lombokschen troonopvolger die gesneuveld, den kapitein C. J. v. Griethuijsen, die zwaar gewond is. De antirevolutionaire Nederl. bevat een beschrijving van den overval waaraan onder meer is ontleend Onbewust van het vreeselijk gevaar dat hen bedreigde, legden de troepen zich den avond van 25 Augustus ter ruste, toen zij omstreeks 11 uur wakker geschrikt werden door geweervuur van achter de muren der hen omringende gebouwen, waarin te voren door de Baliërs schietgaten waren gemaakt. Vijftien uur lang verdedigde zich de be velhebber te Tjakra Negara, toen moest hij met het oog op het ontzettend aantal dooden en gewonden terugtrekken naar Mataram. Op dien terugmarsch, die den 26sten des middags te 3 uur begon, werd het kleine troepje, dat alles had moeten achterlaten om de gewonden op wagens te kunnen me devoeren, aanhoudend uit de schietgaten der aan beide zijden van den weg staande muren beschotenhet beeld van een hoop vogels die door de traliën van een kooi worden doodgeschoten. Zoo kwam de bevelhebber onder aanhou dend grootere verliezen te Mataram. Daar vond hij den toestand zoo mogelyk nog erger. Met achterlating van de oorlogskas (circa 3 ton), van al onze voorraden aan vivres, reservemunitie enz. en de geheele veldbat- terij, had men zich daar binnen een door muren omringd plein teruggetrokken. Gelukkig kwam dien avond de colonne Bijleveldt van Soekarara terug, maar niet dan na hevige verliezen op den terugweg te hebben geleden. Binnen de ommuurde ruimte werd nu de nacht van den 26n doorgebracht, zonder eten, zonder drinken, zonder kleeding, zelfs zonder water voor de gewonden, en werd dit vreeselijk oord in den vroegen morgen van den 27en verlaten om langs een grooten omweg op Ampenan terug te trekken, dat dien middag te 2 uur zonder veel meerdere verliezen werd bereikt. Men had gepoogd van uit Ampenan om Mataram te gaan helpen, doch het bleek dat dit niet mogelijk was, omdat de weg tusschen beide plaatsen door den vijand was bezet. Om het strandbivak beter te kunnen be schermen, dat ook al met een aanval werd bedreigd, had de marine 200 man met 4 ladingstukken gedebarkeerd. De colonne Lawick van Pabst, die den 27en van Batoeklian terug verwacht werd kwam dien dag ook werkelijk terug, doch werd tusschen Tjakra-Negara en Mataram zoo hevig beschoten, dat slechts een klein gedeelte Ampenan bereikte, nadat twee berg- stukken en de trein waren achtergelaten. In alles bedroegen onze verliezen op 26 en 27 Augustus Gesneuveld 8 officieren en 63 minderen. Gewond 13 171 Vermist10 243 Totaal 21 officieren en 477 minderen. Hiervan kwamen tot nu toe nog terecht 4 officieren en 72 minderen en hoewel het nog altijd mogelijk blijft, dat er nog meer terechtkomen, zoo kan men toch wel aan nemen dat ongeveer 27 officieren en 400 minderen het slachtoffer zijn geworden van een schandelijk verraad. Er was op Lombok van onze zijde geen van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. schot gevallen, geen druppel Balineeseh bloed hadden wij vergoten, als vrienden verkeerden de officieren met den vorst en de minderen met het volkwaarom dan zoo'n les verdiend De verontwaardiging in het leger en van de burgerij is dan ook grootgeen Indisch officier of soldaat die niet reikhalst naar het nemen van persoonlijke wraak over een dusdanige schenning van gastvrijheid en goede trouw. 8 Oct. '94. De volgende ambtenaren zijn gedeta cheerd bij de Beetwortelsuikerfabriek van Grandpré te OudenboschB. Talboo van Retranehement en F. Remerij van Aarden burg. Ten einde de oude muntbiljetten van f 10 aan den omloop te onttrekken is aan 's rijks kantoren van ontvang een uitnoo- diging gericht, om deze na ontvangst niet meer uit te geven, doch ze te storten bij de betaalmeesters. Staatsblad, no. 158 bevat het besluit van den 29sten September 1894, tot ver nietiging van het besluit van den raad der gemeente Grauw en Langendam yan 23 Februari 1894, waarbij een hoofd der openbare lagere school aldaar is benoemd. De vernietiging is gegrond op de over weging dat uit een ingesteld rechterlijk onderzoek is gebleken dat bij het nemen van dat besluit vier raadsleden hun stem uitbrachten op De Keyzer en drie raads leden hun stem op J. J. Wiegman en dat dus laatstgenoemde niet de meerderheid, maar de minderheid der stemmen op zich vereenigde. Een praatje Volgens De Delvenaar doet het volgend „aardig praatje" de ronde: Men vertelt voor waar, dat geen der Tweede Kamerleden over 1894/95 in de bedrijfsbelasting betaalt, omdat er op 1 Mei geen Tweede Kamer was. Ook verneemt men, dat de nieuwe ministers geen bedrijfsbelasting betalen, om dat deze op 1 Mei geen minister waren. Wel betalen de oude ministers de volle bedrijfsbelasting, omdat zij op 1 Mei wel minister waren. Tak betaalt dus voor Van Houten. Pierson voor Sprenger van Eyk. En uit informatiën bleek De Delvenaar dat dit „praatje" in hoofdzaak waar is, en sommige inspecteurs de wet aldus toepassen. lerseke. Vergadering van den gemeen teraad van Vrijdag 5 Oct. des avonds te 6 uur. Tegenwoordig 8 leden, afwezig de heeren Van der Burght en Spruit, voorzitter de heer Klos, eerste wethouder. De notulen der vorige vergadering worden ongewijzigd goedgekeurd. Ingekomen van Ged. Staten de goedkeuring van de wijziging der begrooting 1894. Het eerst komt aan de orde een adres van den onderwijzer M. A. de Man, om verhooging zijner bezoldiging voor het door hem gegeven onderwijs in 't Duitsch. Hij geniet daarvoor f 100, en vraagt ver hooging tot f150, opdat zijne belooning meer in overeenstemming kome met die van den onderwijzer in het Fransch. Het dagelij lcsch Bestuur wenscht de be slissing aan den Raad over te laten, maar de voorzitter meent ook dat de be looning voor 't onderwijs in 't Duitsch niet in overeenstemming is met de belooning voor 't Fransch. Hij betreurt het evenwel dat het verzoek niet ingekomen is voor de vaststelling der begrooting. De heer Cupery meent, dat den heer De Man bij de aanvaarding zijner lescen in 't Dvitsch het uitzicht op verhooging is opengesteld, en als dat waar is, kan men zijn verzoek moeilijk weigeren. Daartegen over staat, dat het aantal leerlingen in aanmerking genomen, het onderwijs in 't Duitsch de gemeente meer kost dan in 't Fransch. De voorzitter weet niets van een belofte van hooger bezoldiging. De heer Sinke (vroeger wethouder) even min De heer De Man grondt zijn verzoek op gelijkstelling met den onderwijzer in 't Fransch, maar daar diens bezoldiging niet in tweeën bepaald is, is't moeilijk te zeggen hoeveel hij voor 't Fransch geniet. Stelt men f 200 dan blijft de heer De Man als hij f50 meer krijgt altijd nog beneden hem. Maar de moeilijkheid is, dat laatst bedoelde niet vroeger met zijn verzoek gekomen is, dan kon de aanvrage om rijkssubsidie met f50 verhoogd zijn geworden. De heer Cupéry vraagt of de f50 niet uit den post voor onvoorziene uitgaven kun nen gevonden worden. De heer Sandee (weth.) merkt op, dat zulks op dit oogenblik moeilijk te zeggen is, waarom (de heer Sauer voorstelt het adres later in overweging te nemen. Dit wordt met 5 tegen 3 st. verworpen. Nu stelt de heer Cupery voor aan het verzoek te voldoen, doch dit wordt even eens met 5 tegen 3 st. verworpen. Nu komt aan de orde een verzoek van mej. Van der Graaf om eervol ontslag uit hare betrekking van onderwijzeres tegen 15 Nov. wegens hare benoeming te Lek- kerkerk. B. en W. willen voor 15 Nov., 1 Dec. gelezen hebben. De heer Sauer vindt 1 Dec. nog te vroeg, wijl de kans bestaat dat er anders 1 of 2 maanden eene vacature is. De heer Sinke kan zich daarmede ver eenigen, mits dat er bij gevoegd worde„of zooveel vroeger als in de vacature voor zien mocht zijn". De voorz. bestrijdt het voorstel Sauer, evenals de heer Cupery, die zich vleit, dat binnen 2 maanden wel inde vacature voorzien zal zijn, daar het aantal onder wijzeressen niet zoo schaarsch is. Maar hij geeft opnieuw, evenals bij een vroegere ge legenheid in overweging in de verorde ning op 't lager onderwijs te bepalen, dat voortaan niet binnen 3 maanden na aan vrage ontslag zal worden verleend. Dan zijn alle moeilijkheden afgesneden. De voorz. en de heer Sandee (weth,) vin den een uitstel tot 1 Dec. billijk en vol doende, de heer Sinke blijft voor 1 Jan. pleiten. Ten slotte wordt het voorstel van B. en W. met 6 tegen 2 st. aangenomen. Nu komt aan de orde de keiweg naar 't station Kruiningen. Yan de briefwisseling tusschen Ged. St. en den Min. v. W., H. en N., naar aan leiding van een verzoek om rijks subsidie voor dien weg wordt hoofdzakelijk voor gelezen het advies van den hoofdingenieur van den Waterstaat, alsmede het eindre sultaat der correspondentie hetwelk inhoudt dat de Min. behoudens goedkeuring door de Staten-Generaal, genegen is de helft bij te dragen in een klinkerweg (dus geen kei weg) van 't dorp lerseke naar 't station Kruiningen, waarvan de kosten geraamd zijn op f 32000. De provincie wil f 7500 geven, zoodat f 8500 overblijft voor de ge meente. De genoemde ingenieur had een keiweg boven een klinkerweg aanbevolen, omdat de laatste hoewel goedkooper van aanleg heel veel duurder van onderhoud is. B. en W. stellen nu voor het aanbod van den minister van de hand te wijzen en verder van den weg af te zien. De aanleg zou offers van de gemeente eischen die zij niet opbrengen kan. De heer Cupéry is het met het laatste niet eens. Yan een klinkerweg kan niets komen, maar de Raad moet zich niet zoo klakkeloos bij dit resultaat neerleggen. Het blijkt dat Rijk en Provincie helpen willen, dus moet nogmaals aangedrongen op snbsidie voor een keiweg en wel overeenkomstig het oorspronkelijk adres dus een keiweg tot aan de grens lersekeKruiningen. De voorzitter zegt, dat op het voorstel van B. en W. ook de overweging invloed gehad heeft, dat wij weldra bij het Rijk om hulp moeten aankloppen voor werken die nog noodiger zijn dan de weg. De heer Sinke is het geheel met den heer Cupéry eens.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1894 | | pagina 1