NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
De Remonstrantsche Troebelen.
lo. 158. 1894.
Doncfectfag 27 SepfcmGec.
Mfcie laatgang.
VERSCHIJNT
G. M. KLEMKERK, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Scheiding van Kerk en Staat.
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE VAN
en
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Opdat liet Evangelie onder
ons zijn vrijen loop hebbe,
geen kerkelijke geschillen de
Christen werklieden blijven ver-
deelen, en de armenverzorging
van de zijde der Christelijke
Kerken tot haar recht kome,
vraagt Patrimonium dat de
Overheid zich van alle inmen
ging in het kerkelijk leven te-
rugtrekke.
Artikel 3 van het Sociaal
Program van het Nederland-
sche Werkliedenverbond Pa
trimonium
Boven dit artikel plaatsen wij het op
schrift Scheiding tusschen Kerk en Staat.
Wij deden dit dewijl Patrimoniums Pro
gram op iets dergelijks doelt.
Toch geeft deze term niet volkomen
juist weer wat zij en de antirevolutio
naire partij willen.
Volstrekte scheiding tusschen kerk en
staat verlangt niemand.
Wel bestrijdt men, voor wat ons vader
land betreft, op geschiedkundige gronden
het begrip eener Staatskerk, gelijk men
dat van een kerkstaat verwerptmaar
scheiding tusschen Staat en Kerk vraagt
men niet. En ook de uitdrukking scheiding
tusschen godsdienst en Staat, geeft niet
wat bedoeld wordt.
Het begrip eener staatskerk berust slechts
op de omstandigheid dat eene gansche natie,
of zoo goed als deze geheele natie voor
eene bepaalde kerk koosof dat een natie
gegroeid is uit volksplantingen, wier be
paalde bedoeling was de kerk in het nieuwe
tot nog toe onbewoonde land voort te
zetten.
In ons vaderland heeft nooit de gansche
natie, zelfs niet eenmaal de grootste helft
der natie voor eene bepaalde kerk ge
kozen.
Toen de 80-jarige oorlog uitbrak, was
nog niet ter nauwernood het een tiende
gedeelte der bevolking van Nederland ge
reformeerd. Bijna negen tienden waren
roomschen.
En in het eind der zeventiende eeuw,
jn den bloeitijd der kerk, gelijk van alle
5) 1 FEUILLETON.
De Amsterdamsche predikanten, door de
stadsregeering met uitzondering van Hooft
„dat neuswijze burgemeestertje, hetwelk
zoo fraai tegen de opdracht der souvereini-
teit aan Willem I had georeerd" (Bilder-
dijk) gesteund, besloten pogingen aan
te wenden om een Nationale Synode bijeeen
te krijgen, en zich, alvorens deze gesproken
had, gewetenshalve van de kerk af te zon
deren doleantie.
Hun voorbeeld werd in andere der voor
naamste steden van Holland gevolgd.
De magistraten verboden echter deze
„afzonderingen", dit gaan in doleantie.
Het duurde niet lang of ook onder de
Contra-Remonstranten werden twee fractiën
openbaar. Onder hen had men onverschil
ligen en ijverige mannen wien het eigenlijk
niet schelen kon, en mannen wie de ijver
Voor Gods Huis bezielde. De magistraat
noemde natuurlijk laatstgenoemden stijf
koppen. Het volk betitelde ze anders
het duidde de ij veraars aan als welmeenen-
den terwijl het de anderen onder den
verdachten naam van papisten, vrijgeesten
of politieke geuzen samenvatte, al naar
de kijk verschilde dien zij op de beweeg
redenen voor het optreden dezer soort
lieden zich hadden aangematigd.
Tegenover de politieke geuzen, werden
dan de beginselvaste als „Geneefsche geu
zen" geprezen.
Zoo smeulde het vuur voort tot op den
1 Maart 1616 de party van Oldenbarneveld
een plakkaat uitgaf, dat de vlam naar alle
zijden deed uitslaan.
In dit plakkaat werden allen die zich
handel en wetenschap en kunst, was de
verhouding zoo dat ongeveer l/3 der natie
roomsch was, een ander derde gereformeerd
heette, en de rest in werkelijkheid tot, de
gereformeerde kerk kon gerekend worden
en het ook zelfs van dezen, in vergelijking
met hunne naaste voorgeslachten die in de
lijdensschool rijpten, heeten moest dat het
fijn goud verdonkerd was.
Der vaderen bedoeling een Kerk
staat te stichten ging daarbij te loor,
en het huwelijk tusschen staat en kerk
werd eene bespotting.
Wat wel te betreuren is, want ieder
christen kan en mag niet anders verlangen
dan dat de geheele wereld, zijn geheele
vaderland, zijn gansche omgeving met hem
zich scharen onder de bahier van het kruis.
Een kerkstaat is dus niet alleen gewenscht
maar ook geboden.
JDoch nu de omstandigheden van dien
aard zijn dat zulk een staat onmogelijk
werd. Nu zelfs d» toestand sinds de
laatste twee eeuwen aanmerkelijk achter
uit ging, de oude gereformeerde kerk al
meer ontzonk aan haar kracht en Rome,
schoon niet in het cijfer, dan toch aan
invloed verbazend won, nu mag ook het
denkbeeld eener Staatskerk niet worden
vastgehouden anders dan als theorie niet
om de practyk als met vleeschelijke wape
nen er naar te dwingen.
Daarom scheiding van kerk en staat,
doch niet in dien zin dat zij nu voortaan,
los van elkander staan, elk zijns weegs
gaan, en voorts nooit meer iets met elkan
der van doen zouden hebben.
Dat willen wel de liberalen.
De liberalen die het vroeger herhaalde
lijk hardop hebben beweerd en er hunne
geliefkoosde theorie eener neutrale volks
school op gebouwd hebben.
Maar ook de radioalen zijn er in dien
zin voor. Zij prediken het van de daken.
Wie radicale bladen loest, kan zich er
van overtuigen.
Tusschen haakjes zij gezegd, dat de revo
lutionaire beschouwingen op elk gebied met
al meerdere onvervaardheid, in steeds groo-
tere naaktheid worden gepropageerd.
aan partyschap, scheuring of oneenigheid
schuldig maakten, als „verstoorders der
gemeene rust" gesignaleerd en zware straf
fen bedreigd op hunne wandaden.
Dit plakkaat werd door Hollands staten
doorgedreven ondanks het verzet van
Amsterdam, welks vroedschap weigerde tot
de uitvoering er .van mede te werken.
Hugo de Groot zou nog een laatste po
ging wagen om Amsterdam tot instemming
te bewegen. Met een ijver, geëvenredigd
aan zijne kunde, aan zijne remonstrantsch
kerkelijke overtuiging, en aan zijne dank
baarheid jegens de partij die hem tot
pensionaris van Rotterdam had bevorderd,
begaf hij zich naar de hoofdstad des lands
en hield daar in de vergadering der vroed
schap een schoon en krachtig pleidooi voor
het recht der Staten om het oppergezag
ook in de kerk uit te oefenenvoor uit
drijving der „predesinatie" leer die niet
tot het fondament behoorde voor de
verdraagzaamheid die immers eischte dat
men in de Kerk elkanders gevoelens eer
biedigde voor de noodzakelijkheid dat
een ieder, ook die het er niet mede eens
was, zich aan de uitspraak dezer hooge
majesteit, de staten, onderwierp voor
het afdoen der zaak zonder een synode,
wier voorlichting men niet noodig had.
Nog veel meer bepleitte de wakkere re
denaar, en beriep zich daarbij op tal van
vorsten en magistraten uit vroegeren e.i
tegenwoordigen tijd. Doch de Amsterdam
sche magistraat was niet te bewegen. Zij
verklaarde den gereformeerden godsdienst
zooals hij was te zullen handhaven en geen
plakkaten te zullen uitvoeren.
Zij vreesden zoo luidt letterlijk hnn
antwoord uit zoodanige tolerantie in
voering van nieuwigheden, verdrijving van
de Gereformeerde leeraars, en gedurige on
rust der Gemeenteen wilden „de ware
Christelijke Relegie maintineeren, waarvan
Nog heden sprak de Amsterdammer
een blad dat zijn stervensuur nabij is, doch
tear zelfder ure als Dagblad schijnt te zul
len herleven van onzen Koninginnen op
een toon, die de antirevolutionaire leer om
trent het koningschap te meer ondermijnt,
dewijl hij op zich zelf niet te berispen is,
en alleen in verhand gelezen zooveel
kwaad sticht.
Het blad sprak in een ietwat bedenke
lijk verhand, van de Regentes als van „een
achtenswaardige vrouw", en noemde de
Koningin „eene lieve jonge dame".
Doch ter zake.
Dus geen radicale scheiding tusschen
Kerk en Staat of tusschen Staat en Gods
dienst. Geen staatsgodsdienst boven kerkver-
deeldheid geen bevoorrechting van eenig
kerkgenootschap, naar mate dit minder aan
den kerkvorm hechtdoch ook geen etat
atheé, geen Godlooze staat. De antirevo
lutionairen hechten nog altijd aan de oude
traditie van een overheid bij de gratie Gods,
rekening houdend met het godsdienstige
leven der natie. En dat godsdienstig leven
zich niet anders uitend dan in den kerke-
lijken vorm.
„Scheiding tusschen kerk en staat" houdt
dus rekening met de omstandigheid dat er
geen kerkelijke eenheid zijen met het andere
feit dat èn de kerk èn de staat ieder een
apart leven leven, eene aparte organisatie
vertooneneene aparte roeping hebben, en
dus noch de kerk over den staat, noch de
staat over de kerk eenigen dwang, ook
zelfs niet in den vriendelij ksten vorm, mag
uitoefenen.
De uitdrukkingterugtrekking uit de in
menging in het kerkelijk leven is dan ook
niet heel juist.
Misschien is er mede bedoeld de losma
king van den geldelij ken band tusschen den
staat en de verschillende kerken.
Een eisoh die alleszins overweging en
ondersteuning verdient, wanneer daarmede
kan bereikt worden „de vrije loop van het
Evangelie, de oplieffieg der kerkelijke ge
schillen en hetere armverzorging", gelijk
Patrimonium meent.
Gelukkig doen zich reeds teekenen voor
over de vijftig jaren hier te lande exercitie
is gedaan en aehtten het ondienstig daarin
de minste verandering te doen, tenzij hij
wettelijke Synode rijpelijk geëxamineerd.
Ook (konden) zij niet toostaan dat onder
den naam van hun stad, eenige Placaten,
veel min d'executie tegen die van de Re
ligie werden gestatueerd. Zij (ontzeiden)
aan de Staten absolute superioriteit in ker
kelijke zaken, waardoor alle kerkelijke ver
gaderingen overbodig wordende politieke
personen het ambt van teologanten waar
nemen en de kerkedienaars bloote huurlin
gen zijn; keur(d)en de kerkordening van
1591 afen (gaven) in bedenking om de
intercessie (tn'sschenkomst) van den Prins
te verzoeken als Stadhouder der Provincie."
Toenemende verwarring was van dit
alles het gevolg.
De magistraten, de handen vrij hebbende,
gingen op verschillende plaatsen tot ver
volgingen over, zoodat vele Hervormden
in naburige gemeenten ter preek moesten
gaan. Dit bezorgde hun den schimpnaam
Slijkgeuzen.
Menige dagorder herinnerde wat strek
king aangaat, aan de bloedplakkaten der
vorige eeuw, toen het Nederlandsche volk
zuchtte onder de ijzeren vuist van den
Spaanschen dwingeland.
Het bestuur van Schieland vaardigde een
hevel uit, waarbij alle conventikelen (hui
selijke samenkomsten van gemeenteleden)
werden verboden, met verbeurdverklaring
van huis, schuur, schuit of weide, die als
plaats voor godsdienstoefening hadden ge
diend predikant en eigenaar zouden met
een boete van f300 een buitensporig
hooge som voor dien tijd worden be
zocht. En wee den schout die niet de
hand hield aan de uitvoering. Hij werd
met gevangenis en met verlies van zijn
ambt gestraft.
De overheid van Gouda vaardigde een
dat deze zaken ook zelfs zonder dat kunnen
bereikt, worden.
Aan den vrijen loop van het evangelie
staat niets meer in den weg dan de lauw
heid der christenen zei ven. De kerkelijke
geschillen j verbitteren de gemoederen nau
welijks meer, sinds de vereeniging der vrije
kerken een feit werd: terwijl betere arm
verzorging waarlijk niet in de eerste plaats
van de onttrekking der overheid aan ker
kelijke aangelegenheden behoeft verwacht
te worden.
De kerk zou door plotselinge losmaking
van den geldelij ken hand tusschen staat en
genootschappen op een oogenhlik zelfs mach
teloos staan tegenover zooveel sociale ellende
als zij uit eigen middelen had te lenigen.
Eerst na eene inspanning van jaren zouden
de genootschappelijke diaconieën die kracht
kunnen ontwikkelen, welke de kerkelijke
diaconieën zoo gunstig van hen onderscheidt.
Doch er wordt ook in deze vraag van
Patrimonium eene behoefte naar rechtsher
stel uitgesproken. Ter wille van dat rechts
herstel steunen wij Patrimoniums bede aan
de overheid.
Want het is niet rechtvaardig dat aan
alle „kerken", ook aan roomschen, joden en
mennonieten staatssubsidie voor tractemen-
ten wordt uitgekeerdterwijl aan de 800
gereformeerde kerken ende vrije evangelische
gemeenten niets wordt uitgekeerd terwijl
zelfs de leden dezer laatste nog moeten hel
pen bijdragen in de onderhoudskosten der
„kerken" van joden, modernen en oud-
roomschen, doopsgezinden en lutherschen,
die grootendeels het modern-liberale stati
on reeds gepasseerd zijn, en wier „Evan
gelie" lijnrecht staat tegenover dat, het
welk Paulus en zijne medearbeiders in de
gemeente des Heeren gebracht hebben.
En zelfs al laat men deze klacht ter
zijde, en let men slechts op de suhsidiee-
ring der verschillende kerkgenootschappen,
dan treft ons daar de meest grillige open
haring van het rechtsbesef der overheid,
en de meest berispelijke uitlegging van de
„gelijke bescherming" door de Grondwet
voorgeschreven.
Eenige jaren geleden trof men in de
dergelijk besluit uit. Gevolg was dat twee
hun burgerrecht werd ontnomen, twee an
deren buiten de poort gezet werden, ter
wijl aan drie anderen de nering werd ver
boden.
De magistraat van Schoonhoven was
insgelijks niet malsch. Een predikant en
een ouderling werden de stad uitgebannen
en toen het Provinciale Hof tusschenbeide
wilde komen, werd dit door haar gewei
gerd. Nog vijf andere leden des kerkeraads
werden uit hun nering gedreven. Toen
zij verklaarden zich op den Heer der Ge
meente te beroepen, gaf de burgemeester
hun spottend ten antwoord ja doe dat.
In hooger beroep bij de staten werd hun
vonnis bevestigd, en toen zij verlof vroe
gen om te mogen antwoorden op de uit
spraak dezer hoogere overheid, werd hun
door Oldenbamevelt toegeheten hier valt
geen repliek.
Toen zij daarna buiten de stad hun be
roep wilden gaan uitoefenen werd hun dit
belet door het niet ijken van hunne ma
ten en gewichten of door het opleggen
van zware geldboeten.
Ook werd in diezelfde plaats den 5
Maart 1617 de predikant der doleerende
kerk door den baljuw van den predikstoel
afgerukt en uit de stad gevoerd.
Den 12 Maart *werd aan de zakkedragers
gelast de loods, waarin predicaties gehou
den waren, onder het oog van den eigenaar
af te breken op verbeurte van poorterrecht
Den 26 Maart werd de predikant door den
baljuw in het gebed gestoord en gevankelijk
weggevoerd.
De binnenmoeder van 't Vrouwenhuis
werd uit haar dienst gejaagd, omM zij
buiten de stad ter preek g
„De magistraat," zoo
v. Prinsterer in zijn He
zestig spiesen doorzagen, d
den halve pieken blijv"'
bladen de navolgende opgaven aani
Toelagen van den Staat
a. Voor de opleiding (van Godsdienst
leeraars)
Neil. Herv. Kerk met 2.200.000 zielen ruim f 100.000
Nederl. Joden 100.000 - 19.000
Roomsch-Kath.kerk 1.000.000 - 13.000
Et. Luth. Kerk 65.000 - 7.300
Remonstr. Kerk 15.000 - 2.400
Herat. Luth. Kerk 20.000 - 300
b. Voor de tractementen der Kerklee
raars)
Ned.Herv. Kerk f 1.141.385 of gemid. f 752 per leeraer
Ev. Luth. Kerk - 37.535 -015
Herst.Luth.Kerk- 4.325 - 393
Doopsgez. Gem. - 11.450 - 309 u
Remonstranten - 20.000 - 833
Boomseh Kalh. - 521.269» -305
Oud-Bisseh.Clez. - 7.000 - 400
Nederl. Joden - 9.915» - 997
c. Voor de verschillende Kerkbesturen:
Kerkbestuur der Ned. Herv. Kerk f40.000
Ev. Luth. - 4.200
Herst. - 1.400
Remonstr. - 500
R.-Kath. -21.000
O-Bissch. Cler. - 4.300
Joodsche Syu. - 3.550
Voegt men de subsidiën voor opleiding,
tractementen en kerkbesturen bijeen, dan
komt men tot de veronderstelling dat de
Staat per jaar betaalt
Voor iederen Remonstrant f 1.80
ii n Jansenist -1.50
Lutheraan - 0.9 4
Ned. Hervormde - 0.68
ii Doopsgezinde -0.58
Perst. Luthersche - 0.43
v Roemsch Kathol. - 0.38
n Iaraëliet - 0.32
Eene veronderstelling, volgende uit die
andere, namelijk dat de Staat hier doet, wat
de plicht der gemeenteleden is; en voor
welke op dit oogenblik, nu de gereformeer
de kerken geen cent voor opleiding, voor
tractement, voor kerkbesturen op den staat
kunnen verhalen, zeker allen grond heeft
doch die natuurlijk vervalt, zoodra de staat
zich tot eene zoodanige regeling kon laten
vinden, dat de lijn ook tot middelbaar-en
hooger onderwijs werd doorgetrokken en
ook voor de opleiding aan de vrije hooge-
scholen subsidie werd verleend.
den polsen of knodsen maken met scherpe
ijzeren pinnen om, zoo men zeide, op den
kop te slaan, die den Magistraten den voet
op den nek wilden zetten."
Ook de magistraat van Utrecht vaardig
de verschillende vernederende verbodsbepa
lingen nit, en voerden hnn scepter op zeer
onwaardige wijze. Zelfs heftige voorstan
ders in de Staten van Holland begonnen
nu te roepen dat men veel te ver gegaan
was, en dat zij het immers zoo niet bedoeld
hadden, en zoo al meer.
Er kwamen zooveel adressen in van de
zijde der gereformeerden dat de staten ze
niet* eens meer durfden lezen.
Zelfs Oldenbarneveld werd ongerust.
Jammerlijke verdeeldheid. Overijsel sloot
zich hij Holland aan, Gelderland weifelde.
Friesland, geheel in den geest van zijn
vromen stadhouder Willem Lode wijk, liet
geen predikant meer toe dan die de Con
fessie en den Catechismus toekenden.
Ook Amsterdam bleef de oude leer ge
trouw. In Den Haag werd eene „Corres
pondentie", eene vereeniging gevormd tot
verdediging dier leer tegen de Remonstran
ten, die nu op hun beurt ook tot de op
richting van dergelyke vereenigingen over
gingen.
Oldenbarneveld zat onder dat alle
nig in de klem. Hij schreef eenbriet
De Groot waarin hij hem in rwegh.
gaf een weinig toe te geven
inziende, schoon te laat, dr
partij was, maar ter'* te
magistraat van Roti
met de Contra Remt
deling te tr
boden dat
-iOei, I