NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
CHRISTELIJK- sr
HISTORISCH
De Remonstrantsche Troebelen.
147. 1894.
Hulst-Vlake
„Schelde"
EGRAAF".
d Zierikzee
nd.
VERSCHIJNT
G. M. KLEMKERK, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
HET LEGER DES HEILS.
Prof. Dr. N. Beets.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
bust
i. na kloktijd
lake ym. 4,50
uur.
rden vm. 7,50
ISt.
en ym. 7, 11,
Idellijk na aan-
50, nm. 12,50,
ii Rotterdam
nsdag 12 10.30
dag 14 10.30
ndag 17 11.
ensdag 19 10.30
dag 21 10.30
ndag 24 11.30
ensdag 26 10.
r 28 10.30
Antwerpen
ensdag 12 4.30
dag 14 6.
dag 16 7.30
ensd. 19 8.
jdag 21 8.
tdag 23 1.30
ensdag 26 4.30
jdag 28 5.30
dag 30 7.—
IENST
en Zierikzee.
Spoorweg Goes.
tijd.
an Zierikzee
'smorg. 'smid
11
enl2
d.13
d.14
ir.15
d. 16
n.17
18
enl9
d.20
d.21
r.22
d. 23
n.24
s. 25
en26
d.27
'd.28
r.29
d. 30
7.50
7.50
6.—-
7.50
11.30
7.—
7.50
7.50
7.50
6.30
7.50
7.50
7.50
7.50
7.50
7.50
6.—
7.50
7.50
7.50
4.—
4.—
4.45
4.—
4.—
3.30
3.30
3.30
3.30
3.30
3.30
3.30
3.30
3.30
3.30
3.30
3.30
3.30
3.30
3.30
IENST
.-ROTTERDAM.
tijd.)
n
lbnrg
orm.
8.45
8.45
8.45
8.45
8.45
8.45
8.45
8.45
8.45
8.45
9.—
8.45
8.45
8.45
8.45
8.45
8.45
Van
Rotterdam.
voorm.
9.—
9.—
9.—
9.—
9.—
9.—
9.—
9.—
9'.—
9.—
9.—
9.—
9
9.—
9.—
9
9.—
IENST.
en plaatsen,
e tijd).
n Rotterdam
nsdag 11 IE
oensdag 12 IE
nderdagl3 10. -
ijdag 14 IE
terdag 15 IE
ndag 16 IE'
ndag 17 12.
nsdag 18 I2-
oensdag 19
nderdag20 10.30
ijdag 21 10-30
terdag 22 10.80
ndag 23 10.30
ndag 24 11*
nsdag 25 IE
oensdag 26 10.
nderdag27 10.3
üdatr 28 10.30
terdfg 29 10.30
ndag 30 10.30
ELKEN MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. pf 0,95.
Enkele nummers0,02 5.
UITGAVE VAN
EN
Zij die zich met 1 October a. s. op ons
blad wenschen te abonneeren ontvangen
het, tot dien datum gratis.
Onze beschouwing omtrent „Het Leger
des Heils" heeft bij sommigen bedenking
gevonden.
Van liberale zijde werpt men ons de
beschuldiging van eigengerechtigheid voor
de voeten en waarschuwt men ons om let
tende op het feit dat in de laatste maanden
enkele leiders zich op ergerlijke wijze te
buiten gingen, niet zoo den staf te breken
over eene instelling en over personen, waar
niets van te zeggen valt.
Wij antwoorden hierop dat het onze be
doeling niet was om onszelven het brevet
van heiligheid uit te reiken.
De gereformeerden weten maar al te goed
dat ook zij struikelen in vele, en dat het
alleen de genade Gods is die hen bewaart
voor zonden als die waarin enkele geestelijke
leiders onder hen gevallen zijn. Ook is om
trent de personen in het Leger des Heils
niets van dien aard door ons beweerd.
De waarschuwing van liberale zijde be
hoeven wij ons dus niet aan te trekken.
Doch ook van bevriende zijde kwamen
ons opmerkingen ter oore, op welke wij
gaarne ingaan.
De eerste is of wij dan voorbijzien dat
het Leger des Heils nooit zou noodig ge
weest zijn, wanneer de Kerk hare roeping
verstaan had, en de ambtsdragers getrouw
waren geweest.
Een tweede opmerking daarmede verband
houdende is of wij dan blind zijn voorde
ontzaglijke werkkracht en den grooten zegen
van het Leger op sociaal gebied.
Als antwoord op deze vragen kunnen
wij gerust verwijzen naar wat wij reeds
vroeger van het gezegende optreden van
het Leger ter redding der zinkende maat
schappij hebben aangemerkt.
Men leze slechts ons jongste artikel over
het Leger over en men zal zien dat wij
in dezen den tol onzer hulde aan het Leger
niet onthouden.
~2) FEUILLETON.
II.
DE NIEUWE GEVOELENS.
Het tijdperk van schijnbare rust naar
buiten droeg er niet weinig toe bij om de
onderlinge verdeeldheid daar binnen te doen
uitkomen.
Reeds lang te voren hadden de eerste
synodes der gereformeerde kerken zich
moeten bezighouden met predikanten en
gemeenteleden, die, op het punt der leer,
zich verschillende stoutigheden hadden ver
oorloofd.
Wel niet de grofste, maar-wat te ge
vaarlijker isde fijnste dwalingen werden
onbeschroomd geleerd. Het Pelagianisme
werd weder binnengehaald en openlijk als
de gereformeerde belijdenis bij uitnemend
heid aangeprezen.
In het eerst waren de invoerders dezer
nieuwe leer, met name Coornhertj in het
ongelijk gesteld. Doch later werden zij
met wat meer toegeeflijkheid behandeld.
Had aanvankelijk de Academie zich telkens
aan de zijde der Synode geschaard, op het
laatst werd ook de Academie door valsche
leerstellingen meegesleepten eens op
het hellend vlak, maakte de Lei'dsche
hoogeschool die een sieraad der kerk, een
model voor hare zusteren in Europa was
geweest, haren tuimel met te grootere ge
makkelijkheid.
Nauwelijks was dan ook het Twaalfjarig
Bestand ingetreden, of de Hoogeschool van
Leiden, zoo hoogleeraren als studenten,
hadden party gekozen, voor eene leer die
rij als anti-gereformeerd in aard en strekking
"hadden moeten verwerpen.
Van haar ging de beroerte uit. Zij ver
oorzaakte de ver wij dering.
Booth's arbeid in „darkest England" is
ook door ons herhaaldelijk geprezen, en het
Leger als protest tegen de lauwheid der
kerk is door ons van den aanvang af
aanvaard.
Wij hebben echter ons veroorloofd een
oordeel uit te spreken over de geestelijk
godsdienstige zijde van het optreden van
het Legeren veroorloofden ons dit, dewijl
het Leger nu met alle kracht zijn aanval
op Zeeland geopend heeft, en de Zeeuwen
dus weten mogen hoe de Zeeuw bij al zijn
eerbied voor,den socialen arbeid van het
Leger, over het Leger als geestelijke ver
schijning, denkt.
Nu spreekt het van zelf dat de teekening
juist of niet juist gevonden wordt, al naar
mate men ook het geestelijk, of wil men
het theologisch optreden van het Leger al
dan niet afkeurt.
Toch neemt dit niet weg dat men, zelfs
al keurt men de godsdienstige uitspraken
van het Leger af, toch met de teekening
het niet in allen deelej eens behoeft te zijn.
En wij ontvingen ook van dezulken on
dubbelzinnige blijken.
Als antwoord aan dezulken verklaren wij
dat wij het op één bepaald punt volkomen
met hen eens zijn.
Er is een uitdrukking in het bedoelde
hoofdartikel, die als zijnde onjuist, in strijd
met de waarheid, onvoorwaardelijk dient
teruggenomen.
„„Christus voor allen gestorven" is het
onbijbelsche thema, waarmede deaanwezigen
worden aangespoord om toch tot Jezus te
komen". Zoo schreven wij en noemden dit
„eene valsche leer".
„Christus voor u allen gestorven",
ziende op de aanwezigen dat is de bedoe
ling geweest. Doch ook zoo hadden wij,
naar 2 Cor. 5 15 geen recht om van on
bijbelschei themata te spreken. „Christus
voor allen gestorven" is wel degelijk eene
bijbelsche uitdrukkingdie wij gaarne bij
deze in hare eere herstellen.
Jammer dat door deze foutieve uitdruk
king onze bedoeling niet duidelijk was.
Het „Christus voor (n) allen gestorven"
in den zin der sprekers opgevat wenschten
Wat er dan gebeurd was
In den herfst van het jaar 1587 was
Jacobus Arminius uit het buitenland, waar
hij gestudeerd had, in zijn vaderland terug
gekeerd. In Februari van het volgend
jaar door de Classis van Amsterdam tot
proponent bevorderd, trad hij om zich
verder te oefenen, nu en dan op in eene
avondbeurt in een der kerken te Amsterdam.
Reeds spoedig ontdekte de gemeente dat
het in zake de leer op sommige punten
met onzen candidaat niet zuiver stond. De
predikanten, onder welke de beroemde Pe
trus Plancius, hadden hem al dadelijk niet
vertrouwd. En toen hij nu in zijn week
beurten weder aanstootelij ke uitdrukkingen
gebezigd bad, werd bij na afloop van den
dienst door twee predikanten deswege
ouderboudenen wel met voor hem zeer
onvoordeeligen aflbop.
De proponent, eensdeels tengevolge van
zijne hem aangeboren bescheidenheid (die
echter, juist daardoor, wel eens in de grof
ste verwaandheid kon overslaan), anderdeels
door bet onverdedigbare zijner stellingen in
het nauw gebracht, had het onder het
vermaan zij ner ambtsbroeders zoo benauwd
dat bet zweet hem uitbrak, hoewel het
juist een koude en gure dag was.
Toen hij zich er dan niet meer uit te
redden wist, begon Arminius in groote
woorden kracht te zoeken. En op hoogen
toon vroeg hij aan de beide predikanten
of ze wel wisten dat hij zoovele hooge-
scholen in het buitenland bezocht had.
Op dit zoo bijzonder weinig afdoend ar
gument wisten de predikanten niet anders
te antwoorden dan met een advies aan den
kerkeraad om den proponent het optreden
in de avondbeurten te verbieden, hetwelk
ook geschiedde.
Eenige weken later gaf Arminius zich
achter gewonnen. Hij herriep zijne uitdruk.
wij te bestrijden in hare eenzijdigheid te
doén uitkomen. En nn moge het waar
zijn dat ons blad allereerst en allermeest
als staatkundig en maatschappelijk voor
lichter optreedtdit neemt evenwel niet
weg dat het met de verschillende verschijn
selen onder ons heeft te rekenen, en daar
over een oordeel mag en moet uitspreken.
Want meer dan men vermoedt houdt
ook het godsdienstig optreden van het
Leger des Heils verband met deszelfs
maatschappelijke operatiën.
Het Leger des Heils als sociaal-hervor
mer aan het werk te zien, niets is ons
aangenamerdoch zal zijn arbeid van blij
vende waarde zijn, dan dient zijne geeste
lijke ondergrond solide te zijn.
En met hoe groote dankbaarheid wij zijn
optreden tot redding der maatschappij ook
aanvaarden, wij mogen het in zijne exegese
en zonderlingheden niet volgen, eerbiedi
gende overigens eens iegelijks vrijheid om
er anders over te denken.
En hiermede meenen wij al de opmer
kingen te hebben beantwoord, die ons van
verschillende zijden toevloeiden en voor
dewelke wij de schrijvers dankbaar zijn.
„Du choc des opinions jaillit la verité".
(Uit de botsing der meeningen komt de
waarheid te voorschijn).
Voor mij ligt 't portret van een grijsaard,
wien op dezen dagden 13den September
ons geheele volk met liefde hulde brengt,
als een zijner vroedste en vroomste zonen,
't Is de beeltenis van Br. Nicolaas Beets
ond-Hoogleeraar te Utrecht, die heden zijn
tachtigsten jaardag viert. Onwillekeurig
herhalen we bij 't beschouwen ervan de
regelen, die hij-zelf eens „hij een Beeltenis"
schreef
„Of straalt er van dien kalmen schedel,
Dien gij zoo onbedeesd verheft,
Geen gloed meer lieflijk nog dan edel,
Die alle harten trekt en treft;
De vlucht verradende en de krachten
Van dien zoo hoog gestemden geest,
van 1 5 regels 25 centiedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
kingen en het verbod werd opgeheven.
In Augustus van datzelfde jaar werd de
23jarige proponent in 1560 was hij te
Ondewater geboren als predikant te
Amsterdam beroepen, welke roeping hij
opvolgde.
Omstreeks dien tijd was in de Gerefor
meerde kerken van Nederland het splin-
terige geschil uitgebroken tusschen die beide
richtingen van theologen, welke als boven-
en ondervaldrijvers onder ons zijn bekend
gebleven. Bovenvaldrij vers, supralapsariërs,
waren zij die, met Calvijn en Beza tot
bondgenooten, leerden dat èn Adams-val
èn de verlossing in Christus van eeuwigheid
in het plan Gods besloten lagen. Terwijl
de ondervaldrijvers, infralapsariërs, de leer
verkondigden dat het Godsplan ter redding
der gevallen wereld, niet van eeuwigheid,
doch eerst na den val ontstaan was.
Volgens de Calvijnsche opvatting waren
beide plannen als op hetzelfde oogenblik
ontstaan. Volgens de van Calvijn afwijkende
meening hadden beide plannen Gods elkander
gekruist en was het voornemen Gods omtrent
des menschen eeuwig heil door den val
des menschen onderbroken.
Wij zullen ons in dit geschil niet te zeer
verdiepen.
Wij merken alleen op dat de synode van
Amsterdam in 1589 aan Arminius de moei
lijke taak opdroeg om een geschrift van
de Delftsche predikanten Donteclock en v.
d. Linde op het punt van den „onderval"'
te weerleggen, door de gereformeerde op
vatting omtrent de Predestinatie daar tegen
over te stellen.
Dan, deze taak was hem te moeilijk. Bij
een diepere studie van het leerstuk der Pre
destinatie (Voorbeschikking) liet hij zich
der wij s door zijne onderwerpelijke meening
vervoeren, dat hij al heel spoedig nog ver
der afgeweken was dan de bovengenoemde
Wiens leven, werken en gedachten
Men op 't gewelfde voorhoofd leest".
Ons gansche volk heeft Beets lief, ver
eert hem, en dankt God, dat 't hem nog
bezit en dat hij nog „in den grijzen ouder
dom vrucht mag dragen". Beets Neder
lander in merg en heen heeft zijn volk
begrepen, wijl hij 't steeds beschouwde met
't oog der liefde, heeft met dat volk gevoeld,
heeft wat hij zag en voelde in de zuiverste
en schoonste taal weergegeven, en zijn volk
heeft hem verstaan en liem geloond met
dankbare gehechtheid aan den dichter. De
Camera Obscura zal in Nederland gelezen
en genoten worden, zoolang in Nederland
menschen wonen. Die schoone vrucht zijner
jeugd heeft den schrijver een plaats gewezen
onder de mannen, die nooit vergeten worden.
Maar ook zijn gedichten hebben door inhoud
en vorm beide aanspraak op waardeering
en bewondering. De geest, die er uit
spreekt, moge ook ons jonge Nederland
bezielen, want 't is de geest der liefde en
des geloofs. Liefde voor 't land der geboorte
en zijne schoone natnur, liefde voor al wat
schoon, waar is en goed, liefde voor echt
Hollandsch huiselijk leven, liefdevoorden
naaste en liefde tot God, zij alle ademen
ons toe uit die rijk verscheiden dichten, die
als Korenbloemen, Madelieven, Winterloof
achtereenvolgens onze litteratuur verrijkten.
De geest der liefde, maar ook de geest des
geloofs. Iemand 'k meen,'t was de heer
Brooskooft in een der Indische bladen
heeft er Beets een verwijt van gemaakt,
dat al zijn gedichten laten bemerken, dat
er een dominé aan 't woord is. Wij hebben
er den schrijver der „Stichtelijke uren" te
liever om, dat hij ook zijne poëzie dienst
baar gemaakt heeft aan 't Evangelie; dat
hij zich nergens den Naam zijns Heilands
schaamt. De Gemeente des Heeren dankt
hem er voor, dat hij haar zijn heerlijke
„gewijde liederen" schonk. Uit alles,
wat Beets schreef, spreekt karakter: „hij
is iemand". Eens sprak hij met 't oog
op zijn verschil met den eminenten leider
der antirev. party „Groen is mijn meerdere,
maar ik hen een ander". Karakter trekt
predikanten, wier opvatting hij moest be.
strijden.
Van het studeervertrek tot den kansel
is slechts één stap, en van den Kansel tot
de harten der ouders is de afstand nog
kleiner. Dit ondervond ook de gemeente
Gods te Amsterdam onder de prediking
van Arminius. Deze toch had al spoedig
de onrijpe vrucht van zijn onderzoek op
den predikstoel ingedragen en volgzame
hoorders gevonden.
Eerst zacht, daarna harder werden de
gereformeerde waarheden op het punt der
Verkiezing door hem ontkend. Paulus'
Romeinenbrief, door hem openbaar behan
deld, gaf er aanleiding toe, zóo meende hij.
Reeds bij hoofdstuk V vond de gemeente
baren jeugdigen leeraar op het Pelagiaansche
standpunt staan, waar hij, in strijd met wat
de heilige Apostel zelf zoo krachtig mogelijk
geleerd had, het verband tusschen zonde
en dood ontkende.
Doch nog erger werd het bij de behan
deling van Romeinen VII, waar hij, we
dergeborenen en natuurlijke menschen met
elkander verwarrende, aan laatstgenoemden
toekende, wat de Apostel slechts aan genen
had toegeschreven.
De kerkeraad noodigde weldra den dwa-
lenden broeder in een zijner dinsdag-avond
vergaderingen, welke te dien einde was
vervroegd. Men zou reeds in den voor
middag samenkomen.
De nitnoodiging werd aangenomen
Arminius verscheen in de vergade'"
Een twistgesprek met een de1-
ten bracht hem wel in het
het kwam tot geen results
nius na de pauze meded
voor ditmaal genoeg v
Eenige dagen late'
kerkeraad dat hij
tingen bleef en ni
ons altijd aan, ook al kunnen we voor ieder
karakter geen sympathie gevoelen. Niets
wat meertegenzin wekt, als hinken op
twee gedachten, geven en nemen. Beets
weet, wat hij wil't is misschien daaraan
te danken, dat hij zoo keurig treffend
schoone karakters te teekenen weet. Wie
kent niet zijn:
„Ik vond een man, een man van staal
Wie b. v. teekende schooner dan hij, bij
diens open graf, Dr. Chantepie de la SaussayeV
of zoo menig ander vriend, dien hij heen
zag gaan? Want ook hij kan 'tTen Kate
nazeggen„Hoe velen zijn weg, die ik teer
heb bemind Onder hen, die ons nog ge
spaard bleven, nevens hem, denken we
eerst aan zijn ouderen „broeder" Jonathan,
J. P. Hasebroek, die thans gewis zich met
hem verheugt in al de ondervonden blij ken
der trouwe huns Gods.
O hoe we hun beiden, als 's Heeren liefde
't gehengt, nog enkele jaren toebidden, rijk
aan zegenHoe we hun toebidden, dat
'thun „ten tijde des aronds licht" moge
wezen, tot 't eeuwig licht voor goed den
schemer vervangt.
Beets zong eenmaal
„Hoe zal 't mij zjjn, als ik betreed
Het huis, waar Gfl mij plaats bereidde.
Waar eens Uw hand mfl binnenleide,
Ten dage, die Uw wijsheid weet!
Och dat mijn ziele stil verbeide
Het heil, Uw vrienden toegezeid,
Voor 's werelds grondslag was geleid,
Als elk der schapen Uwer weide
U prijst in 't licht der eeuwigheid.
'k Denk hier aan den Lofpsalm, de psalm
van den Goeden Herder, den Kerstpsalm
(door Groen 't schoonste kerklied in onze
taal, dat hij kende, geprezen) en den Lijdens
psalm. Jammer, dat deze liederen door de
opneming in den Vervolgbundel der Ev.
Gez. in sommiger oogen sshier contrabande
geworden zijn.
hierover eenigen redetwist meer te voeren
tenzij de Magistraat, de Overheid der stad
daarbij tegenwoordig was.
Gevolg was dat de gemeente al meer be
droefd en verbitterd werd, de kerkeraad
in spanning bleef en Arminius zelt al stouter
werd.
Aan de behandeling van Romeinen IX
toegekomen, leerde hij openlijk dat de oor
zaak van de verkiezing des menschen niet
in God maar in 's menschen vrijen wil
moet gezocht worden.
En, als om de dwaling te voltooien, ver
kondigde hij bij Romeinen XII„Alle ziel
zij den machten over haar gesteld onder
worpen", de zonderlinge leer dat aan de
Overheid de hoogste macht ook in kerke
lijke zaken toekomt, dat de Magistraat der
stad de souvereine herders van Gods Ge
meente zijn, en dat alle herders en leeraars
hun macht van deze herders ontvangen.
De verkondiging van deze stellingen deed
de sensatie in de Gemeente niet weinig
toenemen.
Ook buiten Amsterdam bemoeide men
zich er mee. Predikanten eu professoren
traden met Arminius in een broederlijke
briefwisseling, die zii echter J
onverrichter
Met nn'
sche T~
VP