NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
lo. 133. 1894.
Saterdag 11 lupsfus.
Ecfifsfe laargang.
VERSCHIJNT
G. M. KLEMKERK, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Het oordeel van dr. Schaepman
over de antirevolutionaire partij.
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p0,95.
Enkele nummers0,025.
UITGAVE VAN
en
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Overgenomen uit Het Centrum'''')
De hoofdpunten van den strijd.
De strijd over de plaats van dr. Kuyper
in de antirevolutionaire partij is wel het
belangwekkendste punt in de gedachtenwis-
seling die ik tracht terug te geven.
Belangwekkend om zekere eigenaardig
heden van toon. Op de meest eenvoudige
en oprechtste wijze wordt zoowel in den
Standaard als in den Nederlander eene
zaak besproken, die wegens haar persoon
lek karakter bijna onvermijdelijk tot zeke
re bitterheid, tot schampere woorden aan
leiding moest geven. Niets van dat alles.
Men heeft te doen met mannen van geest
en van goedbloedige zoetigheden is geen
sprake. Maar er is ook niets te bespeuren
van de zuurzoete vredelievendheidheid die
op zoo beminnelijke wijze tot alles het zwij
gen doet, als herroepen plicht was.
Gaat het zoo vraagt, dr. Kuyper
gaat het tnsschen u en mij eigenlijk niet
om de hegemonie, om de leiding der
party
In geenen deele, antwoordt op de hoffe
lijkste wijze de heer De Savornin Lohman.
In geenen deele wat ik betreur is, dat Gij
redacteur van de Standaard en leider van
ons antirevolutionaire volk, niet de geheele
leiding der party in uwe hand hebt.
Raadselachtig van uitdrukking en niet
geheel vry van een ziertjen spot? Waar
lik niet. Verneem de uiteenzetting.
Dr. Kuyper is van het antirevolutionaire
volk de leider „niet bij opdracht van wien
ook, maar bij de| gratie Gods; krachtens
zijne buitengewone gaven, schitterende voor
al wanneer hij óf sprak tot het volk, óf
dit had te organiseeren, óf het geheele
politieke veld overzag."
Het middel, waardoor dr. Kuyper als
leider des volks optrad en heerschte, was
de Standaard. De Standaardeen persoon
lek orgaan door niets dan door het
program gebonden, vrij in zijn beweging en
toch altijd tevens het orgaan van den lei
der, van hem, in wiens hand de veldheers-
staf was gelegd.
Nu echter was de leider van het antire
volutionaire volk niet tevens de leider der
parlementaire party, die dat volk met name
in de Tweede Kamer vertegenwoordigde.
Toch sprak de Standaard als behoorde juist
in het bizonder de leiding dier parij tot
de aangeboren bevoegdheden van zij n hoofd
redacteur. De Standaard gaf den weg aan
dien men had te volgen het doel, dat men
in het oog moest houden. En toch was hij
niet op het terrein. Niet alleen gaf hij
een soort van marschorders, maar hij be
oordeelde de verschillende manoeuvres en
gaf critiek. Critiek, die bij het volk ge
loof moet vinden. Toch was de schrijver
van die critiek niet op het terrein, niet
in het Parlement. Juist omdat hij niet
daar was, hadden zijn uitspraken geen in
vloed, daar waar zij dien moesten hebben
in de Tweede Kamer. Juist omdat hy niet
op de groene banken zetelde, was de volks
leider niet de leider der geheele partij. Zóó
ontstond er een soort dubbele partij, éene
in het volk, éene in het parlement. De
partij in het volk was de machtigste en ge
loofde in den Standaard.
In deze uiteenzetting ligt tevens de cri
tiek. Of dr. Kuyper moest in het parle
ment de leiding der parlementaire partij op
zich nemen óf hy moest in den Standaard
als volksleider geen critiek geven op de be
wegingen dier partij.
Het belangwekkende van dit strijdpunt
ligt voor mij in de algemeene vraag, die
het beheerscht. Want al schij nt het geheel
en al een persoonlijke zaak, al schijnt het
alleen te gaan om de plaats van één man
in één party, in werkelijkheid gaat het
toch ook om de plaats der pers in het
staatkundig leven, de plaats der pers ten
overstaan der parlementaire partijen.
Het is een moeilijke vraag. Het is reeds
moeilijk te zeggen, welke de juiste ver
houding is van den volksvertegenwoordiger
tot zijn kiezers en zelfs na Burke's meester
lijke verklaring heeft men nog dikwijls ge
noeg over die verhouding getwist. Waar
het de pers betreft, schijnt de vraag nog
moeilijker. Zal er tnsschen de party-pers
en de parlementaire party geen bai.d, geen
enkele band dan een toevallige bestaan?
Dit is eenvoudig onmogelijk. Al was het
reeds alleen, omdat bij den verkiezingstrijd
de pers de groote macht is der partij. Maar
indien er dan een band bestaan moet, wel
ke Zal de verbinding zich openbaren in
een voordurend roemen van de voortreffe
lijke afgevaardigden, die de partij in het
parlement bezit? Maar critiek moet ge
oorloofd zyn, is nuttig, is noodzakelijk.
Critiek, maar welke, maar waarop Na
tuurlijk indien de gekozenen de lijn der
party verlaten, indien zij de beginselen
verzaken, indien zij te zwak zijn in dezer
verdediging. Yerder niet Is critiek op
hetgeen men de tactiek noemt verboden
Hier zyn wij aan het teere punt. Over
tactiek kunnen in werkelijkheid alleen zij
oordeelen, die op het terrein zijn, alle om
standigheden kennen, alle kansen kunnen
wikken en wegen. Zoo spoedig de pers
de taetiek niet alleen na den strijd wil
beoordeelen, maar ook voor den slag den
krijgsraad niet alleen wil by wonen, maar
ook desgevorderd leiden, dan wordt de zaak
anders.
En toch
Men denkt soms aan het woord van
Bismarck tot Moritz Busch, toen deze op
het slagveld van Sedan zyn krijgskundige
beschouwingen wat luide luchtte„Wenn
Sie stratehische Ideen entwickeln, Herr
Doctor, so ware es gut wenn das weniger
vernehmlich geschiihe Maar ik twij-
fel toch of zelfs het woord van Bismarck
de pers zou kunnen bezweren, wanneer zy
eens haar parlementaire wijsheid belichaamt
in plannen en wenken en verwachtingen
en stellige voorspellingen, die op bevelen
gelij ken.
En toch
Het is een onuitroeibaar euvel. Hoe het
in de wereld gekomen is, of het met demo
cratische ideeën te zamen hangt, wie zal
het zeggen? Voor mij, ik zou het laatste
durven betwijfelen. De meest anti-democra
tische organen zijn somtijds de grootste
parlementaire leiders en maken zich, even
goed als alle anderen, aan alle euvelen van
het euvel schuldig. Meer zelfs. By gebrek
aan een eigen party geven zy marschorders
aan alle partyen, maken zy een plan voor
den veldtacht op voor de Regeering en ge
ven zij bescheidenlij k te verstaan, dat zy
in het vertrouwen zijn der Kroon.
Zoo staan de zaken. Al kan men niet
zeggen, dat de pers de leiding Heeft der
parlementaire partyen, den schijn, alsof zy
die leiding had, neemt zij gaarne aan. Het
is zeer moeilyk, dit geef ik onmiddellijk en
onbewimpeld toe, het is zeer moeilyk de
grens in het oog te houden tusschen het
aanbevelen van deze of gene houding en
het voorschrijven van een bepaalde daad.
Het recht tot het aanbevelen, tot het waar
schuwen valt wel niet te betwisten. Maar
verder.
Het is onmiskenbaar, dat deze bemoeiing
der pers voor de leden eener parlementaire
partij haar onaangename zijde heeft. In
dien zy den wenk door de pers gegeven,
niet volgen, dan moet hun eigen inzicht
hen tot een onfeilbare zegepraal voeren of
de onbarmhartigste critiek gaat over hun
hoofden. Hebben zij daarentegen den door
de pers aangegeven weg ingeslagen, dan
worden zij geprezen, omdat zy volgzaam
zijn geweest. Het eene is even weinig
aanlokkelijk als het andere. En beide zijn
onvermijdelijk. Het beste is met den En-
gelschen Staatsman Arthur Balfour de pers
te beschouwen als „een van de instellin
gen, waaronder we leven, waaraan we ons
onderwerpen, waar we voordeel uit trek
ken, waar we van te lijden hebben maar
die we niet critiseeren." Ik durf vermoe
den, dat het Engelsche woord voor „on
derwerpen"' hier beteekenen zaliets over
zich heen laten gaan.
Want men kan oprechten eerbied koes
teren voor de pers en toch van haar raad
gevingen niet meer aannemen, dan het ge
zond verstand, van haar oordeelen niet meer
dan het geweten oirbaar acht. Men moet
ook tegenover haar zich-zelf blijvende
echte pers acht dat hoog. Maar men moet
zich tegenover haar van critiek onthou
den. Zij zelve is de critiek en als zoodanig
bezit zij dezer twee verwante eigenschap
penhet fijn gevoel en de fijngevoeligheid.
Uit deze beschouwing zal men, zeer te
recht, opmaken, dat ik de critiek door den
heer Lohman op de plaats van Dr. Kuy
per in de partij geoefend wat te forsch vind
voor de zaak. Te meer omdat men bij
alle wenken, beoordeelingen, veroordeelin
gen en vonnissen door den Standaard ge
geven en geslagen, altijd wist met wien men
te doen had. Parlementaire bekwaamheid
zal men den heer Kuyper niet ontzeggen
en al stem ik in veje dingen niet met h em
overeen, te ontkennen valt het niet dat hij
in zijn meening over de finantieele politiek
van het Kabinet Mackay het overgroote
deel der Rechterzijde en des lands achter
zich had.
Maar over den inhoud van Kuyper's
leiding heb ik hier niet te spreken, alleen
over zijne plaats. Welnu, de bezwaren
tegen deze worden m. i. te breed uitgeme
ten. Het is zeker voor een parlementaire
party niet het begeerlijkste, wanneer zij uit
het parlement met een persoonlijkheid als
Dr. Kuyper rekening heeft te houden. Maar
de kracht, de steun dien zij van hem ont
vangt, is waarlijk niet gering.
De redenen, die dr. Kuyper bewegen het
parlement niet te betreden, liggen op een
hooger gebied. Het is zeer gemakkelijk
te zeggen„Gij zult dan het gebied, ten
minste de leiding der Kerk moeten verla
ten" maar voor zoover ik als een bui
tenstaande daar in kan dringen, vind ik
het voorstel nogal gevaarlijk voor de
Kerk.
Al geeft men dat alles toe, zoo zal het
heeten, men mag toch meenen, dat voor
de partij in het parlement de persoonlijk
heid van Dr. Kuyper wat drukkend was.
Zij was niets en hij alles.
De vraag is of de stand van zaken an
ders zou wezen, wanneer Kuyper in het
parlement ware opgetreden. Zou zijn per
soonlijkheid minder drukkend zijn geweest
Zou hij zelf anders hebben geoordeeld
Zou hij de moeilijkheden der praktijken
hebben ondervonden en gewaardeerd Hier
vooral is vragen te gemakkelijk. Zeker,
men zou niet van den man in de bomvrije
kasemat hebben gesproken. Maar het
grootste voordeel van dit niet-spreken zou
voor den spreker zijn geweest.
Het eenige goed, wat uit Kuypers ver
schijning in de Kamer had kunnen voort
vloeien, was dat men de antirevolutionaire
partij niet bij iedeie gelegenheid met de
opperleiding van den Standaard zou kunnen
sarren. Wy houden van dit sarren en wy
zijn er gevoelig voor. Kleine liefhebberij
en kleine gevoeligheid ons allen in meerdere
of mindere mate eigen. Op politiek gebied
een groote zwakheid. Men moet soms den
moed hebben te roemen in zijn leider tegen
alle sarren in. De antirevolutionaire partij
heeft dien moed dikwijls getoond. Maar
sarren blijft onaangenaam.
Nog eensde grief tegen de plaats van
Dr. Kuyper komt mij niet gewichtig voor,
maar voor den heer Lohman moest zij
gewichtig wezen. Hij is te zeer man van
het recht, om te kunnen gedoogen, dat de
Standaard oordeelt en vonnist over zaken,
die hij, naar Lohman's meening niet ten
volle kent. Ik vind tegenover de pers dit
recht te hard. De tijd zal den heer Loh
man hetzelfde leeren.
Het nieuws uit Lombok luidt als volgt
Generaal Vetter begaf zich naar de oost
kust van het eiland, daar de Sassaksche
hoofden niet te Mataram durfden komen.
Na langdurige bespreking met alle voor
name Sassaksche hoofden is plechtig en
schriftelij k verklaard dat zij onder door het
gouvernement te geven waarborgen genegen
zijn onder het Balische bestuur terug te
keeren.
Drie hunner zijn hierop als gevolmach
tigden van allen met den generaal naar
Ampenan geweest om de te treffen regelen te
behandelen.
Dit is een tweede schrede.
De Sassaks, de verdrukte Mahomedaan-
sche bevolking, verzoent zich met hare
verdrukkers op voorwaarde dat Nederland
er voor wake dat zij niet meer zoo ver
drukt worde. Ook zonder deze afspraak
zou Nederland dit verplicht zyn.
De heeren v. Zinderen Bakker en dr.
Vitus Bruinsma zijn uit den Soc. demoera-
tischen Bond getreden. Zij kunnen zich met
de anarchistische leer, die daar gepredikt
wordt, niet vereenigen. In het Friesch
Volksblad somt eerstgenoemde eenige der
redenen op, die hem deden besluiten zijn
lidmaatschap neder te leggen. O. a. zegt
hydat het niet aangaat te idealiseeren
over broederschap en menschenminmaar
haat en verbittering te prediken tegen elk
en een iegelijk, die niet denkt als men
zelfniets te doen, om vrij van kritiek
te blijven, maar anderen te bedillen en
verdacht te maken als dezen toonen de
hand aan den ploeg te willen slaante
babbelen over een gelukzaligen toekomst
staat, gewrocht en in stand gehouden door
menschen, waaronder het mijn en dijn zoo
diep is ingeworteld, als waartoe de triomf
van het „help u zeiven wel leiden moest
„Elke wandaad van hetgeloovig indivi
du op rekening te zetten van het stelsel,
dat hem zoo gemaakt heeft
„zich vrijdenker te noemen ten opzichte
van den godsdienst, maar dweper te zijn
van een zelf ingezette samenleving van
menschen, zooals men gaarne zou wenschen
„met wijd opengespalkte oogen naar de
sterren te zien, en niet te letten op den
ry zenden vloed, die op de plaats waar men
staat, straks tot aan de liepen zal komen
„zich bij elke gelegenheid te bedienen
van groote woorden, maar 't peinzen over
't hoe en waarom bij anderen te wraken
„de gebreken van anderen breed uit te
meten, maar blind te zijn voor eigen ge
breken; „te schelden op de maatschappelij
ke instellingen van het heden, maar
nooit te beproeven, zoo jte leven en zoo
te werken, dat vele dier afkeurenswaar
dige instellingen voor hem niet noodig zijn
apostelen te willen heeten van eene leer
die begeesterend als ze zou kunnen wer
ken op allen, die haar leeren kennen, gods
diensten en staatsinstellingen, wetten en
geslachtsbevoorrechting, rassenhaat en nati
onaliteitsgevoel zullen doen samensmelten
in éen harmonisch geheel, maar tevens on
verdraagzaam en haatdragend te zijn als de
inquisiteurs der kettergerichten in de mid
deleeuwen steeds„wie van ulieden de
grootste wil heeten, moet aller diénaar
kunnen zyn," in zijn vaandel te schrijven,
maar zeiven onmeedoogend af te maken
al wat eigen opgeblazen zinsbedrog in den
weg komt te staan te praten over „ieder
het zijne", maar, waar er gelegenheid toe
is, meer te nemen dan hem toekomtte
willen wonen in een nieuw huis, maar te
lui om klei te graven voor te bakken
steen in dat huis volop te willen eten,
uit keur van gerechten een keuze te willen
doen, maar smalen op den delver, die reeds
bezig is den akker te bereiden, waarop
dat alles groeien moet.
„Ziedaar een staaltje onzin, dien ik bij
velen der onzen heb waargenomen", zegt
de heer v. Zinderen, die daarna te kennen
geeft dat hij diep doordrongen is van de
noodzakelijkheid van hervorming, maar niet
gelooft dat die door geweld is te ver
krijgen.
Evenmin toch als het indertijd een Con-
stantijn gelukt is het Christendom met
geweld in te voeren, evenmin, zegt de
heer v. Zinderen, zal het mogelijk zijn
door middel der revolutie een ideale
maatschappij te grondvesten. Broederschap
en eensgezindheid ontspruiten niet uit ge
weld. Bovendien zijn de teekenen der tij
den, zooals die zich afspiegelen in het spits
vondig opzoeken van twistappels, het gre
tig gebruik maken van grievende, per
soonlijke aantijgingen en de daaruit ont
stane disharmonie tusschen de voormannen
in de beweging, allemaal verschijnselen,
die,"5 wanneer zij de macht in handen
hadden, op geen beteren toestand zouden
doen durven hopen als de waarneembare.
Het geloof in eene betere maatschappij
moet wel geschokt worden als men er aan
denkt dat het vuur van haat en wrok
smeult in de harten van hen, die in ge
wichtige oogenblikken slechts zouden kun
nen overwinnen door de macht van een
dracht en beleid. En mocht het hun al
gelukken den gemeenschappelijken vijand
onder te brengen, dan zouden weer als
tijdens de Fransche revolutie nijd en
verdeeldheid, heerschzucht en ijdelheid
onder en tusschen degenen, die de vrijheid
hadden weten te grondvesten, zich open
baren en oorzaak worden van eene slaver
nij, wellicht nog erger dan de vorige.
„Om al deze redenen meende ik," zegt
de heer v. Zinderen, „mijn ontslag te moe
ten nemen van den S. D. Bond, een bond
die goed deed zijn naam te veranderen in
Anarchistische Bond, 't geen hij inderdaad
geworden is."
Wie bovenstaand betoog van Van Zin
deren Bakker gelezen heeft, zal zijn achting
voor dezen nuchteren sociaal democraat wel
hebben voelen toenemen.
Het is te voorzien, wanneer al zulke ele
menten zich uit de partij terugtrekken, dat
de sociaal democratische partij in Nederland
in een anarchistische verloopen moet.
Trouwens als men de uitlatingen der
leiders leest en die van sommige volgelingen
hoort dan krijgt men den indruk dat de
„snelle afloop als der wateren" bij deze
geestelijke kleinkinderen van het liberalisme
reeds heeft plaats gehad.
Het is tegenwoordig een tijd dat de
slimmen regeeren. Vroeger was de wet
't hoogste; thans staat de slimheid boven de
wet. Men hoort van flesschentrekkers en
oplichters die wel voor de rechtbank ge
trokken worden en wier handelingen de
rechter wel laakbaar vindt, doch tegen
wier streven geen straf wordt bedreigd
waarom zij beschermd door de wet
voortgaan met hun naaste te bedriegen
en „in de luren te leggen".
Men hoort herhaaldelijk van faillisse
menten. Faillissementen ondanks de ver
scherping der faillissementswet. Faillisse
menten gevolgd door „rehabilitaties, waarna
de winkelier een veel grooter winkel dan
anders opent, en natuurlijk niet alles
opeens, opdat het publiek geen argwaan
krijge achtereens volgens al het voor
schuld verkochte, weder terugkoopthuis
winkelopstand, goederen, meubelen, huis
raad, paard en rijtuig, twee wieier, personeel
en klanten.
Weer anderen zorgen als het faillissement
komt dat zij hunne meubelen en aUes wa-
waarde heeft, aan hunne kinderen overdi
gen. Komen dan de schuldeischers, de
er niets dan wat winkelwaren, b"»
Vs percent, of nog minder
en de winkelier behoudt he
„overgedragen" meubelen.
Dagelijks leest men voo
verwijderde, vertrokkei
naars of kashouders,
de meest solide br
deurwaarders en pc'
gaan er eenvoudig
mee en spelen in,
Amerika mooi T
doch met slim»