NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
CHRISTELIJK- r
HISTORISCH
121. 184.
Saferifag 14 Mi.
fkftfsfc !aa? juli i894,
VERSCHIJNT
G. M. KLEMKERK, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
De Kermis.
I
1
ff
ld
jter, bastaarde uit
NOLTHENIUS, V00n,
ÏETERSE,
NK,
DER BILT,
jCH, Pinningm. en
HEN, Secretaris
verplaatsing van het 0n
binnen deze gemeente
van Norlands gmt.
inszoon de Ruyter
werd in de algemeen'
bovengenoemd Departe.
■n 15 Februari 1892,
tot het leggen 'van
aan het voetstuk van dat
ide op de Rotonde van
evard vereenigd en ia
'heid verricht door den
sa Heer
de Ruyter de Wildt,
Ridder der Militaire
isse, en van den Ne-
Inspecteur van het
swezen in het 6e district
uvoerende afstammeling
t-Admiraal-Generaal en
,'ornelia Maria Gobius
rijlen den Luitenant Ad-
m Gobius, den legger
een van het fundament
die destijds werd ge-
p de letters O. W. G.
rkomen, is thans aan de
voorfront geplaatst ter-
gelijksoortige steen met
d. W. 10 Juli 1894
erzijde met denzelfden
;ebruikt, en is daarop
atsing gegraveerd,
wordt verplaatst door de
chappij „De Schelde",
erktuigenfabriek te Vlis-
undeering gelegd is door
Rooij aannemer alhier,
ezicht van den heer J.
i-bouwineester.
rerplaatsing worden be
ds tot onderhoud van
848 bij de eindrekening
ongeveer f6000.— be
door het voorschreven
missie is opgemaakt dit
vijf eensluidende, alle
lenevens den Hoog Edel
C. de Ruijter de Wildt
;teekend, waarvan een
nent geschreven met het
proces-verbaal der eerste
plaatst worden in de-
onder het voetstuk,
teens op perkament ge-
ïeer J. C. de Ruijter
boden worden, terwijl
edeponeerd worden in
Provincie Zeeland, der
en en van het Depar-
ler Maatschappij „Tot
m" om te strekken tot
iken en tot staving van
zen dag.
de liandteekeningen.
moemde stoet begaf zich
liet Badhotel, waar door
ieuser en Co. een con
ar de stoet ontbonden
vr. TAK, zal
van de onderteeke-
)t wapen van Vlissingen
ran De Ruyter.
uit OisterwijkDe
ingekomen.
in wij uit Breda dat al-
met twee locomotieven
tten en in een stilstaan-
is terecht gekomen,
t op den tender. De
auter ee Collet zijn ge-
e is ongehuwd.
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p0,95.
Enkele nummers0,02 5.
-le hofstede
v e r k e,
UITGAVE VAN
en
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
i.
Het is zoo de tijd van het jaar. De ker
missen zijn in onze provincie weder aan
de orde van den dag. Het wordt tijd dat
wij dus weder ons jaarlij ksch protest tegen
deze zondige gelegenheden tot volksuit-
epatting doen hooren.
Wij meenen daarmede niet te mogen op
houden.
'tls waar men vindt dat vervelend, on-
noodig, schadelijk. Men voert ons tegen dat
de christelijke feestdagen niet minder dan
de kermissen tot braspartijen en moord
aanslagen aanleiding geven. Dit laatste
toegegeven voor een oogenblik: maar dan
wordt daarmede dan toch erkend dat ook
de kermis hare uitspattingen heeft.
Voeg hierbij de omstandigheid dat de
politie op kermisavonden alles d oor de vin
gers schijnt te zien. Misschien wel omdat
er dan zooveel procesverbalen zouden te
maken zijn dat er handen zouden tekort
komen. Misschien ook omdat de heeren
kantonrechters het dan te druk zouden heb
ben of dat de huizen van arrest op een
oogenblik te veel berouwhebbende kermis
houders zouden hebben te huisvesten. In ieder
geval: men ziet en hoort gedurende de
kermisdagen, en kermisnachten vooral, veel
wat de politie niet ziet of hoort.
Het is of bij zulke gelegenheden drank
wet en zedewet, gemeenteverordening en
Zondagswet op non-activiteit gesteld zijn.
Toch noodzaakt dit ons niet om onze pro
testen tegen de kermis in de pen te houden.
Het ontslaat ook de kerkeraden niet van
de verplichting om elk jaar tijdig en
ontijdig bij de gemeentelijke overheid
on afschaffing der kermis aan te dringen.
Het ontslaat de christeniaadsleden niet van
den eisch om telkens weer tegen den gruwel
dezer heidensche feesten te getuigen.
Men moet op alle geoorloofde manier de
consciëntie onzer overheden, onzer gemeen
teraden, onzer burgemeesters, wakker schud
den en niet rusten voor wij hen van de
waarheid onzer bedenkingen tegen het kwaad
der kermis hebben overtuigd.
In de laatste jaren hebben dan ook, zeer
ten onrechte zouden wij zeggen, de kerke-
raden hun plicht verzaakt op dit gebied;
en gedachthet baat toch nietde raad
geeft ons toch nul op ons rekwest.
We zouden zeggen dat geeft niets, en
gij hebt er ook niet mede te maken. Wil
de raad niet naar u hooren, dan hebt gij
uw plicht gedaan, hij niet, en het ligt voor
zijne verantwoording.
Daarbij komt, dat het nog niet zoo zeker
is dat de raad altijd doof zal blijven voor
uw protesten. Immers ook van liberale
zijde begint men het onchristelijke, het
onfatsoenlijke,het onprofijtelijke, het onnoo-
dige van de kermis en het kermisgenot in
te zien.
Zij leveren het bewijs voor de waarheid
dat ook in figuurlijken zin de gestadige
drup den steen uitholt.
En het is dan ook met de gedachte aan
deze spreuk dat wij de pen ter hand nemen
om, als altijd, en met meer kracht dan ooit,
ons tegen de kermis te verzetten.
Van de kermis mag wel gezegd worden
dat zij in ons volksleven is vastgeworteld.
Reeds lang voor het Christendom waren
deze volksfeesten bekend en ingericht over
eenkomstig den aard van het volksleven.
In den Romeinschen tijd waren het
baechanaliën en saturnaliën, heidensche
feesten ter eere van goden en halfgoden,
feesten waarbij, gelijk nu, braaf gegeten
en gedronken, doch vooral gedronken werd,
en waarbij de zedelijkheid in den regel op
den achtergrond trad.
Toen het Christendom kwam, nam het
deze volksfeesten over. Paus Gregorius
vaardigde daartoe zelfs een besluit uit ten
opzichte van Groot Brittanje, omstreeks het
jaar 600.
De bedoeling van de Roomsche Kerk
Was blij kbaar, niet om een andere richting
te brengen in 's volks denken maar om het
Volk te winnen voor de kerk.
In 900 was geheel Europa voor de kerk
gewonnen, doch het was er verre van daan
dat de kerk in het volk wonen zou.
De heidensche gewoonten bleven bestaan,
zij het ook al eenigszins gewijd door de
kerk. Naast de afgezonderde monniken
en priesterkaste duldde de roomsche kerk het
meest onheilige volksleven en maakte daar
door de reformatie der 16e eeuw noodzakelijk.
Doch ook daarna bleven de ker(k)missen,
de jaarmarkten, bestaan met de „baechana
liën" er aan verbonden. Ook de Hervorming
vermocht die kanker niet uit te roeien,
en nog tot op dezen dag blijft het Cal
vinisme op Walcheren en Zuid-Beveland
machteloos om zijne belijders, om de kinderen
des volks aan de invloeden dezer verdorven
volksfeesten te onttrekken.
Het referaat van ds. Contant op den
jongsten Goeschen Zendingsdag heeft den
vinger op de wonde gelegd, heeft het kind
bij zijn naam genoemd, heeft de oorzaken
dezer machteloosheid aangewezen, heeft ten
duidelijkste aangetoond dat de genezing van
dit kwaad, van de gemeente des Heeren
moet uitgaan; wijl helaas! ook onze gere
formeerde jongelieden, en zij vaak niet het
minst, zich van den smet dezer volksver
maken niet willen vrijwaren; gezwegen
van dezulken die, schoon zonder deel te
nemen aan de kermispret, denken doen aan
het volk van Israel dat hunkerde naar de
vleeschpotten.
Let eens op dit verschil.
Wanneer de vreemdeling op een Zondag
morgen onze Zeeuwsche steden, met name
Middelburg, Goes en Vlissingen, of onze
dorpen met name de Walcbersche en
Bevelandsche, Oost Duiveland en de dorpen
van het eiland Tolen bezoekt, dan treft
hem de kerkelijke zin, de vroomheid der
bewoners; dan bemerkt hij dat zij alleszins
godsdienstig zijn. Maar indien hij komt
in de dagen van Juni tot September, dan
zal hij zich verwonderen over het Bar
barisme dat in vele dier plaatsen nog wordt
gevonden.
Stel u voor een Bruinissische kermis waar
bij niet wordt gevochten een Goesche markt
waarbij ook maar één kroeg zou ledig
blijveneen Middelburgsche jaarmarkt waar
op de plattelandsche pretmakers en pret-
maaksters zouden willen ontbreken.
En toch zal niemand aan deze genoemde
plaatsen het kenmerk van alleszins groote
uiterlij ke godsdienstigheid ontzeggen.
Het is de vloek onzer kermissen dat zij
zoovele harten van gereformeerde jongelin
gen streelen, dat zij de maagden van christe-
1 ij ken huize tot zich lokken en de gevolgen
dragen laten van wat als Dina's kijkje ter
harer ernstige waarschuwing in Gods woord
staat opgeteekend.
Doch na dit, niet zonder spijt, te hebben
toegegeven, mag dan ook ons protest te
krachtiger weerklinken, waar ook van mo
derne zijde op het gevaar, op het compro-
mitteerende der kermisvermaken gewezen
wordt.
Neen, het is niet alleen meer het vermaan
van een orthodoxen dominé, dat de tijdgeest
ongelezen naast zich nederlegt, het is het
•standje van zijn eigen dienaars, hetwelk hij
zich heeft aan te trekken.
Jaren geleden schreef de nu zalige dr.
Cohen Stuart
„Hoe is 't mogelijk, dat de „mannen
van vooruitgang'''' vrede kunnen hebben
met het aanhouden van deze onreine, wal
gelijke, smakelooze, redelooze, zedelooze,
geestelooze overlevering van den ouden tijd.
Wien het ernst is met vooruitgang en
beschaving, hij moet geen kermistent meer
dulden dan in een museum van oudheden.
„Plaats voor onze nakomelingen een draai
molen, een poffertjeskraam, een rarekiek
en wat, er op een kermis is, plaats 't in zoo 'n
museum, dan kunnen we onzen kindereu
zeggen: zulke dwaasheden deed men nog
in onzen tijd, en dat onder het vaandel van
beschaving, van kennis en kunst."
Maar de man die zoo schreef, deed dit
een zestien jaar geleden, en daarbij hij
was een dominé!
Maar laat dan een beoordeelaar van
dezen tijd, geen dominé, laat het Sociaal
Weekbladtoenmaals het blad van mr.
Kerdijk, thans het blad van mr. Treub het
u zeggen. Een inzender schreef toch in
dit blad van de kermissen in den jare
1892 gehouden, onder meer het volgende
„In de meeste gemeenten van ons land
behoort ze voor dit jaar reeds weer tot het
verleden, de kermis met haar voorpret
en haar dollen roeshopen we dat ook
de naweeën reeds geleden zijn
„Voorbij zijn de voorbereidende maat
regelen het natellen van het (beschikbare?)
kermisgeld, het zoeken van een vrijer of
vrijster, het zien opbouwen der tenten en
het plannen maken voor de verschillende
dagen. Voorbij zijn die dagen en nachten
zelve, met hun kermispret, eerst vroolijk
dan uitgelaten, daarna dronken en bande
loos, eindigende met den laatsten kermis-
nacht, met het loslaten van alle hartstoch
ten, waarbij de krachten werden over
spannen en alle teugelloosheid botgevierd,
om eindelijk neer te ploffen, ademloos,
gebroken, op.
Ziedaar het kermisvermaak in zijn
ruwsten, maar helaas ook in zijn meest
gewonen vorm."
En een vreemdeling, ook geen dominé, die
in datzelfde jaar een Rotterdamsche kermis
bijwoonde, de Franschman Hippolyte Du-
rand schrijft in zijn „Holland en de Hol
landers naar de natuur".
„De Kermis is een bladzijde uit het hei
dendom, welke verdwaald is geraakt tus-
schen twee bladzijden van den bij bel. Het
is de kermis van Rubens, die wij op het
Louvre gezien hebben, of die van Breughel
in het Antwerpsch museum, met eenige
dingen meer, die eeu fatsoenlijkepen wei
gert op het papier te zetten.
„De mensch tot een redeloos dier gewor
den, zooals Zola hem geteekend heeft in
la Béte humaine in gelen omslag bij alle
boekhandelaars van Rotterdam uitgestald
ik zie hem daar in levenden lijve voor mij.
Al veertien dagen aaneen huilt dat dier,
en koelt zijn dierlijke lusten zonder die
nog geheel te hebben kunnen bevredigen,
en dat bacchanaliënspel duurt tot aan den
morgen voort.
„Vermaken zich de ellendigen, die daar
aan meedoen
„H»t mocht wat. Geen enkelen kwinkslag
hoort gij, geen enkelen geestigen zet, geene
enkele aardigheid, waarbij vernuft of ver
beelding aan het woord zijn, en die den
stempel dragen van origineel of ongemeen.
In twee, drie sprongen bereikt de opwinding
haar uiterste grens, en dan zingt men niet
meer, maar men brult, men danst niet
meer, maar waggelt heen en weer, en slin
gert tegen malkaar aan men drinkt niet
meer, maar zwelgt eenvoudig door en slurpt
den boel op. Nu en dan houdt een van die
belangrijké pretmakers het niet langer uit,
maar bonst tegen den grond aan... Niet
weinigen heb ik gezien met gescheurde
kleeren, met bloed bedekt, het bovenlijf
ontkleed, terwijl hun verder de lappen langs
het lijf hingen, die met een stompzinnig
hoofdknikken nog de danswijs meededen en
het refrein meedreunden. Het was om het
hart te doen breken.
„De vrouwen zijn misschien de meest uit-
zinnigen in den hoop. Niet tengevolge van
drankmisbruik; zij nemen zich wat meer in
achtmaar tengevolge van zingen, dansen
en tieren. Men hoort hare doordringende,
krijschende stemmen het sein geven, den
aftocht dekken, de vermoeiden opwekken,
en zij schijnen geene vermoeienis te kennen,
die vrouwen met haar koperen longen en
haar hoofden die een en al vuur zijn.
„De kermis is zoo ingeweven in de
zielen des volks, is eene instelling zoo dier
baar aan het vrouwelijke gemoed, dat de
dienstboden, bij hare intrede in een nieuwen
dienst, de bepaling maken, dat zij gedurende
de kermis hare vrij e uitgangen zullen heb
ben en er zijn niet vele heeren en vrou
wen, die daarop „neen" zeggen.
„Maar wat zullen wij nu wel zeggen
van die families van deftige burgers, van
die vaders en moeders, die jonge dochters
en jonge vrouwen, die jongens en die
meisjes, welke die baechanaliën gaan zien
en hunne opmerkingen ten beste geven
over die tooneelen, waarvan de schaduw
der naburige sloppen en stegen het
eind zullen aanschouwen Dat is nog het
treurigste van de heele zaak. „Als gij
goed oppast, mijn jongen", zei Mr. Prud-
homme tot zijn jongen zoon en erfgenaam,
„dan zal ik u eens laten zien hoe zij bij
Fortini ijs eten." En hier brengt Mr. Prud-
homme zijn zoon naar de kermis, en niet
alleen zijn zoon, maar zijne dochter op den
koop toe. Wat moet daarvan het gevolg
wezen? Natuurlijk, dat de bandelooze kna
pen, zoodra zij de kans schoon zien, het
huis ontloopen en aan eene kermis in het
klein hunne krachten gaan beproeven. Jon
gens, nog in de schooljaren, herhalen de
refreinen der bacchische liederen, bootsen
de onbetamelijke dansen na, en beloven
goede recruten te worden voor de aan
staande kermissen."
Ons dunkt, waar zulke tonen gehoord
worden, daar mag men den tijd als voor
bijgegaan beschouwen dat een protest tegen
de kermis van onzen kant, met een laat
dunkend glimlachje in de gemeenteraden
ontvangen wordt, of dat de gedachte post
vatten zou bij onze kerkeraden en christe
lijke jongelingsvereenigingen, van maar op
te houden met protesteeren, dewijl het
toch niet baat.
Lombok en nog wat.
Zooals men weet had de ongepaste hou
ding van de vorsten van Lombok, die door
onze regeering per brief onderhouden wer
den over de schandelijke mishandeling van
een deel hunner onderdanen, het noodig
gemaakt onzerzijds eenige eischen te stellen
aan genoemde vorsten en door het zenden
eener expeditie onder aanvoering van ge
neraal "Vetter dezen eischen kracht bij
te zetten.
De eischen bedroegen:
le. een betuiging van spijt over de tot
dusverre aangenomen ongepaste houding
tegenover onze regeering;
2e. de belofte dat het vorstenbestuur
voortaan stipt de bevelen van het gouver
nement zal opvolgen
3e. de aanvaarding door het vorstenbe
stuur van de bemiddeling van den resident
van Bali en Lombok, om aan den verwar
den toestand een einde te maken, en de
belofte zich aan de regeling te onderwerpen
4e. Onmiddellijke uitlevering van Anak
Agoeng Madé, den raddraaier in deze zaak,
den oneckten zoon van Lomboks ouden vorst.
Een telegram van 12 Juli meldt inmiddels
dat de vorsten van Lombok alle eischen
inwilligden, behalve dien tot uitlevering
van Anak.
Generaal Yetter handhaafde echter de
eischen en rukte tegen Mataram en Tjak-
ranegera op, welke plaatsen bezet werden.
Bij den opmarsch ontving hij het verzoek
der vorsten om vergiffenis. Anak enz. had
zich van kant gemaakt. De generaal had
hierop den volgenden dag eene bevredigende
samenkomst met den ouden vorst.
De expeditie is dus tenminste zoover
wij beoordeelen kunnen naar wensch
geslaagd. Late zij deze blijvende winste
voor Lombok na dat de periode van onder
drukking van dit deel van H. M's. onder
danen voor immer afgesloten zij en voor
Nederland dat het zich een blij venden
naam verzekerde als handhaver van het
recht der verdrukten en wreker van eiken
aanslag op de ordinantiën Gods.
Maar laat de Nederlandsehe regeering
ook in het eigen land, zoo op Java als in
het moederland, steeds zich als zoodanig
openbaren.
Gerechtigheid verhoogt een volk, en er
is nog zooveel ongerechtigheid die de
Nederlandsehe wetgever kan wegnemen, als
hij maar wil.
13 Juli '94.
Woensdag werd op het prachtige ter
rein, genaamd de Goorvennen, 3 kwartier
van Oisterwijk gelegen, het 20e Zuider
Zendingsfeest gehouden. Yerleden jaar was
er geen Zendingsfeest geweest, omdat dit
de vorige jaren niet al te gelukkig was
geslaagd, het bezoek te gering was geweest
om goede finar.ciëele resultaten te hebben.
Nu was er een stille hoop, dat de be
geerte grooter mocht zijn, en een stille
bede dat Hij die over zonneschijn en regen
gebiedt, ons vriendelijk weder mocht geven.
Helaas, het was in dezen opzichte veelal
een dag van teleurstelling Want het be
zoek was niet zoo groot als mocht gewacht
worden. Het kan op pm 2000 geschat
worden, en zou zeer zeker veel grooter
zijn geweest indien niet de nederstortende
regens velen hadden doen thuisblijven die
anders's morgens vóór 10 uur overal vandaan
hadden kunnen aankomen. Ook zal het
groot aantal gelegenheden tot een prettigen
dag die er tegenwoordig zijn pleizier-
treinen, tentoonstelling te Antwerpen
wel invloed hebben op het Zendingsfeest-
bezoek maar daardoor is het gehalte veel
beteren was ook nu alom niets dan aan
dachtig, stil, vroolijk publiek te zien, dat
genoot van de sprekers, van het terrein,
van de ontmoeting van vrienden en beken
den met wie handdrukken te wisselen soms
weer zoo vele herinneringen te voorschijn
riep De stemming was uitnemend.
Iets echter treft den bezoeker, dat nl. het
Gereformeerde publiek op de Zendingsfeesten
ontbreekt, op enkele uitzonderingen na. Of
het gevolg is of oorzaak van het ontbreken
van sprekers uit die afdeeling der Chr. Kerk?
Wij weten het niet. Vroeger stelden ook
zij die tot de kerken dier Sprekers be
hoorden, belang in wat ;b. v. een Dr.
v. Gheel Gildemeester en anderen zouden
spreken. Thans schijnt dit geheel vervallen
te zijn.
Genoeg, al deze dingen doen de Zendings
feesten veranderen.
Het was een droevig inblikken in den
feestdag toen de Zeeuwsehe reizigers onder
stroomen van water het terrein betraden
waar anderen hen reeds wachtten. En toen
Prof. Muller de openingsrede zou houden,
over den tijd, was er niet veel van te
genieten, daar het gekletter van de zware
regens op .het parapluie-veld hooren en ver
staan ganscli onmogelijk maakte. Ook daarom
verkortte ZEd. zeker zijn rede, in de hoop
dat hetgeen zijn opvolgers zouden spreken
beter terecht mocht komen.
En dat geschiedde ook. Dr. v. Gheel
Gildemeester kon over Huiselijke Godsdienst
spreken zonder dat de opgestoken parapluies
den spreker faan het gezicht der hoorders
onttrokken.
Van toen af kwam na lijden verblijden.
In de pauze bleef het droog. Nog wel een
enkele druppel viel er, maar over het geheel
bleef het goed, kon men zitten en brak
zelfs de zon door de wolken heen, toen het
op scheiden aankwam.
De sprekers op den voet volgen, zul
len we niet doen. Er was verscheidenheid
en harmonie. Dr. de Visser legde in zijn
bezielende rede over Christelijke liefde of
liefde tot Christus de fondamenten, Dr.
Gildemeester bouwde er op voort door den
huiselijlcen Godsdienst als machtige factor
ook voor opvoeding tot den Zendingsarbeid.
En verder hielden de sprekers ds. v. Melle,
ds. Mooy en ds. Draaisma het Zendingside-
aal en de weg tot bereiking er van voor
oogen, besprak ds. Schrijver van Schiedam
Bantam en Nederland, verhaalden de Zen
delingen de Haan van Java en Spillenaar
uit Egypte van hun strijd en van hun
arbeid, maar ook van de waarachtigheid
van Gods belofte terwijl de heer C. Geel-
van Alfen op de hem eigene wijze de
nood en der verwaarloosde kinderen besprak,
en de heer van Bommel den jongeling
onder de duisternis des Heidendoms en onder
het licht des Evangelies. Waarna dp 1