NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
no. m. mi
Horn Wag 12 lufi.
Hcfifsfe faacpng.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
VERSCHIJNT
PRIJS DER ADVERTENTIËN
G. M. KLEMKERK, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
-
UITGAVE VAN
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
van 1 5 regels 25 centiedere regel meer 5 cent.
Prijs per drie maanden franco p. p
0,95.
en
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
Enkele nummers
0,026.
meer 10 cent.
11 Juli 1894.
Vlissingen. Dinsdagavond werd ondei
toeloop van een buitengewoon groote massa
meosehen de eerste steen gelegd aan het
voetstuk van bet standbeeld van M. Az.
de Ruij ter dat zooals reeds vroeger gemeld
werd naar de Rotonde van den Noordzee-
bofllpvard verplaatst wordt.
Set dit doel hadden zich tegen genoemd
uur ten huize van den Voorzitter van het
Departement Vlissingen der Maatschappij
„Tot Nut van 't Algemeen" den heer H.
1'. J. Tutein Nolthenius, tevens Burgemees
ter van Vlissingen, vereenigd het Bestuur
van het Departement, het College van
Burgemeester en Wethouders, de Komman-
linten van het garnizoen, van het Depot
van Discipline, van Hr. Ms. Kostsohip
„Dog" en der Schutterij, de Hoofd-ingenieur
en de Ingenieur van 's Rijkswaterstaat, de
Onder-Inspecteur van het Belgisch Loods
wezen en de HoogEd. Gestr. Heer J. C.
de Ruijter de Wildt, Inspecteur van het
Nederlandsch Loodswezen en naamvoerende
afstammeling van de Ruijter.
Middelerwijl had zich op de Groote Markt
onder de leiding van de Heeren W. L.
Winkelman, A. A. A. E. Gewin en F.
Delvoije eene stoet samengesteld bestaande
uit
1
„Ons Genoe-
9
10
U
12
13
het Muziek Gezelschap
gen" met vaandel
een detachement Matrozen van Hr.
Ms. Kostschip „Dog"
eene deputatie uit de afdeeling Vlis
singen van den Nederl. Bond van
Oud-Onderofficieren, met vaandel
eene deputatie uit de Vereeniging
Koninklijke Handboogschutterij Wil
lem HI, met vaandel
h et kader der D.D. Schutterij
eene deputatie van het Belgisch Loods
wezen met vlag.
sene deputatie van „Vlissings Man
nenkoor" met vaandel,
eene deputatie van de Scherm- en
Tooneelvereeniging „Prinses Wilhel-
mina,
een detachement Infanterie,
eene deputatie van het Nederlandsch
Loodswezen met vlag,
eene deputatie van de vereeniging
„Eendracht", doel- en gaaischutters
met vaandel,
eene deputatie van de gymnastiek-
vereeniging „Luctor et Emergo" en
een detachement Infanterie.
Deze stoet begaf zich langs Bierkade,
Beursstraat en Beursplein naar de Rotonde
waar zich reeds tal van genoodigden met
hunne dames vereenigd hadden als
de leden van het departement,
de leden van den Gemeenteraad met den
Gemeente-ontvanger en den Griffier,
de officieren van het Garnizoen, van het
Algemeen Depot van Discipline, der Marine
der Schutterij,
de Consuls, Vice-Consuls en Consulaire
Agenten van vreemde mogendheden,
de Ingenieurs van „De Schelde",
de heer L. Leeuwenburg, Baas van
Schelde",
de Ontvanger en de Commissaris
het Nederlandsch Loodswezen,
de heeren J. van den Berg en D. Slot
-Rrdders der M. W. O.,
de Leden van de Kamer van Koophandel,
de Directeuren van Post- en Telegraaf
kantoor,
de Rijksontvanger,
de Inspecteur van Politie,
de aannemers en de bouwkundigen bij
verplaatsing betrokken,
de Chef en de Hoofdopzichter van het
Heuwe Havenstation
en de hoofden van inrichtingen van L.
M. Onderwijs. -
doen alles tot de plechtigheid gereed
m begaf ook het Bestuur met allen die
lch hen huize van den Voorzitter veree-
'gd hadden, zich naar de Rotonde, waar
J) aankomst het Muziekgezelschap het
e erlandsche Volkslied deed hooren.
'erna sprak de Voorzitter het vol
de
van
Geachte Toehoorders
Alvorens tot de plechtigheid over te
gaan waarvoor wij heden avond bijeen
zijn, wenseh ik als voorzitter van het De
partement Vlissingen der Maatschappij
„Tot Nut van 't algemeen" een enkel woord,
te spreken.
Ik begin met u in herinnering te bren
gen, hoe op den 29 April 1840 hier ter
stede een plechtigheid verricht werd, die
het begin was van een stoffelijk bewijs
van hulde in zijn geboorteplaats aan de
nagedachtenis van Neerlands grootsten
Admiraal Michiel Adriaanszoon de Ruijter.
Wel was kort na het roemrijk sneuve
len van dien zeeheld een prachtig praal
graf gesticht in de Nieuwe Kerk te Am
sterdam, waar men zijn stoffelijk overschot
ter ruste gelegd had. Doch er moest
meer dan anderhalve eeuw voorbijgaan
voor en aleer eene beeltenis in metaal het
bewijs gaf, dat zijne groote daden niet wa
ren vergeten.
Zekerlijk is het, dat ook zonder stand
beeld onze de Ruijter in de harten van
het Neierlandsehe volk blijft voortleven,
maar schoon is het, wanneer een dankbaar
nageslacht voor de helden, die hun bloed
voor Vaderland en Yorst veil hadden en
zoovele diensten aan den lande bewezen
als deze Admiraal, door een gedenkteeken
aan een ieder doen zien, dat hunne
nagedachtenis blijft geëerd.
Hulde daarom aan de mannen, die bet
initiatief namen tot het doen van pogingen
om een waardig monument voor de Ruijter
tot stand te brengen.
Het waren de heeren P. J. Zijnen en D.
Uyttenbooven, die op den 1 Mei 1830 op
eene algemeene vergadering van bet De
partement alhier een voorstel deden om te
beproeven een standbeeld voor den grooten
Vlissinger op te richten.
Luide werd dit denkbeeld toegejuicht en
in diezelfde vergadering werd eene com
missie benoemd, waarin behalve genoemde
heeren nog zitting hadden de heeren G.
N. de Haan, lid van liet bestuur als voor
zitter, O. W. Gobius en A. E. Tromp,
teneinde zich met de voorbereidende maat
regelen tot verwezenlijking van het denk
beeld te belasten.
Door verschillende omstandigheden even
wel, ook tengevolge van de onrustige tij
den, die volgden, bleef de zaak slepende,
totdat den 20 April 1836 door die Com
missie een rapport werd uitgebracht, waarin
een plan met opgave van kosten werd me
degedeeld.
Het zou ons te ver voeren te vermelden
met welke moeilijkbeden men te kampen
bad, doch men gaf den moed niet op en
mocht bet aan een gedeeltelijk nieuwe
Commissie bestaande uit de heerenD.
Uyttenbooven, voorzittor, P. J. Zijnen, A.
Ruijsch, Q. Harder, W. C. Storij en J. E.
R. Schultz, secretaris, gelukken het gestelde
doel te hereiken. Niet alleen deed Z. M.
onze Koning Willem I, die den 2 Juli
1837 tijdeus zijn verblijf te Vlissingen eene
deputatie der commissie ontving van Hoogst-
deszelfs belangstelling blijken, maar ook
de andere leden van het Vorstelijk; Huis
gaven stoffelijke bewijzen van sympathie,
terwijl verder de verschillende auto
riteiten zoo burgerlijke, als van zee- en
landmacht hunne medewerking verleenden,
en van alle zijden in Nederland en in
de Oost- en West-Indische bezittingen gel
den werden bijeengebracht.
Eindelijk was in 1840 alles zoover ge
vorderd, dat tot de eerste steenlegging van
het monument kon worden overgegaan.
Als plaats voor het monument werd het
u bekende terrein gekozen en wel op ver
schillende gronden in het later uitgegeven
gedenkschrift vermeld, waarvan ik het
volgende woordelijk wenseh aan te halen:
„De gekozen plaats daarentegen biedt
„ongetwijfeld de beste gelegenheid aan, die
„in Vlissingen zou kunnen opgespoord wor-
„den, want daar komt ieder aan, die niet
„van de landzijde de stad nadert. De lig
plaats is er nabij van alle koopvaardij-
„en binnenschepen; en het is naar dit punt,
„dat de wandelaars worden heengelokt door
„de bedrijvigheid, die daar alleen nog eene
„schaduw vertoont van het eertijds zoo
„welvarende Vlissingen. Men voege daarbij,
„dat op deze plaats alleen het standbeeld
„van verschillende zijden op grooter af
standen zichtbaar is en door de omgevende
„voorwerpen niet wordt gedrukt".
Zeker waren deze redenen gegrond om
het standbeeld te plaatsen daar, waar het
voorheen stond en brengen wij dan oo'k
thans nog gaarne hulde aan de keuze van
toenmaals.
Op den 29 April 1840 had daarop de
eerste steenlegging plaats door wijlen den
Luitenant Admiraal O. W. Gobius, destijds
Directeur en Kommandant der Marine alhier
en Opperbevelhebber van Z. M. Zeemacht op
de Schelde.
Met grooten luister had die plechtigheid
plaats.
Op den 25 Augustus 1841 werd het
standbeeld van M. Az. de Ruijter in tegen
woordigheid van Z. M. Koning Willem II,
Z. K. H. de Prins van Oranje en H.H.
K.K. H.H. de Prinsen Hendrik en Alexander,
alsmede van tal van autoriteiten en be
langstellenden onthuld.
Zietdaar, een korte blik op het verledene
geslagen.
Het beeld bleef ondhr bet beheer van
het Departement terwijl het onderbond aan
eene afzonderlijke Commissie werd op
gedragen.
Sedert is er veel in bet oude Vlissingen
veranderd.
De Marinewerf werd opgeheven en daar
mede een zware slag aan de gemeente
.toegebracht.
Doch de stad die in den loop der eeuw
aan zoovele wisselvalligheden bloot stond,
kwam ook dat weer te boven en verschenen
er nieuwe lichtpunten in den aanleg der
grootsche havenwerken in de oprichting
der groote maatschappijen de Koninklijke
Maatschappij „De Schelde" en de Stoom
vaart-Maatschappij „Zeeland".
Ook de vestingwerken verdwenen en
langzamerhand kwam het sohoone plein tot
stand, waar wij ons thans bevinden.
Was het wonder, dat er stemmen opgingen
om hot standbeeld naar dat hoog gelegen
punt te verplaatsen?
Daar toch zou bet beeld beter nog van
alle zijden zichtbaar zijn en niet meer met
den rug gekeerd staan naar de reede, zoovele
malen bezocht door de vloten onder bevel
van den zeeheld.
En toch was het niet dan na rijpe over
weging, dat de Commissie van het beeld
in 1892 besloot een voorstel tot verplaat
sing aanbangig te maken.
Men verplaatst niet gaarne monumenten,
door ben, die vóór ons waren, tot stand
gebracht.
Het scheen een soort heiligschennis, het
werk van ben, die liulde brachten aan de
nagedachtenis van een van Neerlands groot
ste zonen, af te breken en bet beeld te
verplaatsen.
En toch is dat hier niet het geval. De
Commissie heeft geen afbreuk gedaan aan
de Commissie van weleer. Zij erkent ook
thans nog, dat de plaats, toenmaals gekozen,
in alle opzichten de beste was. Toen was
Vlissingen nog omgeven door wallen en
was het tegenwoordig plein een bewapend
bastion.
Thans is het zeker de schoonste, do meest
verheven plaats, waar het standbeeld voor
den grooten Vlissinger kon gezet worden
Het tegenwoordig Bestuur van het De
partement is dan ook innig overtuigd, dat,
wanneer in 1840 dit plein bestaan had,
de Commissie van destijds zeker geen oogen-
blik geaarzeld zou hebben, bet beeld op
deze plaats op te richten, want bier wordt
aan den wenseh om bet op eene plaats te
hebben, die van alle zijden zichtbaar is,
en door de wandelaars bezocht zal worden
in alle opzichten voldaan.
Na veel onderhandelingen, waarhij ik
hier openlijk hulde en dank wenseh te
betuigen in de eerste plaats aan den Raad
der gemeente, die het plein in beheer en
onderhoud heeft, en zeker niet minder
aan H.H. Exell. de Heeren Ministers van
Marine, Oorlog en Waterstaat alsmede aan
de Hoofd- en andere ambtenaren onder die
Departementen ressorteerende, die allen
met de meeste bereidwilligheid lmnne
medewerking verleenden, kon met de werk
zaamheden der verplaatsing worden begon
nen en zijn wij thans zoover gevorderd
dat tot de eerste steenlegging kan worden
overgegaan.
Een woord van dank zij hier gebracht
aan de Kon. Maatsch. „de Schelde", die
op zich nam eerst de ijzeren lichtopstand
te verplaatsen, en daarna het beeld naar
hier over te brengen, en is ook een woord
van hulde aan den Heer L. Leeuwenburg
voor den goeden afloop tot nu toe zeker niet
ten onpas. Een woord van dank verder
aan de Heeren Ganderkeijden en J. Loois,
aannemers alhier, met de verschillende on-
derdeelen van het werk belast, vooral ook
aan de Heeren E. N. de Rooij, die de
fundeering voor het voetstuk maakte, en
D. Waltz, die het steenhouwerswerk op
zich nam. Tot nu toe ging alles voorspoedig
en ik hoop en twijfel daaraan niet, of ook
gij allen zult medewerken om de verplaat
sing tot een goed einde te brengen, waarbij
zeker de Heer J. H. Harte, die met het
oppertoezicht belast is, zeker niet mag
vergeten worden.
En zoo staan wij dan thans gereed den
eersten stap te zien doen tot weder op
richting van het monument.
Al kan die steenlegging van beden slechts
eene herhaling zijn van die in 1840, zoo
is het toch zeker, dat zulks niet zonder
plechtigheid mocht geschieden.
De HoogEdel Gestr. Heer J. C. de
Ruijter de Wildt alhier aanwezig heeft
zich toch op verzoek van het Bestuur van
het Departement bereid verklaard die plech
tigheid te verrichten en dat juist ZHEd.
Gestr. zulks zal doen is zeker een feit dat
op hoogen prijs mag gesteld worden.
Hij toch, een der afstammelingen van
den grooten Admiraal, zelf zee-officier zijnde,
die op waardige wijze zijn Vaderland en
Vorstenhuis diende en bewijzen gaf, dat de
moed van den Admiraal de Ruijter ook
in diens nakomelingschap bewaard bleef,
was zeker de aangewezen persoon voor deze
plechtigheid.
En dat te meer, omdat k»ij in zijne eckt-
genoote begroeten de kleindochter van den
hier eertijds zoo geaehten Luitenant Admi
raal O. W. Gobius, die destijds den eersten
steen legde, en welke ons welwillend de
toenmaals gebruikte troffel en kalkbak ten
gebruike afstond. Daardoor wordt zeker
hulde gebracht aan dien steenlegger en
eveneens aan de commissie die hem destijds
dat gereedschap vereerde.
Hooggeachte heer de Ruijter de Wildt!
Het oogenblik is thans gekomen om tot
de plechtigheid zelve over te gaan. Het is
ons eene groote eer, dat u zich daartoe be
reid heeft willen verklaren en het zal u
naar ik hoop goed doen uit de algemeene
belangstelling, hedenavond bier betoond,
te zien, dat de daden van uw grooten
Voorvader nog steeds onverflauwd blijven
voortleven en dat bet doel der verplaat
sing van het beeld enkel en alleen is
voortgekomen om buide te brengen aan
de nagedachtenis van M. A. de Ruijter.
Mag ik u dan thans uitnoodigen den
eersten steen te leggen en wel na ter linker
zijde te hebben geplaatst den in de oude
fundeering teruggevonden steen, in 1840
gelegd, die als blijvende berinnering ook
aan het nieuwe voetstuk steun zal geven,
en daarna den steen, waarop u we initialen
met den datum van heden zijn vermeld,
ter rechterzijde, zoodat beide steenen in.
volgende jaren nog bet zichtbaar bewijs
zullen zijn van bet verrichte op dezen dag.
Onder bet voetstuk zelve zal met bet
teruggevonden procesverbaal der eerste
steenlegging in 1840 in dezelfde looden doos
worden geplaatst een proces-verbaal van de
steenlegging van heden door u en het tegen
woordig Bestuur onderteekend.
Onderwijl de heer de Ruyter de Wildt
de plechtigheid verrichtte speelde de mu
ziek het „Wilhelmus" volgens de oude
zetting, dat onder eerbewijzen van de mili
taire macht en met ongedekten hoofde van
het publiek aangehoord werd.
Hierna vervolgde de Voorzitter
Mij rest thans nog namens het Bestuur
een woord van hartelijken dank aan u te
brengen voor het daareven verrichte. Moge
bet u gegeven zijn nog recht vele jaren
met genoegen aan dezen avond terug te
denken en de overtuiging met u te nemen
dat onze groote Admiraal M. Az. de Ruij
ter nog steeds in onze harten voortleeft en
in zijne geboorteplaats Vlissingen niet ver
geten wordt.
Namens het Bestuur bied ik u voorts
dezen gedenkpenning aan en verzoek ik u
beleefd dezen mede als eene blijvende her
innering aan dezen dag te willen aan
vaarden.
Ook aan u Hooggeachte Mevrouw de
Ruijter de Wildt een woord van hartelijken
dank voor nwe tegenwoordigheid alhier,
alsmede voor de bereidwilligheid, waarmede
n ons de gebruikte gereedschappen wilde
afstaan, die wij u spoedig hopen terug te
geveu nadat op den troffel van bet feit van
beden zal zijn melding gemaakt.
Wij hopen, dat U nog vele jaren met
Uwen Echtgenoot zult samen zijn en bij
het aanschouwen van bet gereedschap eer
tijds door Uwen waardigen Grootvader en
thans door Uwen Echtgenoot gebruikt tot
hulde aan de Ruyter, nog menigmaal met
genoegen zult terugdenken.
Een woord van dank verder aan U al
len zoo Burgerlijke als Militaire autori
teiten van Zee-en land, en verdere ge
noodigden, voor Uwe tegenwoordigheid
alhier. Het Bestuur van het Departement
ziet daarin een bewijs van instemming met
het verrichte op dezen dag.
Een woord van dank voorts aan de
Heeren Kommandanten van Schutterij, Zee-
en Landmacht, die door het zenden van
detachementen aan de plechtigheid luister
hebben bijgezet en eer bewezen.
Een woord van dank aan U allen, Be
sturen en leden van Corporation, die zoo
bereidwillig gehoor gaaft aan onze uitnoo-
diging om alhier tegenwoordig te zijn,
dank aan het muziek-gezelschap „Ons Ge
noegen" voor de Vaderlandsche tonen ten
gehoore gebracht en zeker niet het minst
ook onzen dank aan de Heeren, die zich
zoo welwillend hebben belast met bet
samenstellen en regelen van den stoet.
En wanneer dan in de volgende maand
bet standbeeld van de Rnijter op nieuw
zal worden onthuld en aan Vlissingen de
groote eer bewezen wordt dat HH. MM.
onze Geëerbiedigde Koninginnen daarbij
tegenwoordig zullen zijn, dan wordt daar
door zeker de schoonste buide gebracht
aan den Vlissingschen touwslagersjongen,
later onzen grootsetn zeeheld en zullen onze
harten dan zeker van vreugde kloppen
bij dathooge bewijs van belangstelling van
onze geliefde vorstinnen gebracht aan de
nagedachtenis van een man, wiens ware
grootheid en heldendeugd ten allen tijde
zal voortleven en op wien zeker, de stad
Vlissingen in de eerste plaats trotsch mag
zijn.
Ik weet deze plechtigheid niet beter te
eindigen-dan met een driewerf hoera! voor
onze Koninginnen.
Alsnu begaf bet Bestuur enz. zich weder
naar de woning van den Voorzitter waar
het proces-verbaal van de plechtigheid ge-
teekend en een exemplaar aan den heer de
Ruijter de Wildt aangeboden werd, wat
onder wederkeerige dankbetuigingen ge
schiedde.
Het proces-verbaal is van den volgenden
inhoud
PROCES-VERBAAL.
Op heden den 10 Juli 1894 heeft het
Bestuur van het Departement Vlissingen
der Maatschappij „Tot Nut van 't Alge
meen", alsmede de Permanente Commissie
voor de instandhouding van het Standbeeld