NÏEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
lo. 56. 1894.
MenCag 10 feficuad.
Hcfifsfc laargatig.
VERSCHIJNT
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Een werkelijke Legrée?
elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p0,95.
Enkele nummers0,02G.
UITGAVE VAN
G. M. KLEMKERK, te Goes
en
van 1 5 regels 25 centiedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1 5 regels 50 centiedere regel
meer 10 cent.
De vreeselijke ernst der zaak vordert dat
wij onderstaande mededeeling uit De Stan-
daard overnemen. Wij verzoeken onzen
lezers dit wel wat lange stuk vooral niet
over te slaan. Wat er in wordt verhaald
verdient in ruimen kring gelezen te worden.
Het is gruwelijk.
Hoelang zal het duren eer Nederland zijn
ontzaglijke schuld aan Indië voor zijn God
gaat belijden.
Hoelang eer de ambtenaarswereld in onze
Bezittingen van ongodisten en uitzuigers
gezuiverd blaken gaat van liefde voor den
goedhartigen Javaan, die zoo menigen ge
lukzoeker vet gemest en Nederland rijk ge
maakt heeft ten koste van zijn bloed en
tranen.
Doch laten wij De Standaard hooren.
In December van het jaar 1892 werd de
heer J. E. P. A. Abbema, hoofd-administra-
teur van de Rotterdam-Batjan-Cultuurmaat
schappij, te Batjan in hechtenis genomen
en 'naar de gevangenis te Makassar over
gebracht.
Het hericht dier gevangenneming werd
door Het Vaderland indertijd medegedeeld
met de bijvoeging, dat Abbema het slacht
offer zou zijn van de wraakzucht der Inlan
ders. De Indische justitie zou met een
niet geringe mate van lichtvaardigheid de
hand hebben gelegd op een geheel onschuldig
slachtoffer van doorzichtige intrigues.
Dat deze veronderstelling zelve aan groote
lichtvaardigheid mank ging, getuigt de voor
ons liggende acte van beschuldiging, door den
Officier van Justitie bij den Raad van Justitie
te Makassar, den heer W. A. P. F. L.Winckel,
opgesteldeen geschrift van 54 folio pagina's,
dat bij het doorlezen de vraag doet rijzen, die
wij hierboven als opschrift plaatsen.
In die acte van beschuldiging toch wordt
de beklaagde inderdaad geschetst als een echte
Legrée, de afschuwelijke slavenhouder uit de
Negerhutwiens vuist hard was geworden,
„van het neerbeuken van negers." Uit deze
acte ware een tweede Negerhut samen te stel
len met weinig minder tooneelen van wreed
heid dan die van Mevr. Beecher Stowe te
lezen geeft.
De beschuldiging gaat in de allereerste
plaats de geschiedenis na van de Batjan-
cultuurmaatschappij, doet zien hoeveel geld
daaraan is geofferd, zonder goede resultaten
omdat men tabak poogde te verbouwen op
daartoe ongeschikte gronden welke historie
zeer leerzaam is voor belanghebbenden bij
Indische cultuurondernemingen.
Vervolgens worden de Javaansche werk
lieden geschetst, arme dessa-lieden, die door
ronselaars naar ondernemingen als deze in
de Molukken worden gelokt, en die verre
van hun geboortegrond, een leven leiden,
dat haast in niets verschilt van slavernij,
tenminste hier niet.
Deze lieden noemt men contractanten, wijl
zij op een contract overkomen. Maar welk
een contract 1
Daarin wordt den Javaan een zeker loon
toegezegd, maar de werkgever behoudt alle
macht en kan, vooral op afgelegen onderne
mingen, met de menschen doen wat hij wil.
Rechten hebben de arme kerels slechts in
naam, geen enkele kunnen ze doen gelden,
De Batjan-cultuurmaatschappij exploi
teerde eerst gronden op een eilandje in de
Molukken, Kasiroeta geheeten, en toen dat
mislukte ging men naar Mandioli, twee vol
komen afgezonderde plekjes, waar, volgens
de beschuldiging, gruwelen gepleegd zijn,
die hun wedergade niet hebben in de In
dische geschiedenis.
Wat daar dan gebeurde?
Wanneer de contractanten in een of
ander opzicht misdreven, werden zij door
Abbema of op diens last door Europeesche
opzichters of Indische mandoeren gestraft.
Een gewone straf was het inhouden van
voedselde menschen konden dan geen
rijst krijgen, behalve van een soort pries
ter, die de rijst verkocht tegen buitenspo
rige prijzen en contante betaling. Aange
zien de arme stumpers echter nimmer eenig
geld hadden, omdat onder allerlei voor
wendsels het bedongen loon bijwijze van
straf werd verkort, konden zij geen eten
krijgen, en sleepten zij zich, afgemat van
den zwaren arbeid die, in strijd met de
bestaande Koelie-ordonnantie ook veel te
lang duurde naar de contractantenloods,
om daar, hongerig en vermoeid, hun leden
neer te vlijen op den grond.
En gelukkig nog zij, die er zoo afkwa
men; maar meestal was hun lot veel ver
schrikkelijker. Volgens talrijke getuigen
verklaringen liepen Abbema en zijn waar
dige helpers met dikke stokken gewapend
over de velden, en ranselden zij de onge
lukkige slaven bij het minste vergrijp on
barmhartig af.
Luie en brutale contractanten moest men
volgens de leer die op deze plaats des
ongeluks gold, slaan, totdat zij kropen aan
de voeten van hun beulenen een goed
hartig opzichter, een jongen van 19 jaar,
verklaarde in de instructie, dat Abbema
hem in niet zeer vleiende bewoordingen
tot harder en menigvuldiger slaan had
aangespoord.
Op deze cultuuronderneming werkten
tusschenbeiden 900 eontractanten, die af
gejaagd werden door Abbema en zijn
helpers.
En afschuwelijk is het le lezen hoe de
lieden werden mishandeld.
Geen wonder dan ook, dat verscheidenen
hunner probeerden om weg te loopen.
Maar waarheen
De ongelukkigen vluchtten de bosschen
in, doch werden door honger en ellende
naar de onderneming teruggedreven en
kwamen ze terug, dan kwam hun straf.
Laat ons, aan de hand van de acte van
beschuldiging, een der slachtoffers zelf iets
van zijn lijden doen verhalen.
Hij, een krachtig jongeling, zegt ongeveer:
Toen ik als contractant op Mandioli ar
beidde, bemerkte ik spoedig dat het werk
voor mij te zwaar was. Eens, dat ik voor
een hevige regenbui schuilde, kwam de
mandoer Karto op mij toe, gaf mij een
dracht slagen en 's avonds ontving ik geen
rijst.
Toen besloot ik te vluchten. Na 14 da
gen een ellendig leven in de bosschen te
hebben doorgedracht, werd ik echter door
twee handlangers van Abbema opgepakt en
teruggebracht naar de ouderneming.
Het was vijf uur des namiddags, toen
men mij, met de handen achterwaarts,
met een touw aan de stijlen ven den rijst-
goedang bond, zóó, dat ik in hurkende hou
ding moest neerzitten. Om mijn lijden te
verzwaren werd ik later vastgebonden bij
een goot, die vol roode mieren was. Deze
dieren kropen op mijn lichaam en beten
mij verschrikkelijk.
Abbema zelf gaf mij, terwijl ik zooveel
pijn leed, met zijn stok vijf slagen op het
hoofd. Men liet ;mij den geheelen nacht
ten prooi aan hevige smarten, vastgebon
den zitten. Den volgenden morgen te 9
uur werd ik eindelijk losgemaakt en door
een mandoer naar tabaksloods no. 1 gebracht,
waar ik, onder toezicht van den Euro-
peeschen opzichter Van den Broeke, 25
stokslagen ontving.
Geen wonder dat de zoo zwaar gefol
terde man ziek werd, hij ging naar het
zoogenaamde hospitaal, waar geen dokter
was en geen geneesmiddelen, waar geen
bedden] waren, waar de ongelukkigen op
ledige zakken hun zwaar vermoeide en ge
wonde leden moesten uitstrekkenwaar hun
een eüendige handvol rijst, zonder zout
zelfs, als éénige spij ze werd gegeven
naar dit „hospitaal" werd de man heen ge
bracht. Daar bleef hij een maand en toen
werd hij aan het houtkappen gezet.
Op zekeren dag, zoo verhaalt de man,
had ik niet voldoende gekapt en werd mijn
rantsoen rijst ingehouden. Toen besloot ik
weer te vluchten. Liever in de bosschen
van ellende sterven, dacht ik, dan zoo te
leven, en ïk vluchtte.
Maar helaas: na 10 dagen in de bos
schen bijna zonder voedsel te hebben rond
gezworven werd ik weer opgevat en terug
gebracht.
Weer werd ik een nacht vastgebonden
aan een paal, kreeg een geeseling, en werd
met mijn wonden onmiddellijk aan het werk
gezet.
Ik werkte een maand, maar kon niet lan
ger, en vluchtte voor de derde maal, doch
werd na vijf dagen opnieuw gevat en terugr
gebracht. Nadat ik weer, als de vorige
malen een nacht, aan een paal was gebon
den geweest, kreeg ik den volgenden mor
gen 60 stokslagen, en werd daarna ver
bannen naar Kasiroeta.
Dit verbanningsoord was een strook grond
die door een modderbank en van krokodillen
wemelende moerassen van den vasten wal
was gescheiden. Daar werden de bannelingen
heengevoerd zonder voedsel, zonder werk
tuigen, zonder wapenen, en wat hun lot
was op deze plaats, waar ze van alles ver
stoken waren en vaak zonder een behoorlijk
kleedingstuk werden neergezet, wordt dui
delijk, wanneer men de ontzettende uitdruk
king van Abbema hoortdat hij op deze
wijze stellig wel 80 contractanten „om zeep"
had gebracht.
Naar dit gruwzaam 'oord werd de onge
lukkige deserteur heengevoerd en met hem
twee anderen, berri-berri-lijders, van welke
Abbema zich blijkbaar wenschte te ontslaan.
Geboeid werden de drie ongelukkigen in
een prauw geplaatst en daar aan land
gebracht.
Drie dagen en drie nachten bleven zij
aldaar zonder eten of drinken, en sleepten
zich voort totdat ze eindelijk drinkbaar
water vonden. De twee berri-berri-lijders
bezweken van ellende, hun lotgenoot was
zoo gelukkig te ontkomen, en heeft als ge
tuige tegen Abbema het verhaal van zijn lij
den aan de justitie medegedeeld.
Wie denkt bij het lezen van zulke gru
welen niet aan de arme Cassie uit de Neger
hut, die met Emmeline in de moerassen
vluchtte, om aan de verschrikkingen van
Legrée's plantage te ontkomen?
Maar dit is niet het ergste staaltje van
wat den gewezen hoofdadministrateur van de
Batjan-cultuurmaatschappij wordt ten laste
gelegd de acte van beschuldiging spreekt
van nóg erger gruwelen.
Yan ongelukkigen, die door vier kerels
om beurten werden geslagen, zoodat zij 125
stokslagen ontvingen, terwijl, reeds bij de
eerste 25, diepe wonden in het vleesch
waren toegebrachtgemartelden, die den
nacht aan een paal vastgebonden doorbrach
ten en wier voeten met ijzer bezwaard
werden om zoogenaamd het vluchten tegen
te gaan.
Maar de gruwel stijgt ten top als we de
getuigenissen lezen, afgelegd over zekeren
Rabikoen, die ook gevlucht was en gevat
een dezer getuigenissen schrijven wij over:
Toen Rabikoen gevat was, brachten twee
contractanten wier namen ik vergeten ben,
hem voor bekl. (Abbeiia), die aan den
mandoer gelastte om gemoetoe-touw uit een
loods te halen en den deserteur persoonlijk
gelijk ik op ongeveer 60 pas waar
nam - op een zonnige plaats aan een boom
stronk, de handen achterwaarts om den
stam, vastbond. De enkels werden bij
elkander getrokken vlak tegen dien stronk
aan en daaraan bevestigd, terwijl omzijn
bovenarmen het touw eenig# malen werd
geslagen en krachtig om den stam gehecht.
Uit vrees van door bekl. geslagen te wor
den durfde ik slechts steelsgewijze opkij
ken. Beklaagde is daarop naar loods No.
8 gegaan. Weldra was Rabikoen door
roode mieren overdekt. Hij kreunde tot
pl. m. 12 uur, toen hij is komen te over
lijden. De tong hing hem uit den mond.
Bekl. kort daarop uit de loods komende
en ziende dat Rabikoen dood was, gelastte
den reeds genoemden mandoer eenige zieken
uit het hospitaal te halen om het lijk der
waarts te brengen.
Op Legrée's plantage was ten minste nog
Oom Tom, wiens vroomheid en geduld in
het lijden zelfs zijn beulen trof; op de on
derneming van de Batjancultuurmaatschap-
pij treffen wij in de instructie een „Chris
ten-inlander" aan, die al niet veel mensche
lijker schijnt geweest te zijn, dan zijn
wreede meester. Wien verwondert het,
bij zulk een voorbeeld
Maar werkte dan vrouwelijke invloed
hier niet verzachtend
o, Neen. De vrouwelijke contractanten
werden, altijd volgens de acte van beschul
diging, door den beklaagde als geschikte
voorwerpen van zijn wellust gebezigd hij
schreef zijn agenten dan ook dat ze hem
„knappe meisjes" moesten zendenmen
kan nagaan, ook zonder dat we opnieuw
de acte van beschuldiging citeeren, met
welk doel.
Maar was er dan geen meesteres
o Ja, Maar wat omtrent haar wordt
gemeld, doet ons zien, dat deze vrouw ze
ker geen beteren invloed bracht op zoo
treurige plaats. Integendeel. De officier
van justitie doet omtrent deze vrouw me-
dedeelingen, die men in een roman te ver
geefs zoeken zou, volstaan we met de ver
melding van een getuigenis, dat beklaagde
en zijne vrouw stonden te lachen, als de
arme uitgehongerde en afgetobde contrac
tanten gras aten om hun honger testillen.
Maar is zoo iets onder de Nederlandsche
regeering mogelijk?vraagt men.
Dat het mogelijk is, op afgelegen plek
ken zóó met de inlanders te handelen be
wijst, wat hier gebeurd is. Maar de acte
van beschuldiging vermeldt nog meer.
Zij meldt ons, dat er rechterlijke amb
tenaren zijn, die wel klachten over koelie
mishandelingen ontvangen, daarvan proces
verbaal opmaken, maar dan de zaalc een
voudig laten rusten.
De officier van justitie deelt mede, dat
hij op 5 October 1892 bij een hulpofficier
van justitie naar de mishandelingen op
Batjan heeft geinfomeerd, die toen, na
aarzeling, twee processen-verbaal overgaf,
te dezer zake opgemaakt op 7 en 10 Fe
bruari 1890.
Deze rechterlijke ambtenaar had dus dood
eenvoudig de lieden van de onderneming,
aan welker hoofd de beklaagde stond, laten
martelen, zonder één hand te hunner hulpe
uit te steken.
En dat twee jaar lang. En dat waar
Abbema zelf verklaarde „er wel 80 om
zeep te hebben gebracht".
Na slechts dit ééne enkel staaltje van
ambtelijk verzuim uit de acte die zegt
dat er meer zijn te hebben aangehaald,
dient er nog op gewezen te worden, dat uit
deze historie blijkt, hoe er, wij zullen het
maar noemen geknoeid wordt, om ambte-
tenaren, die wat nauwlettend toezien, ver
wijderd te krijgen.
Uit de overgelegde correspondenties van
sen hoofdadministrateur der onderneming
met de directie in Nederland, blijkt bijv,
een voortdurend aandringen op verwijde
ring van den controleur Stormer.
Het blijkt dat deze nog niet voldoende
vrijheid liet aan de Europeanenen wat
gebeurde er al niet onder dien „strengen"
controleur
De aandrang om hem verwijderd te krij
gen, schijnt vruchteloos te zijn geweest in
dit geval; maar in hoeveel andere gevallen
misschien gelukt het?
Ten slotte willen we er op wijzen, hoe
groote hinderpalen toestanden en menschen,
als uit deze acte van besehuldiging worden
gekend, aan de verspreiding vau het Chris
tendom in den weg staan.
Zijn dat Christenen in Indië?
Inderdaad, het is niet te verwonderen,
dat de zendelingen klagen. Arme Javanen,
die aan zulke
leverd.
„Christenen"
zyn overge-
Er is eenig licht opgegaan over de
aanleiding tot de ontslag aanvrage van
den gouverneur van „onze West," den
heer v. Asch v. Wijck.
De Koloniale Staten van Suriname richt
ten tot ZExc. het verzoek om in het be
lang der kolonie op zijn aanvrage om
ontslag terug te komen.
De gouverneur antwoordde ongeveer het
volgende
Ik kan en mag de redenen niet opge
ven waarom ik eindelijk mij genoodzaakt
zag ontslag te vragen. Maar op mijn be
sluit terugkomen mag ik niet.
Ik heb mijn ontslag gevraagd voordat
ik de nota van den minister gelezen had,
de nota waarin hij de meening beaamt van
die leden der tweede kamer welke mijn
financieel beheer der kolonie af keuren. De
nota waarin de minister de verdedigers
van mijn beheer slechts beschouwt als
vergoelijkende mijn wanbeheer.
Doch na die nota moet ik natuurlijk hij
mijn besluit volharden.
Veel was er in de kolonie dat ik mij
anders had voorgesteld maar ik heb een
jaar lang goed toegezien maar nu achtte
ik mij gerechtigd vrij belangrijke sommen
tot ontwikkeling der kolonie te moeten
aanvragen.
Die aanvrage is afgewezen.
Ik heb getracht zuinig te beheeren.
Het kostte moeite om een paar honderd
gulden van mij los te krijgen voor eenig
noodig werkik stónd zelfs het kleinste
bedrag niet toe als ik mij niet eerst per
soonlijk overtuigd had dat het moestik
maakte aanmerking als er een uur te lang
gereden of f 2.50 te veel uitgegeven werd.
Verbazing moet het dus wekken dat de
minister mijn beheer niet zuinig vindt. Te
meer nu in 1892 de middelen f 75000
meer opbrachten dan in 1891 en in 1893
de 11 eerste maanden reeds f 150000 meor
dan in 1892, en dat nog wel terwijl vele
uitgaven moesten geschieden waarop niet
gerekend was.
Bij zooveel ijver en bekroning daarvan
had ik op miskenning niet gerekend. Mo
gelijk dat de minister een plaatsvervanger
weet die beter dan ik de kolonie tot bloei
brengt.
Zeker ik had een paar jaar kunnen beheeren
zonder subsidie van Nederland, en dan had
de Regeering gezegd dat ik zuinig be
heerde.
Maar dan had ik wel mijn eer, niet
het belang der kolonie gediend.
Nu echter ga ik heen onder de „verden
king van een slecht beheerder te zijn,
doch met de wetenschap dat ik myn plicht
heb gedaan.
Vinde mijn opvolger meer steun bij de
Regeering. En gij, staten, wordt niet moe
deloos als zij uwe wenschen niet bevre
digt, maar eert haar als uwe overheid.
Dit ongeveer heeft de gouverneur ge
sproken, waaruit wij mogen opmaken dat
het kwaad over hem ten volle besloten is.
Wij onthouden ons van beoordeeling der
quaestietot nog toe zijn de liberalen in
Nederland op des gouverneurs hand.
Een hunner, de rechtsgeleerde schrijver
der Haagsche Brieven in de Nieuwsbode,
merkt o. a. op
„Terecht zou deze den Minister van
wantrouwen kunnen beschuldigen. Er be
staat daarvoor nu eenige reden, waar men
te doen heeft met een man die is opge
treden in zeer critieke omstandigheden;
onder wiens bestuur geen enkele wanklank
uit Suriname is vernomen en voor wien
de handel reeds dadelijk in de bres springt.
Welke politieke beweegredenen leiden nu
toch den minister Van Dedetn
Men behoeft nog geen voorstander van
den achturigcB werkdag te zijn om te
beweren dat vele werklieden te weinig
rust hebben op een werkdag.
Op ee,n werf te Haarlem werd de werk
tijd met 2 uren per dag verminderd. Er
bleek evenveel gewerkt te zyn als anders
en het loon der meeste werklieden bleek
hooger te zijn.
Op de kaarsenfabriek te Gouda is het
aantal werkuren per week van 84 op 72
gebracht, en Zondagsrust ingevoerdde
werklieden maken thans evenveel kaarsen
als vroeger en maken hetzelfde loon.
Vermindering van arbeidstijd vermeer
dering van werk. Gelukkig beginnen de
werkgevers daarnaar te luisteren. Doch de
maatregel moet bij alle bedrijven algemeen