NIEUWSBLA VOOR ZEELAND. CHRISTELIJK- HISTORISCH 1898. lo. 38. Snfctifag 16 3)(?ccinficc. Mtsfe Hdatijatii}. VERSCHIJNT G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN CSs» Zij die zich met 1 Januari a. s. op ons blaadje abonneeren, ontvangen het tot dien datum GRATIS. WINTERKLACHTEN. elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,025. UITGAVE VAN en van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 eent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Ten tijde van de wederkomste des jaars als de dagen korter worden en de nachten guurder, dan komt de ellende weer bloot. 's 2omers, bij mooi weêr en overvloed van werk, dan wjjkt de ellende somtijds voor een wijle uit onze gedachten, maar nauwe lijks begint de thermometer merkelijk te dalen of de collecten gaan in geregelde volgorde door de straten om, maatregelen tot werkverschaffing worden genomen, en alles predikt nadrukkelijk dat de strijd op aarde alweder te strijden is voor armen en rijken. Voor beiden. Ook voor de rijken. Zelfs hij die op lichtzinnige wijze door het leven wenscht te dartelen, geboren in overvloed, wordt tegenwoordig gedurig met nadruk herinnerd, dat er nog een andere roeping is voor den mensch, ook voor den rijke, dan overdadig te leven naar hartelust. En het is een geluk voor hem. Met tijdingen als deze week weder tot ons kwamen, van het ontploffen van een dynamietbom in de Fransche Kamer en van een hongeroptocht, naar den Haag te diri geeren, is waarlijk het zitten in hoogheid gevaarlijk en onverkwikkelijk genoeg. Daar zijn er zeker maar weinigen, de maatschappelijke toestanden eenigszins ken nende, die begeeren zouden in de schoenen van den Czaar van Rusland te staan, en om burgemeester van een onzer groote steden te zijn, zal rijkdom ook al niet de grootste aanbeveling wezen. Daar is, onder alle standen en onder alle rangen één klacht algemeen, en dat is die over de toenemende malaise onder alle klassen der maatschappij. Vooral onder de meest talrijke, de arbeidersklasse. Diezelfde klacht wordt zonder ophouden, in alle landen van Europa aangeheven. Ei ken dag, in elke courant, in elke brochure wordt zij met vervelende eentonigheid ons naar 't hoofd gegooid. Het is een lieu commun (gemeenplaats) geworden, waarover ieder het zjjne zegt, waarop iedereen zijn bijzondere redeneeringen bouwt, maar welker juistheid door niemand wordt in twijfel getrokken. "Wij hebben ze trouwens iederen dag voor oogen. De sociale kwestie is niet slechts een voorbijgaande storm of een overdrijvende wolk. Persoonlijk zijn de lieden der arbei dersklasse geen zier beter dan die der door hen gesmade bourgeoisie. Hebzuchten nijd zijn ook onder hen niet te miskennen. Wie arm was en rijk wordt keert het Socialisme den rug toe en wordt Conservatief. "Wie zorgeloos leefde, fortuin en welvaart verloor, wordt niet zelden een schreeuwende Socialist. Het is volkomen waar dat de Socialisten onderling twisten, en leiders missen die hoog genoeg staan en onbaatzuchtig genoeg zijn om eene actie in 't leven te roepen. Op hunne congressen ontbreekt het tumult niet, hunne organen zijn overvuld met per soonlijke hatelijkheden. Op hun aanstaand congres, met de Kerstdagen te Groningen te houden, zal het herstel van den onder- Hogen vrede, en pers-censuur, zij het dan ook in bedekten vorm, reeds een punt vati bespreking voor de jeugdige partij uit maken. Een feit is het dat booze hartstocht geen wereldbeweging in 't leven roept. Maar een feit is het evenzeer dat in het socialisme een waarheid gemengd is, die het racht geeft. Een feit is het dat de ln- ''''nationale pas in 1864 opgericht, en kort l'iarna '"duigen gevallen, toch den stoot ïeett gegeven aan eene beweging die na een kwart eeuw Europa in rep en roer gebracht. Een feit is het dat de begrippen de dooven tot hooren den iea tot zien roepen en wijzen op niet aÏÏIïlervoiien toestand van een talrijke, met recht en reden, klagende klasse in de maatschappij Een feit is het dat wij, meelevende, ons niet onttrekken kun nen aan den stroom des levens. Slechts een Diogenes in zijn ton of een pilaar-heilige op zijne eenzame verhevenheid is daartoe bij machte. Hoe vervelend ook het praten over hetzelfde onderwerp zijn moge, het dagblad moet de trouwe tolk zijn van wat daar omgaat in hoofd en hart. En de wet der stof en het lot der menschheid is, dat overal, aan den hemel en op aarde, wisseling van vormen en ver schijningen, bij voortdurende eenheid van wezen plaats heeft. Hetzelfde schouwspel bij allerlei kleur- schakeering. Hetzelfde thema met verschillende variatiën. Gelijk aan het uitspansel dat zich welft boven ons hoofd, nu eens lichtpunten ver duisteren, en dan weder andere te voor schijn treden, maar dat altijd in wezen onveranderd i« gebleven, zoo ook is het leven om ons heen als een kaleidoscoop met wisselende beelden, met schijnbaar groote variatiën, maar voor het oog des kenners, en voor het oor des scherpen waarnemers van onbeduidende beteekenis- Denkt u de maatschappij in Paradijstoe stand geschapen opdat ze volmaakt worden zou. Niet die natuur te laten voor wat ze is was de roeping des menschen. Hjj zal ze veredelen, volmaken. De landman zuivert zijn zaaikoren, de boomkweeker ent zijn vruchtboomeu, de bloemist maakt zijn ruiker schooner door vermenging der soorten, de paardenfokker veredelt door kruisinglhet ras, de ethmoloog graaft kanalen of scheurt landengten, de werktuigkundige weet water in stoom en alzoo in kracht om te zetten, de visscher brengt de parelen op en de mijngraver het edele metaal of diamant om ze aan den smelter of slijper ter veredeling over te geven. Zoo wordt de natuur, geschapen tot ons onderhoud en arbeidsveld, op elk gebied verfijnd en veredeld. Natuur en kunst treden gezamenlijk op om te leiden en te regelen, om te ontlokken of te weren. Heerlijk ideaal, alzoo de natuur rondom zich te zien, geschapen met bijna onuit puttelijke kracht, en de krachten van ^die schepping den mensch dienende. Heerlijke bestemming, die natuur te veredelen, te volmaken opdat, zij den mensch dienende, de mensch op zijn beurt God dienen zou Maar wat struikelblokken liggen niet op den weg van dit heerlijk idealisme. Natuur moet veredeld worden door kunst, maar tot die veredeling moet de mensch tu«schen- beide komen. En de mensch kan dwalen, en hij dwaalt menigmaal. En de mensch leeft in zonde. Hebzucht en heerschzucht, om deze alleen te noemen, werken storend op de veredeling van de natuur, waartoe de mensch als tusschenpersoon optreedt en optreden moet. Nu eens treedt hebzucht of heerschzucht met geweld en dan weder in den vorm van wetgeving of usance op, om de geleidelijke omwikkeling te storen van het proces dat lot einddoel heeft: volmaking van het geschapene. En waar deze zanden of dwalingen zich ontwikkelen en klimmen tot zekere hoogte daar is de sociale kwestie geboren. En naar die zijde waar de misbruiken overheerschende zijn, daarheen richt zich dan ook het verzet. Een despoot moge eenigen tijd de volken knielende voor zijn macht zien, het einde is dat de despoot zelf een geketende wordt. Regeermacht moge het volk in slaafsche onderdanigheid doen buigen, het einde is, dat het volk, tot zelfbewustzijn ontwaakt, zqne heerschers verplettert. Schoon en kernachtig teekent de Prediker dit valschelgk ingrijpen en stoornis brengen in den loop der ontwikkeling van natuur en kunst, als hij zegt: «Ik zag aan, alle de onderdrukkingen, die onder de zon geschieden, en ziet, daar waren de tranen der verdrukten, en aan de zijde hunner verdrukkers was macht.» Tegen die macht, eertijds aan de zijde der regenten, nu aan die der maatschappijen en vennootschappen gaat de klacht, en nu moge, en terecht de waarheid worden verkondigd dat de menscnenwaarde hooger is dan vroeger De gemiddelde levensduur moge door hygiënische voorschriften langer zijn, voor volkonderwijs en voor volksver maak moge veel gedaan worden, de loonen mogen meer gestegen zijn dan de eerste levens behoeften, dat alles moge voor geen tegen spraak vatbaar zijn.Door al deze redeneeringen wordt niemand bekeerd dan hoogstens ten opzichte van zijn buurman. Toch gevoelt de maatsshappij zich ziek en ongelukkig en heft daarom haar weeklagen aan. Doctoren zonder tal komen aan met allerlei middelen en middeltjes tot verzachting der ellende. Maar tegen de hoofdkwaal weet niemand raad. En die hoofdkwaal is dat de behoeften veel sterker vermeerderen dan de middelen tot bevrediging. Wat heden weelde is, is morgen behoefte. De werkman moge bet ar wonen en beter gekleed zijn dan voorheen, wat doet het tot de som van zijn geluk als betere woning en kleeding opgenomen is onder de behoeften te voren onbekend Onze burgerij zou zich diep rampzalig gevoelen in wat hunne vaderen als het hoogste comfort prezen. Uiterlijke behaag lijkheid is ook daar evenmin oorzaak van innerlijk welbehagen geworden. Dat, en dat alleen is voor de meesten de hoofdoorzaak van de winterklachten die geslaakt worden. O, zeker, het zou dwaas zijn het oog te willen sluiten voor den abnormalen toestand waarin onze boerenstand verkeert het zou onredelijk zijn de concurrentie te mis kennen die in vele vakken het loon tot een minimum dalen doet, het zou onbillijk zijn niet te rekenen met de werkloosheid die zoo menig mensch voor langer tjjd tot niets doen doemt -— het zou van blindheid getuigen indien men niet zag dat menige oude van dagen, aan den avond zijns levens, een mager stuk brood krijgen moet. Van dat alles ben ik diep overtuigd. Maar niet minder ben ik 'overtuigd dat standsverheffing, luxe tot in de minste standen, en gewaande behoeften een der grootste oorzaken zijn van de tallooze win terklachten. Op den goeden weg voor ons maatschappelijk leven staan twee handwij. zers waarop te lezen staatwerken en sparen. En ook no g als we het opschrift van deze handwijzers hebben leeren verstaan, zal het uitnemendste van onze dagen, ook op maatschappelijk gebied, moeite en verdriet z\jn. De aarde zal geen aarde en de mensch geen mensch meer zijn als de Paradijstoe stand weerkeert. De menschheid niet de mensch beweegt zich in een cirkel voort, heeft mr. A. H. des Amorie van der Hoeven voor een twintigtal jaren gezegd. De mensch heeft een individueele bestem ming, en de christen heeft de zekerheid van een leiJing Gods in de geschiedenis. Wie aan die bestemming niet gelooft die leiding niet bemerkt, moet wel een sombere, troostelooze opvatting hebben van het levenvan de zoodanigen is het niet vreemd te hooren tallooze winterklachten. M. d. K. De toestand van den heer Keuchenius blijft zorgwekkend. Het einde nadert met rassche schreden. Al ons volk zoo zegt De Standaard lijdt met den lijdenden broeder mede en ook buiten onzen kring wekt zoo tragisch en toch zoo heldenmoedig doorgestaan Ijjden een gevoel van duernis en eerbied. In zijn voortreffelijk boek «Onze Plichten» geeft de schrijver ^dr. J. Th. de Visser) onder meer een hoofdstuk waarin hij toont zijn wereld uitnemend te hebben opgenomen en begrepen. Hij klaagt daarin over een onzer natio nale zonden den hoogmoed Hoog acht hij den adel, wanneer hij waarlijk geadeld is eenige voorwaarde om zich in dezen tijd te handhaven. Nationaleri trots kan hij dragen. Maar persoonlijke hoogmoed is hem een gruwel. Vooral bij de kinderen ouzes volks. En de achteruitgang is ook in dit opzicht zoo groot I Met instemming schrijven wij enkele zinsneden over «Ondergeschiktheid vinden wij nog wel bjj het oudere geslacht, maar bij het jongere helaas 1 zeer weinigde eischen der wel voegelij kheid worden niet veel meer be dacht, hoeveel te minder betracht: den geest der gehoorzaamheid zien wij bij den dag verdooven en de eigenwijsheid toenemen. Zijne plaats weten, op die plaats werken met alle inspanningop die plaats zich volkomen gelukkig gevoelen wie zal beweren dat dit aan de orde van den dag is Welk een houding neemt menige dienst bode aan? Hoe poseert menige werkman? Wat is het bedrijf van menigen zoon en menige dochter uit den geringen stand, aoders dan uit hun stand te geraken? Lijdt ons volk niet in zijn onderste lagen aan grooUchheid? En nu hebben wij nog de bourgeoisie waar zoo menige parvenu onder schuilt. Al wat de groote lui doen, willen zij nadoen. Wanneer zij eens met iemand van hooge geboorte gesproken hebben, dan heet het dat zij dezen zeer goed kennenen heeft die iemand hen eens genoodigd dan hoort ge ieder oogen blik van hun vriend baron X. of jonkheer N. Zij zetten zich in postuur, plooien hun mond en spreken gemaakt of een beetje Fransch, alleen om een goeden indruk te maken op hunne meerderen, terwijl het misschien voor hen gelukkig is dat zij zoo door hoogmo d verblind zijn dat zjj den tegenzin niet bemerken door hen opgewekt. Diezelfde menschen kunnen o 1 zoo leelijk tegenover hunne minderen zijn en zoo plat wezen in hunne eigene omgeving. Dat doet er echter minder toe als zij maar een hoo- gere conversatie winnen, als zij maar de allures kunnen aannemen van een hoogeren stand, als zij rrnar op wie vroeger nevens hen stonden den indruk kunnen teweeg brengen dat zij hen zijn voorbijgesneld Ik heb eens gelezen van een Carthager, Hanno, die vogels in een donker hok had opgesloten en iederen dag die vogels t-achtte te leeren zeggen «Hanno is een god». En als zij het konden, zond hij ze de wijde wereld in, om overal de tijding te brengen dat Hanno een god was. Wij behoeven de Hollandsche Hanno's werkelijk niet met een lantaarn te zoeken.» Wij schrijven dit niet over, dew\jl de schrijver iels nieuws vertelt. Maar om de onzes inziens uitnemende wijze waarop hg den tijdgeest heeft ge- teekend, ook daarin dat ieder eeu stand hooger wil schijnen dan hij is; en in zijn kring het hardst gelooft in eigen «godheid». *c Mag men de liberale pers gelooven dan heeft de heer DomeJa Nieuwenhuis Woens dagavond in een samenkomst met werkloozen weer zijn oude tactiek van olie in het vuur werpen, niet verloochend. Reeds vroeger had hij een uit haar verband gerichte zinsnede uit Luthers geschriften gebruikt om de lieden tot het berooven der bakkerswinkels aan te zetten. Deswege door het Handelsblad op de vingers getikt, verschool hij zich thans achter de uitvlucht dat niet hij het had gezegd, rnaaf Luther. Die een brood steelt bij een bakker als hij honger heeft, is geen dief, had Luther immers gezegd. En Fredei ik de Groote had eens verklaard Als er een gezin is zonder eenigen bijstend: en in den afschuwelijken toestand dien gij afschildert dan zou ik nietaarzelen te erkennen dat diefstal wettig wordt. Van Tienhoven meent dat onder de werkloozen velen zijn die hun vak niet verstaan. De regeering en de pers zijn twee handen op éen buik. De regeering stuurt ons van het kastje naar den muur. Als er aanslagen gebeuren als Zaterdag in de Fransche Kamer dan is men er gauw genoeg om bij wetten te maken, maar voor de werkloozen doet men het niet. Ziedaar iets van den rededeertrant van dezen vriend der werkloozen. Nog meer opruiende woorden werden gesproken. De laatste spreker een sjouwerman bleek echter nuchter te zijn, Hij wees er op dat bakkers ook menschen zijn die op zware lasten zitten, en dat men de bakkers niet meest benadeelen, door hun brood te stelen of at te dwingen. Een bede, waaraan hij de mededeeling liet voorafgaan dat hij een geheelen dag tevergeefs had staan dringen om een kaartje te krijgen voor werk, en voor hetzelfde doel twee uren lang tevergeefs had ge wacht bij den buurtmeester. Deze onbekende werklooze begreep het dus beter, of liever toonde een man van nobeler zin te zijn dan zijn leidsman Domela Nieuwenhuis, al beroept deze zich daarbij op een woord van Luther, uitgesproken in een tijd die nog heel wat drukkender was dan de onze. Zola, die met zijne gemeene realistische romans duizenden jongelieden voor immer bedorven heeft, en door de prediking der meest ongetemde bandeloosheid het anar chisme bevorderd, moet thans de maatregelen tot fnuiking van den overmoed dezer door hem zeiven mede opgeroepen geesten, hebben toegejuicht. Hij ziet ook wel nadeel in dat aan banden leggen der vrijheid, maar zegt hij van twee kwaden moet men het beste kiezen. Welk een droevig terugkomen op wat men jarenlang als de waarheid heeft aan geprezen. Welk eene bekentenis eener totale krachteloosheid van het stelsel door de liberale denkers der eeuw tot volmaking der maatschappij uitgedacht, spreekt zich hierin uit. Zola heeit het dan ook ronduit erkend «Na dertig jaren strijd gevoel ik mij geschokt in mijn overtuigingen. Het godsdienstig gevoel zou dergelijke leerstellingen belet hebben zich te verspreidenmaar is het tegenwoordig niet bijna geheel verdwenen TVie geeft ons een nieuw ideaal Vooral die laatste uitroep is tragisch, en geeft veel te denken 15 Dec. '93. De Commissaris der koningin in Zeeland, maakt bekend, dat de sluiting der jacht op klein wild, met uitzondering van die op houtsnippen, ook met schietgeweer, in de provincie is bepaald op Zaterdag 30 December 1893, met zons-ondergang, en dat het tijdstip van de sluiting der jacht op houtsnippen en waterwild nader zal worden vastgesteld. Het adres van den heer J. B. T. Hugenholtz, predikant te Aksel en vice-pre sident der aldaar gevestigde afdeeling der Nederlandsche Vereeniging tot bescherming van dieren, in zake de afmaking der opge vangen honden te Amsterdam, is, voorzien van 3464 handteekeningen, den lln dezer aan den gemeenteraad aldaar toegezonden. Vele mannen van naam en positie hebben hunne adhaesie aan genoemd adres geschon ken. Bij kon. besluit is aap M. Luteyn Mazure te Oostburg op verzcfek met ingang vaD 1 Jan. '94 eervol ontslag verleend als plaatsvervangend districts veearts. Goes- Gemeenteraadsvergadering van Dondei dag 14 Dec. 's avonds 8 uur. Voorzitter de heer Burgemeester. Afwezig met kennisgeving de lieer v. Asperen Vervenne. De notulen der vorige vergadeiing worden

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1893 | | pagina 1