NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. CHRISTELIJK- HISTORISCH KIM 1893. to. 143. Dinsdag 5 8epfem6ec. Seoende laargang. VERSCHIJNT F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN IJK. elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,02 5. UITGAVE VAN G. M. KLEMKERK, te Goes EN van I 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Westkapelle, 6 Sept.Koudekerbe, ook voor Biggekerke en Meliskerke 7 Sept. Aangifte van bietenland. Onder dit opschrift schrjjft de Pr. N.-B. Sommige bladen hebben hunne goedkeuring uitgesproken over den maatregel der suiker fabrikanten om de voorschotten, plus de rente met de boete te eischen van hen, die bjj verschillende fabrieken aangilte hebben gedaan, dewijl daardoor een eind zal komen aan de bedriegeljjke aangiften. Wij be twijfelen echter of op deze wjjze het doel bereikt zal worden. Wij weten zeer goed, dat vooral niets bezittende arbeiders, die land huren om bieten te teeleo, zich aan twee- of driedubbele aangifte schuldig maken. Deze hebben echter niets te geven en ook niets te verliezen, zoodat zij er bij executie toch ongedeerd afkomen. Voor landbouwers die bezittingen hebben, is deze maatregel voorbarig, want indien zjj op hun voorschot tekortkomen, kunnen zij, bij onwil om te betalen, ge rechtelijk betaling eischen. Voldoen zij echter aan hunne verplichtingen en leveren zij voor zooveel of meer als zjj voorschot genoten hebben, dan hebben de fabrikanten niets te eischen. De fout zit echter bij de agenten. Deze doen in den regel geen onderzoek, ol de aangever wel zooveel land heeft, als hij aangift. Sommigen schrijven in hun eigen belang met opzet meer op dan zjj weten dan de aangever kan beteelen en geven dus veel te groote voorschotten. Hielden deze zich stipt aan de gewone bepaling van f 70 per H.A. van werkelijk beschikbaar land, dan zouden de fabrikanten niet licht schade beloopen. Maar op deze wijze laat men er velen inloopen, die volstrekt geen kwade bedoeling hadden. Wjj kunnen dus de thans genomen maatregelen in geen enkel opzicht toejuichen. Ook hier moet de regel geldenbeter het kwaad te voorkomen dan te straffen. Dergelijke praktijken hebben wij ook op gemerkt bjj de agenten van brandwaarborg maatschappijen, vooral bjj de A. G. Bruxelles De agent vraagt voor hoeveel men zjjn pand wil laten verzekeren en al is die som ook driemaal te hoog, toch wordt zjj aangenomen en laat men er van betalen. Zoodra het huis afgebrand is, treedt de Maatschappij geheel anders op. Men meet lengte en breedte en berekent dan hoeveel waarde het pand had, waarnaar men na aftrek FEUILLETON. Koning Dood, de oude slang, vergaderde al zijn dienaren die hjj uitgezonden had om de menschen te verderven rondom zjjn troon om dengene on hen, die met de meeste trouw zijn opdracht volbracht had, die zonder mededoogen de menschen ver dorven, vernietigd en van het pad der waarheid afgebracht hail met een gouden diadeem te beloonen. Zeven zjjner trouwste dienaren, die aanspraak op deze kroon meenden te hebben, traden naar voren. Achtereenvolgens hielden Koorts, Honger snood, Storm, Tering, Ongeluk en Oorlog nun pleidooien en reeds wilde de Koning hem, die zich Oorlog genoemd had de kroon toereiken, toen de laatste zjjner dienaren tot hem trad. Hij was in lompen gehuld en bedekt met vuil en onreinheid, zjjn roode oogen puilden uit, en in zjjn bevende band hield hij een glas. Als een vervloekte en onreine, als een, die de gansche mensch- eul tot smaad en schande brengt, stond fU V°°r- den honing, i 5 hield zich aan den troon des konings vast, omdat hjj op de voeten wankelde, zjjn nieen knikten en met heesche stem zeide hgt Wacht een oogenblik, o koning, hier van de waarde der ruïne, betaalt. Indien de agent dit alles vooruit zeide, zouden velen zich wel wachten om boven de waarde te assureeren, daar zjj dan zouden begrjjpen, dat hun dit geen vooral, maar schade oplevert. Ook dezen beroepen zich op de polis waaraan dat alles omschreven is, doch de meeste teekenen deze zonder gelezen te hebben. Ook tegen deze prak tijken achten wjj het plichtmatig te waarschuwen. ln de tweede Kamer is herhaaldelijk beweerd dat de troon onzer Koningin ge vaar loopt wanneer men aan mannen uit nog lagere kringen dan de tegenwoordige een stembiljet in de hand geeft. Onder het zoogenaamde mindere volk zou dan de Oranjehaat moeten wonen Dit is in strijd met de geschiedenis, geljjk o. a. «De Keuvelaar» ons te verstaan geelt. «Den 16den Juli 1795 vaardigden de Staten van Holland (let wel 1 de Staten van Holland En dat waren geen arbeiders, geen schippers of handwerklieden of zulk klein gedoe, maar heeren 1) een bekendmaking uit, waarin o. a. verboden werd het dragen van Oranjelinten, Oranjebloemen, het ver toonen van Oranjeboomen, het Oranje boven- roepen, het zingen van Oranje-liedjes of van het Wilhelmus van Nassauen. Ja waarljjk, het Wilhelmus was ook een verboden lied. Wie zou ooit hebben kunnen denken, dat zoo iets in Nederland kon gebeuren. Ja, de heeren durfden I Het dragen van een Oranje-horlogebandje bracht iemand in de gevangenis. Wie een goudsbloem in den mond had, was niet meer waard op vrije voeten rond te loopen. Wie het durfde wagen te roepen: «Vivat-Oranje!» die be hoorde tot het uitvaagsel van hel menschdom. De vrouwen, die groenten verkochten, mochten de wortels niet meer boven in den korf leggen, maar moesten ze onder de 9ndere groenten verstoppen. Of de heeren ook nauw toekekenWant die wortels herinnerden door hun kleur aan Oranje! «Oranje-woitelsI Puik, puik, puik!» zoo riepen de arme sloven onder gewoonte langs de straat. Maar jawel 1 Dat werd hun anders beduid. «Gele pee!» Dat zou voor taan de naam zjjn, zeiden de heeren. Wat waren de heeren groot! «Princesseboontjes 1 Lekkeren malsch!» zoo wilden de arme koopvrouwen roepen. De stakkerts wisten niet anders, of dit was van Adams tjjd af al gewoonte geweest. «Houdt u still Niets van den Prins of de Prinses I Slaboontjes zult gjj roepen 1» kom mandeeren de heeren. Wat waren de staat voor u de man van de flesch, een vriend van het verscheurende dier, van de tijgermelk des toovenaars, van den wagge lenden gang, van den stinkenden adem. Ik kan u bewijzen, dat ik er meer ten gronde heb gericht dan al degenen, die voor mjj aanspraak op de kroon maakten. Ziet gjj ginds dat schoone huis met de vleugeldeuren en helder verlichte ramen, waar de menschen dag en nacht ingaan Dat is de herberg van het vuurwater, waar ik mijne toover- kunsten uitoefen. Honderden van zulke plaatsen ziet gjj op de kermissen der jjdelheid in het gansche land en op alle hoeken der straten in steden en dorpen in de huizen, waar rjjken zich verzamelen, op de wegen, waar voer- tuigtn gaan, nergens ontbreekt het aan zulke herbergen. Waar ik mij vertoon, komen de menschen tot verderf. Zie, hoe men daar binnenstroomt, het zjjn scharen van mannen en vrouwen, ouden en jongen. Daar treedt een jong meisje binnen, schoon van aangezicht, goed gekleed zie, daar komt zjj naar buiten met wankelenden tred, verwilderden blik, zjj is verleid, zjj heeft hare schoonheid, hare eer, hare waardigheid verloren, zjj jjlt den dood tegemoet, haar ondergang is nabjj. Wie kan zulke daden doen als ik Duizenden en nogmaals dui zenden sleep ik, als dat meisje ten grave, eer zjj het leven recht genoten hebben. Sterke krachtige mannen onderwerp ik heeren liberaal 1 Maar die vrouwen konden zich maar niet terstond naar die nieuwe mode schikken. Ze hadden reeds zoolang «Oranjewortels» en «Princesseboontjes» ge roepen, en Oranje lag haar ook zoo na aan het hart, dat ze zich telkens vergisten. En dan moesten ze achter de tralies, want de heeren moesten toch baas bljjven 1 Een lakenkooper in Den Haag, een echte Oranje-klant, hing in dien tjjd eens drie stukken laken buiten. Het eene had de Oranjekleur, en dat hing hjj bovenaan het tweede was wit en dit plaatste hjj in het midden, en het derde, dat blauw was, onderaan. De man dachtdat kan ik nou vrij wagen, want dat hebben de heeren niet verboden. En dat was waar 1 De heeren waren wel scherpzinnig, maar zjj hadden vooruit toch niet kunnen denken, dat iemand hen op die manier zou treiteren. Onze koopman had er dan ook veel schik van. «Dat is nu eens het echte oranje blanje, bleu I» dacht hjj, en hjj wreef zich de nanden van pleizier. «Zeg eens, man, waarom heb je daar zoo'n gek spektakel gehangen?» vroeg hem een dienaar van de heeren. Nu wist hij wel, hoe laat het was, maar hij dacht«Wacht eens, vriend schap, daar zal ik je ereis een antwoord op geven, dat je mjj nooit weer zoo'n vraag doet. Krijg ik dan straf met alle pleizier, hoor!» «Dat zal ik je wel vertellen, vrted 1» zeide hjj. «Dat oranje-stuk daar boven durfde ik niet onderaan hangen,' want dan zou iedereen, die hier voorbjj kwam, er een kus op drukken, weet je? Zoo dol zjjn ze allemaal op Oranje! Nu hangt het zoo hoog, dat ze der niet bjj kunnen, begrjjp je Ze zouden mjj anders met hun gezoen den heelen lap bemorsen, zie je?» O, wat keken de heeren zuur, toen ze dit hoorden. En de koopman moest een geld boete betalen. En dit deed hjj met het grootste genoegen. Wat waren die heeren lieftallig Een ander koopman leverde on» een pakje af, en zie, de guit had er een oranje papier om gedaan. Dit was immers niet verboden 1 Hjj moest gegeeseld worden, zeiden de heeren. En het gebeurde ock. Maar onze vrind zei later, dat eene geese- ling voor Oranje heelemaal geen zeer deed. Zoo'n deugniet 1 Wat waren die heeren rechtvaardig Een mevrouw in den Haag had een Oianje- boompje in de kamer voor het venster staan. Als ze nu geen mevrouw geweest was, had ze zeker ook een geeseling ge kregen. Ze moest dat ding van voor het venster wegnemen, zeiden de heeren. Wat KW3HW———1^— aan mijne heerschappjjzjj worden oud en beverig voor den tjjd en gaan voor eeuwig verloren. Is een jongeling eerst nog bevreesd, dan geef ik hem den gerstedrank. Ook de kinderen veracht ik niet. Bjj hen begin ik daarmede, dat ik ze de glazen en flesschen laat uittikken, dan verlangen ze van zelf naar meer. Ik krijg ze gauw genoeg in mjjne macht, want zjj noemen het spjjs en drank. Zoo er nog twjjfel in uw hart is, o koning, laat dien varen, want ik heb u het trouwst gediend. Ga naar de gevan genissen de dieven, moordenaars enz., zullen u zeggen, dat ze grootendeels door mjjn toedoen daar gekomen zjjn. Ga naar de krankzinnigengestichten, zie, hoe de menschen daar als wilde dieren zjjn, hun verstand is van hen geweken als een nevel; het zjjn wandelende lijken, hoor hoe zjj razen. Dat is grootendeels mjjn werk. In alle oorden, bjj alle volken ben ik bekend. Hier noemt men mjj brandewjjn, daar jenever, ginds vuurwater, elders tjjgermelk, overal de sterke drank, sterker dan de mensch, sterk om den heer der schepping te doen dalen beneden het dier, woest te doen worden geljjk de tjjger. Ck ga de huizen binnen en jaag de man nen naar buiten en begraaf hnnne hoofden in het sljjk en hunne vrouwen worden we duwen. Ik neem de jonge vrouw en breng haar daarheen, waar ik heerschdan moet waren de heeren galant I De mooiste grap hadden ze Dog in den 'Haag met een kleermaker. Deze man had het ongeluk, dat hij Hoezee heette. Toen hij nu eens op het Binnenhof kwam, werd hjj door anderen bjj zjjnen naam geroepen. En daar had je de heeren, neen, de poppen aan het dansen. Daar werd «Hoezee I» ge roepen en dat op het BinnenhofDat was gruwelijk, zeiden de heeren. Wat er aan te doen Hoezee, de snjjder, kreeg bericht, dat hjj niet weer aan het Binnenhof mocht komen. Wat konden de heeren koddig zijn! Bjj dit snuifje zullen we het ditmaal maar laten, doch er is nog meer in de oude doos om te bewijzen, dat de kern van ons volk nog altjjd heeft vastgehouden aan de leuze Met God voor Nederland en Oranje!» Een der Atjehsche hoofden heeft zoo iets als landveraad gepleegd en onze zjjde ge kozen. De man heet Tuekoe Oemar. Natuurlijk van Nederlandsch Indische zjjde beschouwd een daad om toe te juichen. Van het standpunt van den Atjehnees daarentegen, van den vaderlandlievenden Atjehnees, een daad die verachting, althans geen navolging verdient. Nu het eenmaal geschied is, mag men maar ljjden dat het hem ernst is geweest; en dat van zjjne toenadering zoodanig partjj getrokken worde dat de oorlog er door worde beëindigd. Doch daartoe ware royale terugtrekking uit een land dat het onze niet is en waarop wjj voor geen cent aanspraak hebben, mis schien nog veiliger weg. De ooi log duurt nu al meer dan twintig jaar, en waar is het einde er van Omtrent bovengenoemden Toekoe Oemar wordt als volgt geschreven Reeds ongeveer vjjf jaar geleden deed hjj een poging tot toenadering, maar het afloopen van de «Hok Canton» en het rooven bjj die gelegenheid van mevrouw Hansen en den machinist Fay, benevens den enormen los- prjjs voor hen betaald, lag toen nog te versch in het geheugen, dan dat de gouver neur, de generaal Van Teyn, aan onder werpen in ernst kon gelooven. Het ging toen als volgt in het werk. De commandant van onze uiterste benting; Lamtih, de luitenant Njjpels, beijverde zich in het gebied van Toekoe Oemar's schoon vader Neerland 's invloed uit te breiden. De wijze, waarop hjj dit deed, trok de aandacht de man zelf zich het eten koken. Zie o koning, de duizenden van Eva's kinderen, die ik u ten offer breng. Bjj het verderf, dat ik aanrichtte, hoorde ik eens een vrouw klagen en weenen, zóó dat ik bijna rr.ijn werk staakte en de hoop opgaf de kroon te ontvangen. Zjj riep: «O wee, daar komt de Brandewjjn mjjn huis binnen, die aartsschelm, die de paleizen ver woest en de hutten niet ontziet. Ga weg, Brandewijn, die de zielen naar de hel sleept, die het geweten der blanken en der grooten van de wereld tot zwjjgen brengt. Gjj verdrjjft de gedachten aan den schepper, gjj verdooft den geest des geloofs, gjj maakt, dat men vertraagt in het gebed en dezen- de liet heeft. Gij duivelsvapen, verderver, pest, bedenksel der hel, om de volken te gronde te richten. Waar zijn de predikers, die klaagliederen aanheffen, de verstandigen die rouwzangen doen hooren Waar zjjn de menschen toch, datzjjtotU niet komen, o Heere Jezus? Brandewjjn, zjj zjjn bjj u, gjj ellendige verderver. Laat mjj tot den Allerhoogste gaan op dat ik Hem verhale van den ellendigen toestand, waarin ik mjj bevind. Laat mjj los, brandewijn, groot is de ellende, die gg aanricht. O Nederland waak op I word wakker, anders overvalt de vjjand u plot- seling. Bid, o gemeentel anders neemt de vjjand u gevangen. van den steeds wakkeren Oemar, en daar deze toen op toenadering bedacht werd, wendde hjj zich schriftelijk tot dien benting- coramandant en verzocht een onderhoud. De gouverneur van Atjeh zag daarin geen voordeel, daar hjj eerst bewjjzen verlangde van Oemar 's ernstige bedoelingen. Toen bood de luitenant Njjpels aan om buiten onze linie een samenkomst met Oemar te hebben, ten einde daar kalm de zaken te bespreken, wijl Oemar binnen ons gebied, zelfs al werd hem een vrjjgeleide gegeven, zich toch nooit geheel op zijn gemak zou gevoelen en dus wellicht beloften zou doen zonder de bedoeling ze ook na te leven. De gouverneur had echter niet zooveel vertrou wen in Oemar 's oprechte bedoelingen als de luitenant Njjpels. Deze laatste moest derhalve Oemar 's verzoek atwjjzen. Daar bleet het toen bjj. Later kwam Oemar's nogmaals op de quaestie terug en had er, bjj een onzer posten, een samenkomst tusschen hem en een onzer ambtenaren pi tats, doch ook toen leidde dit tot geen bevredigend resultaat. Thans vond gelijk men ziel, de regeering vrjjheid om op zjjn derde poging in te gaan. Hebbe zjj er nimmer berouw van! In ons no. van 1 Sept. 1892 vroeg F. of het niet op den weg der verschillende kerken en kerkgenootschappen ligt op Koninginnedag de gemeenten een uur saam te roepen tot gemeenschappeljjk gebed en dankzegging. De red. van De Bazuin, ds. Gispen, juichta dit zeer toe, doch kon zeker niet verder gaan, dewjjl de Synode, van welke hjj voorz. was, op dat oogenblik vergissen wjj ons niet geen zitting meer had. Toch zou het best kunnen gebeuren, dat de synode der gereformeerde kerken ten dezen een roeping haden het is te wenschen dat zjj in deze zitting maar eens hei initiatief neemt in deze zaak. Laat zjj alvast een bid- en dankdag tegen 31 Augustus 1894 uitschrijven. Het zouden niet alleen gereformeerden zjjn, die op Ko ninginnedag van hunne ingenomenheid met dit besluit deden bljjken. De Gispen heeft toentertjjd zoo meesterlijk geschetst hoe het in vorige eeuwen op na tionale gedenkdagen ging. Welnu, helpe hjj thans mee om, zjj het ook een zwakke herhaling van de stemming der gemeenten op dezen geliefden Wilhelminadag voor te bereiden. Wie weet, slaagt het initiatief der geref. kerken zoodat ook andere kerken of kerk genootschappen of hoe gjj ze noemen wilt, haar voorbeeld volgden. Herders van de kudden des Heilands waakt op, anders loopt de duivel met Uwe schapen weg, zjj worden geroofd, liet vuur water ontvoert ze.» «Die vrouw heeft waarljjk duidelijk ge zegd, wat mjjn werk is. Mjj komt de kroon toe, geef ze mjj.» Toen sprak de koning, na met zjjne raadsheeren gesproken te hebbenTreed toe, Brandewijn, neem de kroon, zij is uwe; gjj zijt een dergenen, die lichaam en ziel verderve, terwjjl anderen slechts het lichaam aantasten. Zjj is uwe, gjj toove- naar, die de menschen levend laatsterven. Terwjjl zjj met elkaar spelen en dansen, sterven zij zonder geneesheer en zondergebed. De kroon is uwe, o roofdier, draag ze, zjj komt u toe. Gjj staart de menschen aan als een slang de muis, zjj loopen in uwe opengesperde kaken, en wie uit uwe klauwen ontkomt, bljjft een angel ir. zich omdragen. Gjj stort ze in het ongeluk, en doet hongersnood ontstaan, omdat het graan mis bruikt wordt, gjj doet ziekten ontstaan door uitspattingen en vuilheid. Neem de kroon, war.t gg begint met de ziel te dooden. Neem de kroon Een luid «hoera» klonk door het geheele helsche leger. Eenigszins gewijzigd overgenomen uit Koning Dood en zijne dienaren*.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1893 | | pagina 1