NIEUWSBLA VOOR ZEELAND. CHRISTELIJK- HISTORISCH VERSCHIJNT G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN G E MEENSCH APSG E VO EL. Schetsen over Middelburg. 1898. llo. 186. 8afet(fag 19 lugusfas. 3niiMul> laatgang. elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p0,95. Enkele nummers0,025. UITGAVE VAN en van 1 5 regels 25 centiedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. li. Spraken we in een vorig artikel over het gemeenschapsgevoel in het algemeen, thans willen we even de eerste schreden gade slaan, die op dezen nieuwen weg zijn gezet. De nieuwe deugd wordt aangekweekt op velerlei gebied. Laat ons het sterksprekendste maar eens nemen dat de aandacht trekt en eens zien naar het gebied var. armenzorg. Bij de sterkste ontwikkeling van het ge meenschapsgevoel, die wij dezer dagen waarnemen, kan het geen verwondering baren, dat men aanklopt voor de armen bij den Staat, het lichaam dit onze ge meenschap voorstelt. Die arme tobbers, die geen brood hebben om te eten er. geen kleeren om aan te trekken, mag men, zegt het gemeenschapsgevoel, niet hulpeloos laten zwervenneen allen saam zijn wij verplicht hun hulp te bieden dat is het werk dus van de gemeenschap, van den Staat. De gemeenschap heeft er immers belang bij dat hare leden behoorlijk gevoed en ver pleegd wordendus heeft de gemeenschap daar dan ook voor te zorgen. Maar de gemeenschap heeft ook belang bij goed onderwijselk barer leden dient wet oactenveren co ztjn en geschikt gemaam om den strijd om het bestaan met goeden uitslag te voeren. En hoe zullen de kinderen in staat zijn van goed onderwijs te genieten, indien ze niet behoorlijk gevoed, gekleed, gereinigd en behandeld worden. Voor dat alles heeft alweer de gemeenschap zorg te dragen, zij zorgt niet alleen voor goed onderwijs, neen, als zij consequent doet, dan zorgt zij geheel en al voor de kinderen, en neemt de voe ding, de kleeding, de reiniging en de behande ling op zich. Uit deze enkele voorbeelden ziet men reeds, dat w-i zijn aangeland waar we wezen wil den, namelijk bij de eerste schreden, die men in onze dagen op den nieuwen weg 2et. Immers het geroep om Staatsarmenzorg is voor onze ooren niet meer nieuwde armenwet, die ondersteuning door het Bar gerlijk armbestuur alleen in gevallen van volstrekte onvermijdelijkheid toelaat, moet, zegt men, worden gewijzigdde Staat- armverzorger is een beeld, dat wij reeds in de verte aanschouwen. De Staat-schoolmeester, dat is waarlijk reeds een oude bekende, en deze voor ons onwelkome verschijning, die zich ook al in de ontwikkeling van het gemeenschaps gevoel verheugt, doet ons reeds zeer duide lijk zieD, dat wij, antirevolutionairen, geen FEUILLETON. MIDDELBURGSCHE PREDIKANTEN. XV. Teellincks voornaamste werkzaamheid bestond, uit den aard der zaak, in de pre diking des Evangelies. Laat ons uit den mond van een zijner tijdgenooten eenig getuigenis trachten op te vangen omtrent de wijze, waarop hij zich van deze zijne taak kweet. Niemand minder dan de be roemde Gysbertus Voetius zal het ons zeggen. «De Predicatiën van Wilhelmus Teelliock, hoe schriftueriyck, grondich, krachtich, ge- voelyck eude beweechlyck die geweest zijn, konnen best getuygen alle godlvruchtige zielen, olie hem gelioort hebben, ende dien hij eenen goeden reucke Christi soo me- nichmael geweest is ende noch is. Ick en sal daer met vele van seggen, als die maar twee of drie mijns onthoudens van zijne Prenicatiën gehoort hebbaevenwel daer door sulcken impressie ende ghevoelen van syn maniere van predicken kreegh, dat sedert dien tyt alle mijns herten wensch is geweest, dat ick ende alle Leeraers hier te Lande sulcken fatsoen ende kracht van predicken mochten nadoen. Met recht mag hij eenen tweeden Thomas a Kempis (doch Gereformeerden) van onse eeuwe gehouden werden.» heil verwachten van de nieuwe deugd. Evenmin lacht ons het denkbeeld van Staats kindervoeding, Staats-kiuderkleeding, school baden en wat dies meer zij bijzonder aan, integendeel, de eerste teekenen van het ontwaakte gemeenschapsgevoel hebben reeds onze instemming niet. Dat hebben ze ook niet op elk ander terrein. De Staat één groote werkgever, ook dat denkbeeld scliijnt ons niet aanbe velenswaardigwant het zal nu wel reeds duidelijk zijn aan onze lezers, dat men die gemeenschap zoo ruim kan hebben als men wil, en ten slotte eindigt met voor alles bij de gemeenschap aan te landen, en dan is men in den soeialistischen heilsstaat. Neen, wanneer wij over de ontwikkeling van het gemeenschapsgevoel hoeren juichen, dan kunnen we daarmee niet instemmen. Wij, Christenen, mogen niet vergeten dat aan het «Gij zijt allen broederen», deze woorden voorafgaanEen is uw Meester. En met den wil van dien Meester is het zeer zeker in strijd te achten, wanneer wij al.es wenschen op te dragen en alles moeten verwachten van de gemeenschap. Wij moeten met al onze bekommernissen niet vluchten tot de gemeenschap, maar tot den Heere onzen God, die ons geleerd heeft li&fc we jcltit i\ecl anders vtullen doen, dan in de dagen van heden wordt geëischt. Hij heeft voorde verzorging van de armen niet de onbarmhartige gemeenschap aan gewezen, maar aan de kerken door haar diakenen opgedragen den armen Christelijke handreiking te doen. Van een barmhartige gemeenschap spreekt ons Gods Woord niet in den zin, waarin men dat heden verstaat; er wordt een zegen aan den blij moedigen gever toegezegd, en toch weer wordt het individualisme, het zonder eenig verband optreden van enkele personen in dezen ook niet op den voorgrond gesteld. Zoo ook geeft de Heere God aan de ouders de taak om hun kinderen «op te voeden in de leering en vermaning des Heeren.» En het spreekt van zelf, dat als men zijn kinderen aan de gemeenschap afstaat, dat men dan tegen het Woord en den wil des Heeren ingaat. Naar die gemeenschap is men dan ook om hulpe gekomen uiteen soort wanhoop. Men had God verlaten, wilde van Zijne ordinantiën niet weten en eindigde met voor den Heere der Heerlijkheid de gemeenschap in de plaats te schuiven. Eti dat nu is de fout. Is die toeleg eenmaal gelukt dan zal men niet meer spreken van het eerbiedigen van Gods wet, maar van een gehoorzamen aan Trouwens, Teellinck zelf geeft ons reeds eene goede verwachting in dit opzicht, als hij schrijft«Soo is het allenthalven ghe- raden, aen een P"edicant, dat hij niet soo seer en soecke met aerdighe bloemkens ende bevallige concepten zijn Predicatie te ver sieren, als wel met bondighe, Goddelycke ende Christelijcke redenen deselve over al te verstereken, dat betaemt soo best de Majesteit van het woort gepredikt, ende werekt aldercrachtichst tot beteringe der menscheo.» Ia het 4e boek van zijn «Noodwendigh vertoogh» sprekende over de «remediën, om de gbebreken te beteren, noemt hij allereerst de bediening des Noords. Deze mag, volgens hem, geen dispuut wezen, maar moet zijn eene aanwijzing, hoe de Christen, die door het ware geloot Christus is ingelijfd, te werk moet gaan, «om door den gheloove oock sap, sterekte ende ver- moghen van den Heere Christi te trecken, tot overwinninghe van onse sonden ende tot beteringhe van wat onder ons ontstelt is.» Voorts stelle de prediker ook voor den aard, de natuur en de werking van het ware geloof tn het geestelijke leven, opdat daardoor de onbekeerden worden gebracht tot de bekeering. Wat den vorm betreft, waarin hij predikte, meldt de geschiedenis ons het volgende. Vooraf ging eene korte uitlegging tan den tekst; volgden de voornaamste leeringen, de wetten der gemeenschap. Dan zullen voor de kinderen der gemeen schap de heerlijkste geboden Gods niet meer bestaan. De kinderen zullen hun ouders niet meer liefhebben maar moeten hun eerbied be wijzen aan de gemeenschap, waaraan zij zonder vader cn moederliefde, door de ouders zijn overgegeven. Barmhartigheid gaat de wereld uit, óok al blijft de armoede er in. De gemeenschap heft belasting, en betaalt daaruit wat zij voor de armen noodig heeftof liever, de gemeenschap zal eenmaal zorgen dat er geen armen meer zijn I Gaven der liefde worden niet meer gevraagd, belastingen zullen deze offers der dankbaarheid ver vangen. En dat alles zou reeds erg genoeg zgn, indien men met menschen had te doen, die niet geneigd waren om voor zich zeiven boven anderen voordeelen te genieten. Maar de zonde, daar zal ook de gemeen schap rekening me ie hebben te houden, en die zal zorgen dat deze droom een droom blijft en geen werkelijkheid wordt. De Christenen gelooven dus eenvoudig in die gouden toekomst van de volkomen ont wikkeling van het gemeenschapsgevoel niet. Daar rekende dan ook het Christelijk Sociaal Uongres heel weinig mee. Wanneer men de handelingen van dat Congres nog eenmaal doorbladert, ziet men dat niet alles werd opgehangen aan deze schaduw, dat een sterkere ontwikkeling van het ge meenschapsgevoel de sociale toestanden ver beteren zal. De Christenen jagen geen droombeelden na, doch behooren te buigen voor het Woord Gods. En als grondregel hebben ze niet te ver geten het heerlijke gebodGij zult den Heere uwen God liefhebben boven alles en uw naaste als u zelveo. Aan deze twee geboden hangt de gansche wet en de profeten. Gehoorzamen aan dit gebod Gods maakt de hedendaagsche ontwikkeling van het gemeenschapsgevoel overbodigwant wie voor den Meester leerden buigen, zullen de broederen liefhebben. De Tweede Kamer heeft met twee derden van het aantal stemmen goedgevonden met de kiesrechtgesprekken op te houden, en over vijf weken de verschillende amende menten in de sectiën te onderzoeken. Het lawaai dat de stemming over dit voorstel voorafging, laten wij hierbij on vermeld. daaruit te trekken, bevestigd met Schrif tuurlijke gronden eindelijk de «nutticheden die bestonden in vermaning, bestraffing, vertroosting, wederlegging enz., met tot slot eene levendige toepassing. Daarbij onder scheidde hij, naar luid van zjjne eigen mededeelingen, zes soorten van menschen; onwetenden, onwiiligen, onmachtigen, ver waanden, kleinmoedigen en welgestelden. Hij was altijd helder en duidelijk in zijne voorstelling. En wat ook zeer schoon was, er bestond eene innerlijke harmonie tusschen zijne leer en zijn leven. Dat kwam bijvoorbeeld ook uit in zjjoe voorbereiding voorde pre diking. Bij ervaring verstond hij Luthers «Bene crasse est bene studuisse:» d. i. «Goed gebeden is goed gestudeerd». Maar hjj voegde ook bij het geoed eene ijverige hand, want reeds des Maandags kon men hem bezig vinden aan zijne preeken voor den volgenden Zondag. Bij voorkeur zocht hij naar een anthropologisch onderwerp. Maar altijd stelde hij zich voor oogen, dat hij niet ten genoege van menschen had te prediken, maar ter eere Gods, als een getrouw uitdeeler der verborgenheden. Zoo is het ook voorwaar eene onverdra- gelijke stoutigheid - zegt hij ergens dat iemand, zich verlatende op zijne uiterlijke gaven, zou durven zonder behoorlijke voor bereiding voortreden om te spreken uit des grooten Gods naam tot Gods eigen volk over De Tweede Kamer, door dit kiezerscorps gekozen, men vergunne ons het nog even op te merken stelde zich aan als ware het een Haarlemsche kermis of een relletje van uit hun humeur gebrachte socialisten. De voorstanders van onverwijlde behan deling van onvoorwaardelijke kiesrechtuit breiding wier tolk de antirevolutionaire leden Heemskerk, Seret en v. Alphen, en de liberale leden Hartog, Kerdijk en Goeman Borgesius waren, moesten het zeker tot spijt van minister Tak afleggen. Het waren 8 antirevolutionairen en 25 liberalen. De tegenstanders waren 25 liberalen, 26 roomschen, en 11 antirevolutionairen. Drie voor- en twee tegenstanders ont braken. Alleen de roomsche «partij» kwam on verdeeld uit dezen strijd. Zij stemde als één man tegen. Van de liberale partij kan gezegd worden dat zij begonnen is uiteen te spatten. Van de antir. partij in hare tegenwoordige samenstelling valt al niet veel anders te constat eeren. Liberalen en roomschen volgden den antir. Beelaerts in een aanval op het ministerie Tak dat door antirevolutionairen als Heemskerk en v. Alphen gesteund werd Wie herkent in dit alles niet nu reeds den dageraad eener nieuwe aera «De liberale Unie Maar men zal toch niet willen beweren dat juist daar het hart klopt van de Nederlandsche natie.» Aldus de heer v. Del Jen, liberaal lid der Tweede Kamer voor Deventer. In de zitting van 11 Augustus jl. Het is terecht opgemerkt zoo schrijft de «Nieuwe Prov. Gron. Crt.» naar aan leiding van den tegenstand, dien de kies- rechtuitbreiding in de tweede kamer ontmoet «het is terecht opgemerkt, de ware vrijheid schijnt in Nederland wel altijd door de kleine luiden te moeten worden bevoch ten. In de zestiende eeuw is het zoo geweest, in de negentiende niet minder. De toongevende liberalen, de kringen van het beperkte kiesrecht, hehben sedert de dagen van Bilderdijk altijd de vrijheid ge kortwiekt of, als ze durfden, haar botweg geweigerd. Geweigerd aan de Afgescheidenen de vrijheid van godsdienstoefening, aan Groen van Prinsterer, c. s. de oprichting van Christelijke scholenaan de oprichters van de Vrije Universiteit de staatsrechtelijke gevolgenaan de Hervormde Kerk de vrijheid de groote dingen der eeuwige zaligheid en verdoemenis, en zich verstoute, (of hij schoon goede hersenen heelt, goede studiën, een goede memorie en een goede, prompte uitspraak) onhedachtelijk te komen voor den grooten God, om uit Gods naam den een te verschrikken met de vreeze van de eeuwige verdoemenis en den ander te troosten met de hope des eeuwigen levens. Die zulks dorst onbedachtelijk doen, die heeft billijk te vreezen, dat hem God zal slaan, den eenen tijd of den anderen, met een vloek, Levit. 102 en 3. Want ook haastige en onbedachte dingen «daer rau- welycken op den Predick-stoel te brengen, wanneer men staat (o, groote sake) in Godts plaetse, is Gedt t' onteeren, ende Gods volck te bedrieghen». Dezulken zijn ook «soo verstandighe toehoorders sulex genoech vermereken», dikwijls zoo ver van hun tekst, als zij tevoren ver geweest zijn van heilige voorbereiding om hunnen tekst wel te behandelen, «ende zijn dickwijls occasie van groot misverstant ende vele oneenichheyt ende verwerringe onder den volcke door hare rauwe ende onbedachte redenen, die sy dickwils seer qualyck te passé, jae, aenstootelycken uytbrabtelen». Mee in dit verband spreekt Teellinck de stelling uit, dat de predikanten flinke trac- tementen moeten genieten, opdat zij ge legenheid zullen hebben, om uitsluitend in hunne ambtsbezigheden te verkeeren. Zoo om zichzelf te b'ijven door de Belijdenis te handhaven; aan de Doleerenden het bezit van de goederen die niet aan de ketterij maar aan de belijdende gemeenten behooren; aan de openbare onderwijzers het recht om een andere dan de liberale politiek te propageerenaan de werklieden (eene tot nog toe zwijgende weigering) om door de oprichting van Kamers van At beid het gebied, dat hun levensgebied is, te ordenen en te regelen, en wie hebben, voor zoover iets van dit geweigerde goed dan toch verkregen is, het aan de uatie geschonken? Hoofdzakelijk de mannen die achter de kiezers stonden, de Afgescheidenen, Groen met zijn Gideonsbende, de Doleerenden, Patrimonium, de Roomsche werkliedenbond en de bond van den heer Heldt, altemaal niet-kiezers, die door de mannen van het beperkte kiesrecht als politiek onmondigen werden beschouwd en behandeld! De vraag is maar, waaraan denkt men wanneer men van vrijheid spreekt Verwart men haar ook in zijn gedachten met bandeloosheid, oproer, verzet tegen regel en wetmet het woelen en wroeten van al die ontbindende krachten, die onze maatschappij ondermijnen En hier ligt dunkt ons de groote fout der oppositie. Zij heeft zich blind gestaard op de socialistische woelingen met haar treurigen nasleep, en niet ingezien dat dit evenals de pijn in het lichaam, aanwijzingen zijn, in zekeren zin heilzame aanwijzingen, van de onbevredigde behoeften van het maatschappelijk gestel. Zoo komt men er toe om slechts te waarschuwen tegen sociaal-democratie, anarchie en wat dies meer zjj, en in de breede volkskringen, die achter de tegenwoordige kiezers staan, niets anders te zien dan een gewisse, o zeker, een ontwijfelbare prooi van de verwoesters en verstoorders.» Gelijk Berlijn zijn Stöcker, zoo heeft Bordeaux zijn Naudet, om in den socialen str(jd de zaak des Christendoms te verdedigen, het ongeloof en de vrjjdenkerjj in de arbeiderskringen te bestrijden en de nooden van den werkmansstand naar vermogen te helpen lenigen. Voor eenige jaren gaven wij een beschrij ving hoe Stöcker zich in de sociaal democratische vereenigingen begeeft, het socialisme in zijn hartader aantast, duizenden wankelende werklieden tot staan bracht en aan zich verbindt. Misschien met minder heftigheid, doch met evenveel succes arbeidt Naudet. Een paar jaar geleden predikte hij in menig predikant moet zuchten met het oog op het tijdelijke en heeft te bidden «Armoede geef mij niet Dat kan niet goed zijn voor God. Na de preek in de kerk uitgesproken te hebben, was Teellinck gewoon, ze nog eens geheel bij zichzelven te herhalen, tot eigen stichting en tot eigen beschaming, want altijd vond hij overvloedig reden, om te bidden om verzoening en vergeving voor velerlei gebrek. Daarna sprak hij ook in de week, bij zijne overvloedige huisbezoeken, nog over het gehoorde «met sijne cudde, wanneer hij bij haar kwam, als sij sijn in hare winkels, op haer ambacht, als wij occasie hebben om met hen te couten overweghe eighens, oft in een maeltijt etc». En eindelijk spoorde hij de menschen voortdurend aan, om des Zondags «in den achternoen nae de Predicatie liever hier ende daer bij vqven ende sessen, oft soo, t'samen te comen, om malcanderen te stichten in haer alderheijlichste gheloove, de Predicatie te verhalen en Psalmen t'samen te singhen», dan langs 's Heeren wegen te wandelen en den dag des Heeren in ijdelheid door te brengen. Doch over zijne beschouwing van den Zondag een ander maal. A, O.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1893 | | pagina 1