NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. Safecifag 12 Hugusfus. Seoentfe Jaargang. CHRISTELIJK- HISTORISCH VERSCHIJNT G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN IJK- GEMEENSCHAPSGEVOEL, Schetsen over Middelburg. 1893. lo. m. elken MAANDAG-, WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. pf 0,95. Enkele nummers0,025. UITGAVE VAN en van 1 5 regels 25 centiedere regel meer 5 cent. Familieberichten van I 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Yeere, ook voor Vrouwepoldei' 16 Aug.; Arneinnidcn, ook voor Nieuw- en St. Joosland 17 Aug. Oost- en West-Souburg, ook voor Ritthem 18 Aug. Yliosiugeu, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 28, 29, 30 A«'g. en 1 en 2 September. Serooskerbe, 4 Sept. voormiddags; Oostkapelle, ook voor Gijjpskerke 4 Sept. namiddags Domburg, ook voor Aagtekerke 5 Sept.Westkapelle, ook voor Zoutelande 6 Sept.Koudekerbe, ook voor Biggekerke en Meliskerke 7 Sept. "Wie on2er met opmerkzaamheid de din gen, die om hem heen gebeuren, gadeslaat en meeleeft in den vollen zin des woords; wie niet ongevoelig blijft voor de schom melingen van onze fel bewogen dagen, maar daarvan den invloed ondervindt en nagaat, zal reeds dikwerf bespeurd hebben dat vooral in de laatste jaren veel veran derd is. In de laatste jaren van de wegstervende Degentiende eeuw neemt men een geestes- strooming waar, wier adem over alle men- schenkirideren trekt en ze min of meer onder haar invloed brengt. Oude zeden en gewoonten verdwenen oude opvattingen, oude toestanden gaan heen; men denkt over zeer vele dingen gansch anders dan een twintig, dertig jaar geledenmen gebruikt woorden die voor heen nimmer werden gehoord of althans zeer zelden worden vernomenwij leven, kortom, in den aanvang van een nieuwen tijd. De een zegt dat de strooming die over ons trekt een democratische is, de ander noemt haar een revolutionairede een begroet den dageraad van den nieuwen dag met blij gejuich, terwijl de ander dat nieuwe morgeni ood niet zonder bekommering gloren ziet De een hoopt, de amier vreest, maar allen zien met verwachting uit naar de nieuwe dingen, die de toekomst in haar schoot bergt, en vragen wat ons de volgende jaren brengen zullen. Aan profetieën over die komende dingen ontbreekt het niet. Ze zijn even talrijk als de klachten, die over de be«tuande toe standen worden geslaakten daar het zijn nut kan hebben die profetieën eens van nabjj te beschouwen, willed we er thans eene bezien, waarvan de aanvankelijke ver vulling nu reeds wordt beschouwd, naar velen beweren. De profetie aie wij op het oog hebben is deze dat in de toekomst ons een vol- FECILLETON. MIDDELBURGSCHE PREDIKANTEN. XIV. «Wie kent niet Willem Teellinck, dien vuurvlamroigen ijvergeest voor God en zijnen dienst?» zoo vroeg Vrolikkert in zijn «Vlis- sing che kerkhemel» aan zjjn-: tjjdgenooten (1758). Thans ware deze vraag onzinnig, want niemand tijjkans kent tegenwoordig meer zijn naam of leest 's mans slijmerige ge schriften. Toch verdienen beide gekend te worden, vooral omdat Teellinck vertegen woordiger is in het heldentijdvak der Middel- burgsche kerkgeschiedenis, temidden van de wetenschappelijke krachten, van het gemoedelijk element. Te Zierikzee ten jare 1580 uit Joost Teellinck en Johanna Jans geboren, behoorde onze Willem tot een oud en aanzienlijk Zeeuwsch geslacht. Zyn vader, commies bg de kamer van flnantiën, door Leycester als zoodanig benoemd, bestemde hem voor de studie der rechtsgeleerdheid. Daarom vertrok hij, gelijk in die dagen velen deden, naar Frankrijk, om er de beroemde univer siteit van Poitiers te bezoeken. Vandaar als doctor in de rechten naar Engeland vertrokken, kwam hij in aanraking met Piëtisten als Dodd, Hilderson en anderen, die een overwegenden invloed op zijnen levensloop hebben geoefend. maakte ontwikkeling van het gemeenschaps gevoel wacht. Reeds op het eerste gezicht schijnt die profetie eene niet-veelbelovende te zijn. De ontwikkeling van een zeker gevoel immers zal ons niet ver brengenzal ons niet veel geven. Gevoel is zeer onzeker, hangt van allerlei invloeden afis niet aan vaste wetten gebonden en kan vaak spoediger verdwijnen, daD het werd opgewekt. Wanneer men echter zóo zwaarmoedig gaat onderzoeken r.aar de zegeningen van den nieuwen tijd, komt men niet ver; en wij verzoeken den lezer dan ook dadelijk om niet den nadruk op «gevoel» maar op gemeenschap te leggendat is dan ook het eigenlijke nieuwe van het woord: want gevoel hadden de menschen reeds eeuwen en eeuwen geleden, maar gemeenschaps- gevoel, zie, dat niet. Wat men onder «gemeenschap» verstaat, zullen onze lezers zeker reeds weten want het wordt herhaalde malen gebruiktal is het niet altijd in dezelfde beteekenis. Men heeft het ovtr de belangen van de «gemeenschap», en dan bedoelt men er mede die belangeii, die ons allen rakenallen gemeen zijn. Onze bijzondere belangen liggen daar natuurlijk buiten, maar de belangen van ons allen saam zijn onze gemeenschap pelijke belangen Daaruit volgt dat een gemeenschap groot en klein kan zijn, en dat men zulk een gemeenschap kan uitbreiden. In een doi p van zeshonderd inwoners zijn enkele zaken, waar al die inwoners belang bij hebben: dat zijn de belangen van die gemeenschap. Is de gemeente grooter dan zeshonderd inwoners, dan is die gemeenschap dat ook en telt men alle bewoners van een land bijeen, dan heeft men reeds een vrij groote gemeen schap, die voor ons land de belangen van een kleine vijf millioen zielen omvat. Maar daarmede is men er nog niet. Want ons land is maar een klein stukje van de wereld; en om nu een aarlijk grootsch geheel te krijgen, dient men de gemeenschap zoo groot mogelijk te nemen, denkpn wede grenzen tusschen de weielden en de landen weg en behoort al wat mensch is op aarde tot ééne gemeenschap. Zoover bijv. ging het ook inde dagen van de Fransche Revolutie, toen zekere baron Klootz een troep menschen bij elkaar scharrel de, die heette samengesteld te zijn uit alle natiën en tongen, en waarmede de brave Klootz aan Frankrijk wilde doen aanschouwen dat heel de menschheid over de zegeningen der Fransche Revolutie juichte. Alle menschen broederen, geen rassenhaat bmb—B—aww v.immmrwsmHmamisatirxBvr?armvn**Ktm Bij die Piëtisten ging het er dan al heel «gemoedelijk» to men leefde in die kringen inderdaad vroom, 's Morgens gjng niemand aan het werk, alvorens gebeden en een hoofdstuk in den Bjjbel gelezen te hebben; zelfs werd den dienstboden een behoorlijke tjjd daartoe gelaten. Dan ging ieder aan zijn arbeid en met den middag las mén gezamelijk in den huiselijken kring een hoofdstuk in de Schrift en bad men met gebogen knieën. Onder het eten sprak men uitsluitend ovtr wat ieder uit het gelezen hoofdstuk had opgemerkt. Soms beant woordde men vragen, die men den vorigen dag had gesteld. Dan zongen zij een psalm en gingen weer aan 't werk. Insgelijks deden zij bij het avondeten. Voor het naar bed gaan hadden allen een onderhoud tusschen God en hunne ziel over wat zij dien dag hadden gedaan en ge'aten. En na het gebed legden zjj zicli ter ruste. Des Zondags ging men des morgens en des middags naar de kerk en des avonds onderzocht het hoofd van het gezin zij De huisgenooten, inzonder heid de kinderen en de dienstboden, of zjj goed gehoord hadden. Alszij gingen wandelen namen zij iemand mee, die hun een psalm ol een ander deel der Schrift wist te ver klaren. «Zoo betoonden zjj zeide in later dageo Teellinck zelf, dit verhalend - dat het kloosterleven overbodig is, wijl men den Heere kan dienen met inachtneming van zijn dagelijk=ch beroep.» Trouwens, de Heere Jezus bad immers zelf: «Ik bid niet, meer; alle onderscheid van landaard verdwe nen één wereldtaal, die alle menschen spre ken, één wereldbelang dat al die menschen van Zuid en Noord, van Oost en West be hartigen, ziedaar de einduitkomst van de volkomen ontwikkeling van het gemeen schapsgevoel als al die menschen zich broe ders en zusters gevóélen zjjn we klaar. Intusschen, zoover zijn we nog lang niet, en wij gelooven niet, dat het ooit zoover zal komen. Eer die toren van Babel is vol tooid, zal God de Heere wellicht weer neder - komen om des menschen arbeid te bezien en huu vernuftige plannen te verijdelen. Maar al zijn we aan het hierboven ge schilderde ideaal nog niet toegekomen op bescheidene schaal wordt aan de ontwikkeling van het gemeenschapsgevoel nog al veel gedaan, en het loont de moeite ook dat eens van naderbij te bezien. Men wil dat de menschen zullen gevoelen dat ze bij elkaar behooren dat zij geroepen zijn om zooveel doenlijk voor elkaats belangen op te komendat de zwakken gesteund worden de moeilijkheden niet door enkelen worden gedragen, maar dat de lusten en de lasten des levens zoo mogelijk gelijkmatig worden verdeeld. Nu is het niet te ontkennen dat deze zucht om het gemeenschapsgevoel te ontwikkelen, volgt op een tijd, waarin men aan gemeen schapsgevoel weinig <F'ed. Toen stond het individualisme op den voorgrond en hadden vrij wel de meeste menschen tot stelregel: «Ieder voor zich, en God voor ons allen.» Wel lagen niet overal de Lazarussen aan de poort, schier omkomende in hun ellende maar dat zoo menige hand, die wel hulpe bieden kon, niet werd uitgestoken, zal wel niemand tegenspreken. Dat was niet onder de Christenen heti ergst, en daar mogen wij God voor danken ook al erkennen wij, dat ook bij hen over vloedig reden tot schuldbelijden en veroot moediging is. Maar dat was vooral steik onder hen, die met meer met God rekenen, en het pad zijner geboden hadden verlaten. Denk maar eens, om éen voorbeeld te noemen, aan de ontzettende toestanden onder onze landbouwers van het Noorden. Een ieder moest maar zien hoe hij er op de beste wijze kwam, en de strijd om het bestaan vergde offers aan vrouwen en aati kinderen, zoodat velen ondergingen. Wat zou men daartegen doen Wetten maken; maar wetten kunnen niet alles veranderen: vooral wanneer er geldelijk voordeel in de overtreding of ont duiking daarvan gelegen is. dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van de.i booze.» Of men nu evenwel in den geest van dit gebed handelt, indien men leeft op de wijze dier Engelsche Piëtisten Het spreekwoord zegt: «'s Lands wijs, 's lands eer», maar ons Hol - landsch karakter schijnt zulke opvattingen toch niet te begeeren, ook al is er zeer veel goeds in. Door deze omgeving meegesleept, v as de jeugdige geleerde een ijverig bezoeker van de vereenigingen te Bambury en elders en wijdde ook hij zicli aan vele «godsdienstige oefeningen en afzonderingen», en dat wel met bijzonderen ijver. Eigenaardig ging men met hem te werk, toen hij aan i enige vrienden zijne begeerte openbaarde, om pre dikant te worden. Te eigenaardig, om het verhaal er van mijnen lezers te onthouden. Niet zoodra had Teellinck zeer ten genoegen zjjner bekerden, van zijn verlangen doen blijken, om den Heere in het Evangelie te dienen, of er werd echt Engelsch een vast- en bededag uitgeschreven onder zijne geestverwanten, opdat men het welbe hagen des Heeren mocht verstaan. En aan den avond van den dag was het antwoord Gods vernomenallen hadden de overtuiging, dat de jonge broeder predikant moest worden. Zoo kwam het, dat de jurist van professie na eene afwezigheid van zeven jaren als theoloog in hope in het vaderland terugkeerde. Met bekwamen spoed ving hij onder Frelcatius in Leiden zijne nieuwe studiën aan. Weldra De menschen dwingen ar.ders te zijn is niet gemakkelijk, en toch, er moet veran dering komen, en zoo wacht men nu alleen heil van de ontwikkeling van het gemeen schapsgevoel. leder zijne plaats aan den maalschappe- lijken disch ieder ontvange overvloed; alien zijn wjj leden van de éene groote gemeen schap, dót zal verbetering brengen. Thans is men bezig om de eerste schreden op dien weg te zetten. Laat ons in een volgend nummer zien, wat die oas beloven. Prof. Schmoller, te Berlijn, heeft bjj het sluiten van zijn colleges over algemeene Staatshuishoudkunde, een toespraak gehouden waarin hij de Schwanzende studenten ernstig en dringend vermaande tot een trouwer college-bezoek. Het was niet voor henzelven dat hij de plichtvergeten jongelieden ver maande; zijne colleges waren toch druk bezocht en hij was door het wegblijven van de doordraaiers in des te beter gezelschap. «Maar wij gaan», zeide hij, «moeilijke tjjden tegemoet en dat de doordraaiers als Staats ambtenaren, referendarissen, assessoren enz. niet tegen die moeilijkheden opgewassen zullen zijn, maakt mjj bekommerd, terwille van den Staat, van het vaderland». Deze waarschuwing mocht door de Leidsche en andere professoren ook wel eens worden uitgesproken. Menigeen houdt het hart vast als hij onze jolende studenten bij hunne lichtzinnige vermaken, hunnen toekomstigen stand zoo ziet beleedigen. En vooral als hjj bedenkt dat onder deze jachtmakers menigmaal op uitspattingen, deze belagers somwijlen van de eer der docliteren onzes volks onze toe komstige predikanten, rechters, volksverte genwoordigers en ministers der koningin zich bevinden. Het is zelfs zoo ver gekomen dat niet alleen de burgers onzer academiesteden den overlast van deze heertjes ondervinden maar niet zelden verstoren zjj ook in huu vacan- tietjjd, met allerlei lafheden de nachtrust der brave inwoners hunner vaderstad en gaan de zonen van den minderen man voor in spotten met het gezag en zich oefeien in losbandigheid. Koppensnellen. Men schrijft de zucht tot koppensnellen bij de Dajaks op Borneo toe aan een soort godsdienstijver. De heidenen geboven toch aan het bestaan van booze geesten dezen moeten bevredigd, worden of menjvoorziet zich van goede geesten om zich tegen de booze «proponeerde» hij «zoowel in het Fransch als in hèt Neder landsch. En 4 October 1606 werd hij beroepen in de gecombineerde gemeenten van Haamstede en Burgh. «Seven jaar» zoo getuigde in later dagen zijn zoon Maximiliaan «heeft hij daei' sijn ampt met groote vrucht door den segen des Heeren bedient, soodat daer de ingesetenen ilier plaetse, vóór sjjne comsle aldaer voor de roeckelooste van 't gantsche eylant ghe- keurt, daerna de jjverichste ende godsalichste sijn bevonden gheworden». Na verloop van die zeven jaren, in Nov. 1613. werd hij te Middelburg als bedienaar des Woords bevestigd. Hier arbeidde hjj 16 jaar, tot hij er den leeftijd van eene halve eeuw bereikt hebbende, den 8sten April 1629 ontsliep. Hjj was en bleef dus immer een Zeeuw. En een Zeeuw, waarop we trotseh mogen zjjnOns geslacht, dat in breedte zooveel is vooruitgegaan ik zeg niet dat de diepte evenveel is toegenomen moge veel in hem te laken vinden, zeker zal zjj hem den eerepalm der werkzaamheid niet onthouden. Immers, zijne uitgegeven geschriften vormen samen eene kleine biblio theek, zjjne vjjf en veertig nummers, waarvan negentien in folio en zes en twintig in kwarto. En dan komt zijn zoon ons nog vertellen, dat hjj honderd zeven en twintig onuitgegeven boeken van zijn vader kende I Als dat geen werken is, wat mag dan werken heeten En zijn zoon mag wat «aan 't opsnijen» e beschermen. En die beschermgeesten meent men te verkrjjgen door zich een andermans schedel, welken men houdt voor de verblijfplaats van de ziel of den geest, toe te eigenen. Wie den schedel had, had ook de ziel, en maakte door het bezit van dien schedel deze ziel tot zijn dienaar of verdediger, hier en in het geestenrijk. Wanneer iemand sterft, heeft hjj een dergeljjke lijfwacht noodig op de rei*en de bruid, als zjj in het huweljjk treedt, eveneens. Dus zjjn er bij deze twee gele genheden koppen noodigen gaat de be langhebbende in stilte uk op zjjn sneltocht. Als een bewjjs hoe diep het koppensnellen daar heeft wortel geschoten, deelt maioor Perelaer in zijn boek over de Dajaks o. a. het volgende mede Hij was toen civiel gezaghebber in de Z. O. afd. van Borneo en had \an een Dajaksch jongeling de belofte verkregen, dat hij zich aan dit gruwelijke koppensnellen niet meer zou overgeven. Met de duurste eedeu bezwoer hij, het nimmer meer te zullen doen, omdat hjj, dank zjj menig on derhoud met den heer Perelaer, het ellendige daarvan inzag. En hij hield zich aan zijne belofte, boe ook zjjn eigen vader en zjjne vrienden hem telkens verweten, dat hjj een lafaard was. Hg' hield zijn belofte tot de liefde in het spel kwam. Hjj vroeg een meisje ten huweljjk, doch kreeg het bekende antwoord, onder aanbie ding van eene «saloi» (een vrouwenkleed): «Gjj zijt geen man;gjj moet vrouwenklee deren dragen». Ook dit verdroeg hjj, en, om nu de eigen woorden van den heer Perelaer te gebruiken «Harimaoeng liet zich nog van zjjue belofte niet afbrengen. Maar toen eenige maanden later een betaamde koppensneller door de schooae als haar toekomstige werd aange nomen, barstte de bom los. Harimaoeng verdween eensklaps, men veronderstelde uit vrees voor zjjuen gelukkigen medeminnaar; maar na verloop van eenige dagen kwam hjj bjj de geliefde zjjns harten terug, nam zijn mandje van den rug en keerde het om. Vier koppen lolden aan de voeten der Dajaksche maagd. «Met een bekoorljjken glimlach hief zjj de smachtende oogen naar Harimaoeng op immer toch had zij een teeder gevoel voor hem gekoesterd; gevlogen waren de beloften, de dure eeden aan een ander gedaan zjj wilde den voor haar staanden held o.nden hals vliegen, toen deze met een huivering wekkend gebaar op de koppen wees. geweest zijn, zooals wij dat zouden uitdruk kn maar hij zal toch niet heelemaal gelogen hebben, toen hij schreef «Van daer (nl. Haemsteed en Burcht) is synE. in 't jaer 1613 gheroepen tot Pre dicant binnen de vermaerde Coopstadt van Middelburgh in Walcheren: Alwaer de Heere niet min synen dienst gesegent heeft. Want in corte tijt naer syne comste aldaer, mefe hulpe van sijn mede Broeders, isser rnerckelicke veranderinge in yver tot het gehoor van Gods Woort, tot het betrachten van alle gheestelicke oeffeninghen, tot het vieren vaD den dach des Heeren ghespeurt gheworden, gelgck daer van duysenden binnen de velve stad connen ghetuygen sjjn. Eyndelijk soo is het, dat het de Heere ghe- liett heeft den draet syns levens aldaer op den 8 April 1629, out synde 50 jaeren af te snydeD, naer dat hy syn Lichaam, geljjk alle weten, in den dienst des Heeren hadde uytgemergelt. Want hoe onvermoeyelick hy is geweest io't Predicken, in wekelix te Catechiseren, in syn LicUmaten te besoecken, inde siecke te vertroosten, de afdwalende te rechte te brenghen, de roeckeloose te vermanen, de wanckelmoedighe te versterekeu de benaude met heylsamen raet bjj te «taen, connen die ghene best ghetuygen, wekke het profyt daer van genoten hebben.» Doch over zijnen arbeid een volgende maal nader. A. O.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1893 | | pagina 1