1893. No. 52.
Dinsdag 31 Januari.
Zevende jaargang.
VERSCHI.J NT
PRIJS DER ADVERTENTIES
G. M. KLEMKERK, te Goes
F. P. D'HÜIJ, te Middelburg.
Een diepgaand verschil.
BK ZEEUW.
UITGAVE VAN
elkfn MAANDAG- WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND
van 1 5 regels 25 cent iedere regel meer 5 cent
Prjjs per drie maanden franco p. p.
f 0.95.
en
Familieberichten van 1 5 regel* 50 cent, iedere regel
Enkele nummers
f 0.02®.
meer 10 cent.
In weerwil van de achting die wij onzen
naaste, hoe ook in levensopvatting van ons
verschillend, verschuldigd zijn, blijven wij
steeds gekeerd tegen het zondige beginsel
waaruit de i evolutie leeft, en dat ook in
ons goede land ah liberalisme en radicalisme,
straks als socialisme en anarchisme openbaar
werd.
Tusschen de belijders van den Christus
in alle kringen en standen en de vereerders
van den godsdienst der rede gaapt een diepe
klove die wjj niet vermogen te dempen, en
die ook, al poogden wjj zulks, ir. steeds
breeder verschrikkelijkheid ons zou tegen
gapen, dank zij de kracht der vijandschap
die de «kinderen der revolutie», zooals de
liberalen zich nimmer schaamden te heeten,
al verder van ons verwijdert.
In de lagere volkskringen en in de hoogere
standen is het dat diepgaande verschil van
levensopvatting dat den stand der partijen
beheerscht, en niet als volksleus maar als
schrikkelijke werkelijkheid dringt zich het
«Voor of tegen den Christus» de natie op.
Dat «voor of tegen den Christus» staat met
vlammende letteren aan den ingang van elke
wonir.gvan onze school- en kerkgebouwen
van de tempels der wetenschap, van de paleizen
der vorsten en van de vergaderzalen onzer
achtbare Volksvertegenwoordiging.
Hoe het ook bjj het jongste debat in de
eerste kamer weer aan het licht trad, weet
de lezer die de dagblad verslagen der jongste
zitting van dit hooge collegie met meer dan
oppervlakkige aandacht heeft gevolgd.
Wij wezen er reeds vroeger op, hoe de
heer Fransen v. d. Putte in zjjn gewagma-
kende rede van 28 Dec., jl. weder een van
zijne scherpste pijlen had afgeschoten op de
christelijke historische partij en hare beste
mannen, en de natie te wapen geroepen tegen
haar eenigen vijandhet ccduinisme.
Is genoemde staatsman als mensch met
eene welwillende natuur en een ronden in
borst begiftigd, als partijman mist hij nochtans
den tact en den smaak om de netste wa
penen ter bestrijding van den tegenstan
der te kiezen terwijl hjj uit de oud-liberalisti
sche school de traditiën heeft bewaard van
die zekere minachting voor de fijnen, waar
achter de mannen van 1848 hun vijand
schap tegen den godsdienst der fijnen ver
bergen.
Laten wij nog even met een paar woorden
herinneren wat deze oud-minister van kolo
niën, de man van Atjeh, voor aanstootelijks
in het midden bracht.
Vooreerst gaf hjj een niet fijne aardigheid
ten beste over zijn leeftijd. Met de her
innering aan den dood van een zijner
vrienden en de aanhaling van het bekende
spotwoord: «Men slaat het appèl daar
boven!» beweerde hjj dat hij op het
oogenblik ook zijn zwanenzang wel eens
kon zingen.
Vervolgens betoogde hjj niet bang te
zjjn van nature en dus ook niet te vreezen
voor te groote uitbreiding van kiesrecht
want wanneer mettertijd de tweede kamer
te hard ging stoken, dan zou de eerste
kamer toonen dat zij er ook nog is; zij
zou een veiligheidsklep zijn.
Voor dit laatste somde hij eenige bewijzen
op. In 4853 toen de bisschoppen hier werden
ingevoerd, zei de eerste kamer flinkweg
wjj willen geen Romemaar ook geen
Dordt. En in 1889 hebben wij, eerste
kamer, minister Keuchenius weggejaagd,
omdat hij beter kon doleeren dan besturen.
Tusschen deze herinneringen wist de
geachte spreker nog de opmerking in te
vlechten dat het gevaar niet meer dreigt
van Rome's zijde, maar dat het eenige
gevaar schuilt in «.den Paus op Gerefor
meerden grondslag, gezeteld te Amsterdam.
Zoo liet zich een diplomaat, een achtbaar
lid der eerste kamer uit, over een afwezi
gen tegenstander, over mannen als Kuyper
en Keuchenius, waarbij hij ook nog een
zjjstoot wist toe te brengen aan het vorige
Kabinet, gelijk het uit de samenwerking
van Rome en Dordt was tot stand gekomen.
Tot zoover de heer Fransen v. d. Putte.
Niemand verwondert het dat de heer
De Savorniü Lohman opstond om hem te
beantwoorden.
Echter niet terstond, maar eerst den
26 Januari was de heer Lohman daartoe
in de gelegenheid; eensdeels dewjjl de
meditatie van den heer Putte op 28 De
cember niet in de orde was en de heer
Lohman hem dus op dien weg mocht noch
wilde volgen anderdeels dewjjl de kamer
daarop vacantie genomen had en eerst den
26 Januari de algemeene beschouwingen
aan de orde kwamen. Toen was het detjjd
voor den heer Lohman om den heer Putte te
beantwoordenen hij was de eerste spreker.
Wat de heer Lohman zei, was geljjk wij
dit van hem gewoon zijn, zakelijk, duidelijk,
nuchter en waardig.
Onze ruimte gedoogd niet de rede geheel
over te nemen: wjj veroorloven ons er
enkele grepen in te doen.
Als tegenhanger van de aardigheden door
den heer Fransen v. d. Putte over Kuyper en
Keuchenius gedebiteerd, sprak de heer
Lohman
Vrees niet dat ik zal ingaan op den be
kenden uitval van dien geachten afgevaar
digde, die na herinnerd te hebben hoe lang
hij reeds de jongensjaren ontwassen was,
ten koste van afwezigen zich eenige kwink
slagen veroorloofd heeft die ongetwijfeld den
lachlust zullen hebben opgewekt van lieden
die gewoon zijn den draak te steken met
de godsdienstige meeningen van anderen.
De heer Lohman houdt zich aan het
gezegde van den heer Putte, dat hij reet
bang was bij de kiesrechtuitbreiding, omdat
er nog een Eerste Kamer is.
Te dikwijls wordt over het kiesrecht op
dezelfde wijze gesproken als over het recht
van den man om te wandelen, eigendom
te hebben en dergelijke, en vergeet men
dat het kiesrecht, ter samenstelling van de
Tweede Kamer veileend, een deel uitmaakt
van een staatsinrichting, en dus in velband
daarmee moet worden beschouwd.
Men ziet voorbij dat het kiesrecht in
Nederland een geheel ander kiesrecht is
dan dat in Duitschland voor de verkiezing
van den Rijksdag, een college met veel
beperkter bevoegdheid dan onze Staten
Generaal, en waartegenover staat de Bonds
raad, die eene groote zelfstandige macht
heeft. Men verdedigt het algemeen kiesrecht
vaak op grond dat het ook in de Vereenigde
Staten bestaat, maar vergeet dat de President
met zijn Senaat een macht bezit tegenover
het Congres, welke wij in ons land in de
verste verte niet bezitten.
Het doet mij daarom gonoegen dat de
geachte spreker het kiesrecht in verband
met onze staatsinstellingen beschouwt,
terwijl omgekeerd, de minister van binnen-
landsche zaken meent dat zulk een kiesrecht
met de andere staatsinstellingen geen ver
band houdt; dat men gerust met zijn voorstel
kan medegaan, want dat de regeling van
het kiesrecht voor de gemeenten een zaak
is van latere zorg.
Tegenover de banale uitdrukking van
den heer Putte: ik ben niet hang, plaatst
nu de heer Lohman zjjne bekentenis: ik
ben wèl bang. Hjj voegt er de oolijke
opmerking aan toe dat men wel eens te
harder roeptik ben niet bang, naarmate
men vreesach tiger is. Soms is het ook een
kenmerk van roekeloosheid.
Ik ben bang dat dit kiesrecht de begin
selen, waartegon ik een groot deel van
mijn leven gestreden heb, nog dieper ingang
zal doen vinden bjj het Noderlandsche volk.
Ik ben bang dat, wanneer dit kiesrecht
eenmaal verleend is, het de vele verwach
tingen die het opwekt, niet zal bevredigen
en dat tengevolge daarvan telkens weder,
of op uitbreiding van het kiesrecht, of op
andere groepeeringen van kiezers zal worden
aangedrongen door allen die in de minderheid
zijn gebleven.
Ik schaam mjj niet bang te zjjn; dit
levert althans eenigen waarborg tegen
roekeloosheid. Maar men behoeft zich niet
door vrees te laten beheerschen.
De heer Lohman gunt ons daarna een
blik op zjjn oude standpunt tegen een zoo
goed als algemeen stemrecht in verband
met onze staatsinstellingenen zulks niet
uit vrees, maar wijl hij ter schole ging
bij Groen van Prinsterer en Stahl. Dat
standpunt beeft de heer Lohman als kamer
lid en als minister steeds verdedigd. Geen
uitbreiding van kiesrecht, nu de in menig
opzicht zoo liberale Grondwet, zooveel macht
op de tweede kamer legt (afstemmen van
begrootingenwegjagen van 's Konings
ministers, enz,) en den Koning in menig
opzicht machteloos stelt tegenover de Volks
vertegenwoordiging.
Maar zoo gaat hij voort
Maar nu sta ik op een gansch ander
standpunt.
In den aanvang van 1891 is zeer duide
lijk vanwege het toenmalig Kabinet aan
gegeven op welk standpunt dat Kabinet
stond. Daarna hebben de verkiezingen
plaatsgehad; daarbij is tot shiboleth juist
gesteld een - ik mag zeggen algemeen
kiesrecht, omdat men toen reeds niets we
ten wilde van een census, zij het dan een
census van belasting, of wel aan bepaalde
huurwaarde gebonden. En wanneer men
van die kenteekenen niet hooren wil, wat
blijft er dan over dan een algemeen kies
recht of een kiesrecht gebonden aan het
feit van woning
Vervolgens heeft de meerderheid van de
kiezers, met medewerking van velen van
wie allicht iets anders verwacht ware, zich
verklaard tegen het standpunt van het
Kabinet-Mackay, en de meerderheid in de
Tweede Kamer omgezet. Op volkomen
wettige wijze is daaruit het tegenwoordige
Kabinet voortgekomen. En ook dit Kabi
net, dus het regeeringsliohaam, dat het geheel
overziet heeft niet geschroomd namens de
Kroon, aan den lande te verklaren, dat het
tegenwoordige kiezerspersoneel niet voldoen
de in staat is een college als de Tweede
Kamer behoorlijk samen te stellen, en dat
da artoe zoo goed alsalle Nederlanders moeten
geroepen worden. Naar mijne meening ver
andert dit de zaak geheel eD al. Het heeft
mij in vroegere jaren altijd gehinderd, ja
eenigermate mag ik zeggen geërgerd, dat
herhaaldelijk de uitbreiding van het kies
recht namens Koning Willem III voorge
steld, juist door de Kamer tegengehouden
is. Ware dit geschied, omdat de Kamer
zeer sterk ijverde voor een centraal, voor
een krachtig monarchaal gezag, dan zou ik
daar vrede mee kunnen hebben; maar de
zelfde Kamer, die zich voortdurend verzet
heeft tegen uitbreiding van het kiesrecht,
heeft daarentegen niet gerust, vóórdat zij
zich in het bezit gesteld had van ik mag
wel zeggen alle politieke machtzoodat ein
delijk de macht der Kroon tot nul gereduceerd
werd, of, wanneer men wil spreken met
prof. Buys, zich bepalen moest tot het
uitoefenen van zedelijken invloed.
Nu kan dat m. i. niet zijn de roeping
van |de Volksvertegenwoordiging.
Wanneer het kiezerspersoneel zelf bjj
meerderheid verklaard heeft, te ver
langen een kiesstelsel in den zin als
nu wordt voorgesteld, en wanneer de
Regeering des lands, die alle omstan
digheden kan overzien, dat zelfde stelsel
verlangt, dan zou ik het zeer onstaatkundig
achten om van onze zijde, namelijk van de
zijde der Staten-Generaal, zich daartegen
te verzetten. Wü staan voor nieuwe feiten,
waarmee te rekenen is.
De verantwoordelijkheid van de invoering
zelve van dat kiesrecht moet, dunkt mij,
op hen drukken, die die feiten in het leven
geroepen hebben.
Een geruststelling van vrij wat anderen
aard dan die van den heer Putte. Deze
wees ter geruststelling op de land en vorst
behot dende macht der Eerste Kamer, en
bare wijsheid waarvan hij staaltjes opnoemde,
bijv. het wegzenden van minister Keuchenius
eti de Aprilbeweging in 1853, toen de pro-
testantsche partij, aangevoerd door prof. ter
Haar een anti-katholieke beweging op het
getouw zette, waartegen Groen opkwam
de eerste kamer zoo had de heer Putte
gezegd had toen een wjjs woord gesproken.
Maar deze feiten stellen bjj den heer
Lohman de betrouwbaarheid der Eerste
Kamer niet vast.
Waarom niet?
Hij [de heer Putte) heeft ons dan in de
eerste plaats gewezen op de Aprilbeweging,
en er aan herinnerd dat destijds uit de
Eerste Kamer het eerste verstandige woord
was uitgegaan niet naar Rome, maar ook
niet naar Dordt; dat wil zeggen: noch
ultramoDtaansch noch gereformeerd.
Ik geloof dat iedereen die de geschiedenis
kent van de Aprilbeweging, het er over
eens is dat het beste figuur destijds onder
de Protestanten gemaakt is juist door die
Gereformeerden, en het slechtste door de
zoogenaamde groote Protestantsche partij,
waarvan een deel ook nu weer bezig ge
weest is om de vrienden van den heer Putte
in de meerderheid te brengen.
Ik zou dus meenen dat dit feit niet getuigt
van groote bekendheid der Eerste Kamer
met hetgeen onder het volk omgaat en dus
niet zeer juist gekozen ïs.
Wat de heer Lohman op de beleedigende
woorden in zake den oud-minister Keuche
nius en den heer Kujjper in het midden
bracht zij nog korteljjk in een volgend
nommer gememoreerd.
Intusschen onzen dank aan den oud afge
vaardigde voor Goes, die met onverminderde
getrouwheid en helderheid het ook in de
eerste kamer voor de antirevolutionaire be
ginselen en derzelver belijders opneemt.
Wat hij over het Kiesrecht zei, was
niet nieuw voor de lezers der weekblad
artikelen van den heer Lohman, doch de
heer Lohman bedoelde feitelijk met de
herhaling er van in de eerste kamer, deze en de
regeering erop te wijzen, dat in het systeen
der grondwet de komende uitbreiding in
revolutionairen zin voor rekening van het
liberalisme komt, waartegen hij steeds heeft
gewaarschuwd.
Het geschil in den boezem onzer partij,
een geschil niet zoo diepgaand als en van
geheel anderen aard dan om bjj de laatstge
noemde woordvoerders tebljjven hetgeschil
Lohman Putte, ligt alleen hierinzullen wjj
met Kujjper c. s. de zaak steunen of zullen wij
met Lohman c. s. er ons niet tegen ver
zetten
Zooals onze lezers weten behooren wij
tot de eersten, wat echter niet wegneemt
dat wij met de beschouwingen, die tot de niet
door ons gedeelde conclusie van den heer
Lohman leidden hartelijk instemmenen
zeker alle lezers van christelijk historische
richting met ons. (Slot volgt.)
Op het ministerie van buitenlandsche
zaken is een rapport van den Nederlandschen
consul-generaal te New-York over de moei
lijkheden bij de vestiging onzer landgenooten
in Colorado gerezen, te lezen.
Dit rapport bevestigt geheel en al onze
tijdingen voor veertien dagen opgenomen
in ons blad.
Zoodat eene herhaling ons schijnt van
geen nut te zijn.
Het schjjnt Paul Kruger te gaan als
zoovelen die in hoogheid gezeten zijn.
Heden Hosanna, morgen kruist hem.
Of zooals Bismarck eens zei:
Van daag schreeuwen de menschen u
doof met hun lof, en morgen zouden zeu
met bezemstelen dood slaan.
Paul Kruger is herkozen tot president
der Zuid Afrikaansche Republiek met eene
meerderheid van duizend stemmen.
Duizend stemmen 1 En dat voor Oom Paul,
den gevierde. De man, die voor vier, vijf
jaren hemelhoog werd geprezen, tot in het
belachelijke verheven.
Zou die zon ook in avondnevelen ondergaan
De verschijnselen op sociaal en zedelijk
gebied in het Noorden van ons land bljj ven
onrustbarend.
In St. Anna-Parochie is dat niet dezelfde
plaats waar men geen kerk zonder krachtige
staatshulp op de been houden kan predikt
een zekere Methöfer, redacteur van de Anar
chist, openlijk de revolutie.
Alle middelen die genoemd worden of
zullen genoemd worden, zijn, naar zijne
meening, lapmiddelen. Eerst nadat alles
verwijderd is wat gezag heeft, kan het
reuzenwerk van den opbouw beginnen.
De hoofden schijnen zoodanig op hol dat
dezer dagen met een revolver in het huis van
een armvoogd geschoten werd.
De onbekende dader heeft in praktijk ge
bracht, wat de opruier predikte. Hij wach t
beterschap van geweld en begint alvast.
Arme man
In Beets heeft het hoofd der school een
zangvereeniging gesticht waar iederen Zon
dagmiddag een 40tal jongens en meisjes de
socialistische liederen komen instudeeren.
Kan het iemand verwonderen dat, waar
ze»veel wind gezaaid was, ook storm geoogst
wordt
Herziet uwe wetgeving maar bovena
herzie uzelf».
Met dit gevleugelde woord van wijlen
den Minister Modderman eindigde de heer
Goeman Borgesius eene, met de hem eigen
welsprekende taal en bezielde overtuiging
voorgedragen rede over Sociale Wetgeving.
Dat de groote Schuttershofzaal tot bers
tens toe gevuld was, behoeven we wel niet
als iets merkwaardigs te melden.
Nu aller hoofd en hart vervuld is met
Sociale kwesliën en sociale vragen, is een
spreker over dit onderwerp zeker van een
aandachtig gehoor. Yooral als dan die
spreker een man is van goede reputatie op
sociaal gebied en een aangenaam redenaar.
De rede van den heer Borgesius laat zich
gereedeljjk samenvatten in deze woorden
het is «om der menschen boosheid», noodig
dat de wetgeving tot bescherming der ar
beiders tusschenbeide kome.
De arbeider staat daar alleen met zjjne
lichaamskracht en tal van booze menschen
ontzien zich niet hem en zjjn vrouw en
zjjne kinderen te exploiteeren.
De wet verzekert thans aan vrouwen en
kinderen Zondagsrust, beschermt vrouwen
en kinderen tegen overmatigen en nachte-
ljjken arbeid.
De wet heeft inspectie op fabrieken en
werkplaatsen bevolen, ter redding van
het leven van zoovelen wier werkplaats en
woning, als om strijd, tegen de eerste
eischen der gezondheidsleer strijden.
De bescherming van arbeiders en arbeid
sters zal zich, naar de meening van den heer
Borgesius, nog verder moeten uitstrekken.
Waar de onbeteugelde winzucht, de
grenzelooze concurrentie dwingt geen barm-
hartigheid te kennen waar het
menscheljjk gevoel verstompt bij het
snorren der machine,daar behoort de gemeen
schap de hand op te heffen en die bescher
mend uit te breiden over de zwakken.
Een paar sprekers dienden op o. i. niet
zeer gelukkige wjjze den heer Borgesius van
repliek.
Minder gelukkig was ook de redenaar zelf,
toen hij ter weerspreking van het feit dooi
den heer v. Oversteeg gereleveerd, omtrent