Zevende jaargang.
1892. No. 33.
Donderdag 15 December.
E I] W.
VERSCHIJNT
elken MAANDAG- WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND
Prg? per drie maanden franco p. p. f 0.95.
Enkele nummersƒ0.026.
UITGAVE VAN
G. M. KLEMKERK. te Goes
EK
F. F. D'HUIJ, te MiddeSburg.
PRIJS ©ER ADVERTENTIES
van 1 5 regels 25 cent iedere regel meer 5 cent
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Zij, die zich met 1 Jan. op ons blad
abonneeren, ontvangen het tot dien datum
GRATIS.
Eenige getuigenissen uit Cïods
Woord, betreffende de op
voeding onzer kinderen
door onderwijs.
«Gaat dan heen, onderwijst al de volke
ren, dezelven doopende in den Naam des
Vaders, des Zoons en des H. Geestes, en
leerende hen onderhouden alles wat Ik u
geboden heb,? zoo luidde het eens van de
lippen des Heilands. En daarmede was het
gebod tot de Christelijke zending gegeven
en de wijze bepaald waarop deze arbeid
moest worden gedreven. Mannen moesten
worden uitgezonden, om den volkeren het
Evangelie te verkondigen en hen in de dingen
van het Koninkrijk Gods te onderwijzen.
Dus niet enkel gemeenten stichten, maar
die gemeenten van de kennisse Gods in
Christus Jezus, van Zijne daden, gebodenen
inzettingen doordringen, door ouderwijs,
zonder hetwelk, ook volgens het getuigenis
van den Zoon van God, geen duurzaam
Christendom mogelijk is.
En Gode zij dank, zijn de Apostelen uit
gegaan orn, aan 's Heeren last getrouw,
den volkeren de blijde boodschap der zaligheid
te brengen en evenzoo andere mannen met
hen. En zoo zijn ook wg, die uit de hei
denen zgr., met het Evangelie van het Lam
Gods in kennis gekomen. En niet alleen
dit, maar de mannen die onder ons volk
gearbeid hebben, hebben hier kerken ge
sticht en scholen gebouwden groot en klein
van de dingen des Heeren en Zijne groote
daden onderwezen; na hunnen dood aan
de gemeenten, door hen gesticht, overlatende
om dezen arbeid voort te zetten en het de
kinderen den kindskinderen te laten vertellen
en dezen weer aar. hun kinderen.
En dat eok onze Vaderen, met welken
wg uit de heidenen zijn, dit uitstekend hebben
begrepen, bewijst dat geen kind met het
teeken en zegel van het Verbond der Genade
Gods met ons mocht worden begiftigd, dan
nadat door de ouders voor God en de Ge
meente uitdrukkelijk en volmondig was
verklaard, dat zg het in de voorzeide leer
van het Verbond Gods in den breede zouden
onderwijzen of helpen en laten onderwijzen.
Maar hoe kan dit ook anders, wanneer
wg" volkomen instemmen met de dankzegging
die na de bediening des H. Doops aan ODze
kinderen wordt uitgesproken
„Almachtige,barmhartige God en Vader!
wg dankon en loven U, dat Gij ons en onze
kinderen, door het bloed van Uwen
lieven Zoon Jezus Christus, al onze zonden
vergaven, en ons door Uwen H. Geest tot
lidmaten Uws Eerstgeboren Zoons, en alzoo
tot Uwe kinderen aangenomen hebt, en
ons hetzelve met den H. Doop verzegelt
en bekrachtigt."
Of ook, wanneer wg" van ganscher harte
medebidden het gebed bij diezelfde gelegen
heid door ons in de gemeente uitgesproken:
„Wij bidden U ook, door denzelven, Uwen
lieven Zoon, dat Gij deze gedoopte kinde
ren met Uwen Heiligen Geest altijd wilt
regeeren, opdat zij Christelijk en Godzaliglyk
opgevoed worden, en in den Heere Jezus
Christus wassen en toenemen, opdat zij U we
Vaderlijke goedheid en barmhartigheid, die
Gij hun en ons allen bewezen hebt, mogen
bekennen, en in alle gerechtigheid, onder
onzen eenigen Leeraar, Koning en Hooge-
priester Christus Jezus leven, en vromelijk
tegen de zonde, den duivel «n zijn gansche
rijk strijden, en overwinnen mogen, om U
en Uwen Zoon Jezus Christus, mitsgaders
den Heiligen Geest, den eenigen en waar-
achtigen God, eeuwig te loven en te prijzen.
Amen".
Zoo blijkt dan 'klaar dat naar luid van
het Woord des Heeren, een christelijke
opvoeding door onderwijs van het Gena-
deverbond onafscheidelijk is. Duidelijk is
dienaangaande de uitspraak van den Heere
zeli, die we lezen in Gen. 18 19 omtrent
zijn doel met de roeping van Abraham
„Want Ik. heb hem gekend, epdat lig
zijnen kinderen en zgnen huize na
hem zoude bevelen,en zij den weg des Heeren
houden, om te doen gerechtigheid en gerich
te; opdat de Heere over Abraham brenge,
hetgoen Hg over hem gesproken heeft."
t Is of de Heere zeggen wil, zonder een
opvoeding der kinderen tot verheerlijking
van Mijn Naam heeft Abrahams roeping
geen zin, is ze nutteloos. En geen wonder
Zonder onderwijs van den Heere en van
zijn wegen met de menschenkinderen is
geen Gode gewijd volk mogelijk. Een toestand
van algemeene verdorvenheid van het
menschdom als vóór de Zondvloed zou wel-
Weer z^n 'ngetre^en- dit juist
wilde de Heere voorkomen. Daarom had
Hij met Abraham en zijn zaad het verbond
der Genade opgericht. Abrahams nakome
lingen moesten daarom worden besneden en
behoorden den Heere toe. Toen daarom
Israël den Heere verliet en andere goden
ging nahoereereD, zond de Heere Zijnen
profeet Ezechiël orn hun het verwijt te doen
hooien Ezech. 16 20 en 21.
„Voorts hebt gij uwe zonen en uwe doch-
teren, die gg M g gebaard hadt, genomen on
hebt ze denzelven (den goden der heidenen)
geofferd, om te verteren is het wat kleins
van uwe hoeiergen, dat gij Mijne kinde
ren geslacht hebt, en hebt ze overgegeven
als gg dezelve voor hen door het vuur hebt
doen gaan?"
Let wel op, dat Jehova hier niet spreekt
van uwe maar van Mijne kinderen.
Eu hoezeer de Heere daarover ontstoken
was, blijkt uir, het 36ste vers van hetzelfde
kapittel, waar Hij met andere zonden ook
nog deze hun voor oogen houdt en Zijn
oordeelen laat aankondigen.
Ja, hoe graot de toorn des Heeren over dezen
grawei was, blijkt wel allermeest uit Ezech.
2339, waar de Heere zijne hooge verbol
genheid er over uitspreekt, dat zij, niette
genstaande zij Zijn kinderen aan andere
goden hadden gewijd, nochtans «in zijn
heiligdom verschenen».
En als we nu onze kinderen alleen voor
dit leven opvoeden, en alleen vragen, hoe
komen ze goed door de wereld; wat is dit
dan anders, dan ze den Heere, wien ze
toebehooren, te onthouden en aan de goden
van onzen tijd te wijden
En waarin die Chr. opvoeding door
onderwgs dan bestaat "Vooreerst naar luid
van Gods Woord om ze van de daden des
Heeren te vertellen. Immers we lezen in
Esod. 10:2: «Opdat gij voor de ooren
uwer kinderen en uwer kindskinderen
moogt vertellen, wat Ik in Egypte uitge
richt heb en mgn teekenen, die Ik onder
u gesteld heb, opdat gijlieden weet, dat
Ik de Heere ben.»
De Heere acht het wegens het hooge
belang der zaak zelfs noodig hierop nog
eens terug te komen en zegt daarom in
Exod. 1226 en 27
„En het zal geschieden, wanneer uwe
kinderen tot u zullen zeggen„Wat hebt
gij daar voor een dienst zoo moet gg
zeggen„Dit is den Heere een Paaschoffer,
die voor de huizen der kinderen Israels
voorbgging in Egypte, toon Hij de Egypte-
naren sloeg en onze huizen bevrijdde."
Ja, hoezeer Jehovah er prijs op suc-lt,
dat den kinderen van de daden des Heeren
zal worden verteld blijkt weer opnieuw,
waar Hij in Jozua 4:6 en 7 zegt
„Wanneer uwe kinderen morgen
vragen zullen, zeggende: Wat zgn u deze
steenen Zoo zult gij tot hen zeggen
Omdat de wateren van den Jordaan zijn
afgesneden geweest voor de Arke des
Verbonds des Heeren; als zg toog door de
Jordaan, werden de wateren van de Jordaan
afgesneden."
En alsof dit nu nog niet genoeg is, laat
Hij hun dit in het 21ste vers van dit
kapittel nog eens herhalen.
En Israël van Jozua's dagen wist betrek
kelijk nog zoo weinig van de daden des
Heeren. Maar wij, wij hebben heel den
Bijbel voor ons, waarin ons Gods groote
daden vermeld staan. Den Bijbel met zijn
geschiedenis van 'smenschen diepen val,
maar ook van Gods gadelooze ontferming
om zich tot zulke diep verlorenen met zijn
beloften van genade neder te buigenden
Bijbel met zijn beschrijving van's mem chen
diepe ellende en vijandschap tegen God,
maar ook met de aanbieding van Gods
volheid aan zulke van alles ontblooten; den
Bijbel met zijne bedreigingen tegen allen,
die de z.inde doen, maar ook met zijn
beloften voor allen, die in de wegen de?
Heeren treden; den Bg bel met zg'n betoon
van Gods verbolgenheiden gramschap tegen
wie zich afkeert van zijn God, maar ook
met de schoonste openbaring van Zijn
vergevende liefde en ontferming tot een
iegelijk, die berouwvol wederkeert tot Hem,
en wie zal ons in een woord den rijkdom
van het Woord Gods ontvouwen! Maar zouden
we dan den kinderen onder het Nieuwe Ver
bond dit boek der opvoeding',bij uitnemendheid
onthouden Moet daarom niet voor ons
en onze kinderen dc Bijbel schering en
inslag zijn En wat dunkt u dan van de
daden Gods aan ons en onze vaderen of
van onze schoone Vaderl. geschiedenis? Wat
dunkt u dan "an de daden des Heeren met
en oan zijn Kers, of van de geschiedenis
der Chr, Kerk? Ja, wat dunkt u van de
daden des Heeren van dezen tgd onder en
aan de Heidenen, of van de geschiedenis
der Zending?
Maar niet alleen Gods daden, ook zgn
wetten en inzettingen moeten we onzen
kinderen inprenten en ze tot gehoorzaam
heid daaraan opwekken. Immers duidelijk
is de uitspraak van des Heeren Woord in
Deut. 4; 9b., waar Hij van Zijn wetten
sprekende zegt«En gij zult ze aan uwe
kinderen en (kindskinderen bekend maken.»
Ja, de Heere gaat verder en zegt zelfs
dat we geen enkele gelegenheid zullen laten
voorbijgaan, om ze die wetten te leeren
en daaifan te spreken d. w. z. hun die
duidelijk te maken, opdat hun gansche
hoofd sn hart er mede vervuld worde.
Immers Hij zegt daarvan in Deut. 67.
«En gg zult ze uwen kinderen inscherpen,
en daarvan spreken als gij in uw huis zit
en als gij op den weg gaat, en als gij
nederligt en als gij opstaat.»
En moet ons dat verwonderen Immers
neen, want de wetten Gods spiegelen ons
Zijn Wezen af, ze zijn daaraan ontleend; en
hun Zijn wetten te onthouden is daarom
hetzelfde als hun God zelf te onthouden,
zooals Hij Zich in zgn Woord als de Drie-
eenige Verbonds God heeft geopenbaard,
want zonde.r den Christus is ook een
bespreking, van Gods wetten wel niet mo
gelijk, wijl de Zoon des Vaders, in het
vleesch geopenbaard, van die wetten de
vervulling is. Bovendien is heel de 119de
psalm daar, om aan te toonen, dat onder
Gods wet vaak geheel de Heilige Schriftuur
moet worden verstaan. Maar is het daarom
niet onverantwoordelijk, om hun juist de
schoonste gelegenheid om van die getuige
nissen Ie spreken n. 1. de school met den
Bijbel, te onthouden
Eu hoezeer de Heere ook op dit deel
der opvoeding door onderwijs nadruk wil
gelegd hebben, bljjkt wel hieruit, dat Hg'
in Deut. 11 19 hetzelfde herhaalt.
Daarbij spreekt het van zelf, dat wg onze
kinderen tot gehoorzaamheid aan dezelfde
watten en getuigenissen des Heeren hebben
aan te sporen, ja ze dit te gebieden. Tegen
Gods wetten te zondigen is zondigen tegen
Zijn Wezen en een ons verzetten tegen zgn
bestaan, wat nooit straffeloos kan geschieden.
Daarom luidt in Deut. 32 46
„Zet uw hart op alle deze woorden, die
Ik heden onder ulieden betuige, dat gg ze
uwen kinderen gebieden zult, dat zg
waarnemen te doen alle de woorden dezer
wet."
Opdat evenwel onze kinderen goed zouden
verstaan, dat God met zijn wetten en ge
tuigenissen niet laat spelen, of den mensch
naar willekeur er mêe zal laten omspringen,
geeft Hij ons ook uitdrukkelijk in last, om
onzen kinderen van de oordeelen des Hoeren
te vertellen, die altijd op het verlaten van
Zgn wetten zg'n gevolgd. Daarom zegt Hg
in Joël 13 en v. v.
„Vertelt uwen kinderen daarvan, en laat
het uwe kinderen hunnen kinderen vertellen
en derzelver kinderen aan een ander geslacht.
"Wat de rups heeft overgelaten heeft de sprink
haan afgegetenen wat de sprinkhaan heeft
overgelaten heeft de kever afgegeten, en
wat de kever heeft overgelaten heeft de
kruidworm afgegeten."
Ziedaar dan enkele uitspraken, aan de
boeken des Ouden Verbonds ontleend, die
aan duidelijkheid niets te wenschen over
laten, en het ons op het harte binden, oin
onze kinderen met de kennisse Gods te
vervullen of anders gezegd ze in de vreeze
des Heeren op te voeden, die naar luid van
Gods getuigenis het beginsel is der wijs
heid. Zonder deze kennis bekwamelijk
toegerust, mag naar luid van Gods Woord
geen kind hel maatschappelijk leven in
treden. Wat hun ook onthouden moge
worden, deze kennisse nietmaar elke ge
legenheid moet worden aangegrepen, niet
het minst daarom ook de school, waar de
jeugd haar meesten tgd doorbrengt, om
hen daarmede te vervullen. Geheel daarmede
in overeenstemming was dan ook de wijste
der koningen, waar hij ons in Spr. 22 6
leert«Leert den jongen de eerste begin
selen des wegs, opdat hg' oud geworden
zgnde daarvan niet afwgke.»
Is het Nieuwe Verbond gebouwd op het
Oude, het kan ons niet verwonderen, dat
niet alleen dezelfde eisclien aan de opvoeding
der kinderen gesteld blijven, maar zelfs tot
nog meerdere volmaking worden gevoerd,
evenals om zoo te zeggen het Nieuwe van
het Oude de volmaking is. Bestond in den
dag des O. V. de godsdienst hoofdzakelijk
in inzettingen en wetten en daarom scha
duwen, met Christus kwam hat Licht zelf
en verviel van dat Licht de schaduw, die
vooraf ging, en brak de dag desN. V. aan.
Maar daarmede onderging ook het geloofs
leven en daarmede de opvoeding in zooverre
wijziging, dat wel is waar de eischen des
O. V. te dien opzichte bleven, maar om nu
regelrecht op het Licht zelf aan te sturen;
of gelijk het Licht, de Zone Gods, tijdens
zijn omwandeling op aarde zelf uitsprak:
«Laat de kinderkens tot Mij komen, en
verhindert ze niet, waat derzulken is het
Koninkrijk der Hemelen».
Gelgk het Licht meer is dan de schaduw,
door het Licht in de verte geworpen, alzoo
moet bijgevolg ook de opvoeding der kin
deren in den dag des N. V. nog beslister
dan weleer Gode gewijd zijn en regelrecht
een brengen, een leiden zgn tot het Licht,
opdat ze daardoor zouden worden bestraald.
Meer nog. Heeft onze Heere Jezus Christus
zelf eenmaal uitgesproken, dat Hij het
Liaht der Wereld is, dat wil zeggen het
eenige Licht, dan volgt daaruit ook van
zelf, dat al wat buiten Hem is duisternis
is, en een opvoeding zonder Ilem, dus ook
een onderwgs zonder Hem, een leiden, een
voeren is tot het Rijk der duisternis, waar
Satan vorst is en heer.
Van tweeën één dusóf we leiden onze
kinderen tot het Licht, d. w. z. tot Jezus,
of we doen dit niet en leiden ze tot de
duisternis. Een middenweg is er niet. De
eisch des Heeren is daarom zoo beslist
mogelijk: «Laat de kinderen tot Mij komen!»,
w. z. wendt al wat gij als vaders en
opvoeders kunt, aan, om ze met Mijn Persoon,
Mijn werk, Mijn heil in kennis te stellen
laat al het onderwijs, dat ge hun geeft of
laat geven, Mg tot middelpunt hebbenlaat
de indruk van Gods Majesteit en van Zgn
Heilige Wet hun diep in de zondige en
duistere ziele worden geprent opdat al het
onderwijs, dat zij ontvangen als een dragen
zij tot Mij, het waarachtige Licht, zonder
hetwelk ook de wetenschap duisternis is
en straks ook voor hen het Woord niet
gelde: «Indien dan het licht, dat in u
is duisternis is, hoe groot zal dan de
duisternis zelve zgn.» Laat, wil de Heere
zeggen, door u ai, wat ge ter opvoeding
uwer kinderen doet, ernstig worden over
wogen of dit of dat hen naar Mg toe of
van Mg afdrijft.
Eu indien dit laatste d. w. z. indien deze
of die stap hen van Mij af zou drijven,
staat stil dan op dien heilloozen weg en
legt hun geen hinderpalen op den weg tot Mij.
Verandert dus van richting en verhindert
ze niet. Houdt die kleinen, d ie zeiven nog
niet op eigen beenen kunnen gaan, maar
gedragen d. w. z. geleid moeten worden,
niet van Mij af, hetzg door onverantwoor
delijk stil zitten, hetzij door hen in een
richting te leiden geheel van Mg af. Daarom
nog eens »Laat ze tot Mij komen!» want
«derzulken is het Koninkrijk der hemelen!»
«derzulken» dat wil niet zeggen «voor hen»,
maar voor dezulken, of anders gezegd, voor
wie zijn als zij, dus geestelijk even een
voudig, afhankelijk en vertrouwend, en met
een gemoed, ontvankelijk alsjhet hunne, is
het Koninkrijk der Hemelen. De aandrang
tot of de reden -waarom de kinderkens tot
Hem moeten gebracht worden is dus deze
«Als gg, groote menschen, tegenover den
Heere, uwen God, nog eerst zoo eenvoudig
en vertrouwend, zoo klein en kinderlgk
worden moet als de kinderkens van nature
zijn tegenover hun ouders en verzorgers
als gij een ontvankelijk gemoed en gevoel
van afhankelijkheid noodig hebt, als zij
nog hebben, hoe goed, hoe protgtelgk is
het dan, om, terwjjl uwe kinderen nog in
dezen toestand van eenvoud en vertrouwen,
van gevoel van afhankelijkheid en ontvan
kelijkheid des gemoeds zijn, hen tot Mg
te laten komen. Hoé goed en hoe profijtelijk
is het dan niet, om dezen tgd, zoo aller-
uitnemendst geschikt, om hen indrukken
te doen ontvangen van Mij en van Mijn
Woord niet ongebruikt te laten voorbijgaan,
maar met dien meest geschikte aller tijden
des levens te woekeren, en te woekeren
met alle tgden en gelegenheden door den
Heere God U geschonken.»
Zoo oordeelt de Heere er over en hebben
wij dan recht, om er anders over te denken?
Och, dat men zich toch meer door het
Woord des Heeren en minder door het
eigen arglistig harf of de spitsvondigheden
van anderen liet leiden
't Is volkomen waar, dat wij onze kinderen
niet kunnen bekeeren, maar dit ontslaat ons
niet van onzen plicht, om ook in dezen te
doen wat onze hand vindt. Immers ook de
landman kan geen korrel graan laten groeien,
maar toch is hij verplicht, om te ploegen
en te zaaien op den meest geschikten tgd
zonder dat zal hij niet maaien. Evenzoo
hebben wij ook, onder biddend opzien tot
God, de harten onzer kinderen eiken dag
op nieuw en zoo den ganschen tgd hunner
jeugd te beploegen en te bezaaien door het
Woord Gods, opdat we straks zeiven niet
oorzaak zijn van hun eeuwigen ondergang.
Doch wat het meest zegt is, dat de Heere
het ons beveelt. Wie het niet doet, gaat
tegen het Woord Gods lijnrecht in en heeft