1392. No. 146.
Donderdag 8 September.
Zesde jaargang.
VERSCH IJ NT
F. P. D'BUIJ, te Middelburg.
PRIJS DEK ADVERTENTIES
BANTAM EN HET EVANGELIE.
uw.
elkfn MAANDAG- "WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND
Prjj? er drie maanden franco p. p. f 0.95.
Enkele nummers0.02s.
UITGAVE VAN
G. M. KLEMKKHK. te Goes
EN
van 1 5 regels 25 cent iedere regel meer cent
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent. iedere regel
meer 10 cent.
1596—1896.
Een woord aan het Neder-
landsche Volk.
Gaarne vestigen wij de aandacht op het
belangrijke geschriftje van de Nederlandsche
Zendingsvtreeniging, over bovengenoemd
onderwerp. Het behandelt eene streek, die
slechts aan enkeier. die Van Haren's «Anam
sultan van Bantam» gelezen hebben, en
voorts aan eenige zendingsvrienden bekend
zal zijn. Wij bedoelen de residentie Bantam.
Datzelfde Bantam op Java, waar nog
weinige jaren geleden eene woeste uitbar
sting van Mahomedaanschen geloofshaat
plaats had, zich uitende in den moord van on
schuldige Europeesche vrouwen en kinderen.
Sedert dien tijd heeft men in antirevo
lutionaire kringen de aandacht aan dat land
en het aldaar wonende volk geschonken,
terwjjl men aan de verstandige maatregelen
van den vroegeren minister van Koloniën,
den heer Keuchenius, te danken heeft, dat
deze openbaring van Mahomedaanschen haat
en nijd spoedig tot bedaren is gebracht.
Enkele passages nemen wjj uit deze bro
chure over.
«Welhaast, op 23 Juni 1896, zal Neder
land het derde eeuwfeest kunneD vieren,
van den aanvang zijner heerschappij in
Oost Indië.
Het was toch op den 23sten Juni des
jaars 1596 dat de eerste Nederlandsche
schepen het anker lieten vallen op dereede
van Bantam, en onze Vaderen voor het eerst
betrekkingen aanknoopten met bewoners van
dat vergelegen maar schoon gebied, dat be
stemd was de heerlijkheid van Nederland
te worden.
De gebeurtenis is van zoo ver strekkende
gevolgen geweest, dat Cornelis Houtman en
zijne medgezellen ze onmogelijk konden
voorzien, gelijk wij, die drie eeuwen na hen
leven, ze onmogelijk kunnen overzien.
Met dat bezoek aan Bantam in 1596
toch namen de betrekkingen een aanvang,
die zoo onberekenbaar veel hebben bijge
dragen tot de stoffelijke welvaart van het
Nederlandsche volk.
Het heeft der Goddelijke Voorzienigheid
behaagd, het uitgestrekte gebied van Oost
lndië allengs onder ons gezag te brengen,
en nu reeds drie eeuwen was dat gebied
een veld, waarop duizenden Nederlanders
van allerlei rang en stand een werkkring,
een levensdoel, een niet zelden ruim
middel van bestaan vonden.
Onberekenbaar zijn de stoffelijke voor-
deelen, door Nederland uit Indië getrokken
en ontelbaar velen kwamen er in ambtelijke,
militaire ot burgerlijke betrekking tot rijk
dom. Voor niet weinigen bestaat er tusschen
hunne schatten en Indië een nauw ver
band. En wat het Vaderland in zijn geheel
betreft, heeft men Indië niet terecht ge
noemd «de kurk, waar Nederland op drijft»
Danken we dus aan Indië zoo onloochen
baar veel, het wordt niet algemeen levendig
gevoeM, dat het Christelijk Nederland in
Indië een hooge, ernstige en heerlijke roeping
heeft te vervullen.
Het kan niet de eenige bedoeling Gods
geweest zijn, Nederland door Indië rijk te
makenmaar Hij beeft ook gewis bedoeld
Indië door Nederland gelukkig te maken.
Nu is onze heerschappij zonder twijfel,
over het geheel genomen voor Indië een
zegen geworden. Zij bracht er allengs orde
en rust, vrede en veiligheid en bevorderde
hier en daar de welvaart.
Maar zou dat genoeg zijn Zou daarmee
's Heeren wil voldaan zijn Zouden we er
geen hoogere dan stoffelijke belangen hebben
te behartigen
Zouden niet veeleer liiertoe die heerlijke
landen aan net Christelijke, aan het Protes-
tantsche Nederland zijn toebetrouwd, opdat
wij hunne eenvoudige, over 't gehetl zoo
volgzame en volstrekt niet onvatbare bewo
ners zouden mededeelen van onze geestelijke
voorrechten dat wij hun zouden brengen
het Christendom, waarin onze voorrechten
geworteld zijnhet Evangelie, dat ook voor
iien een kracht van God zou kunnen worden
tot zaligheid
Is dat de voorname roeping van Nederland
in Indië, dan klagen de millioenen Heidenen
en Mahomedanen, die daar nog voortdolen
een ieder op zijn weg, gelijk ook de weinige
Christenen, die men er nog slechts vindt,
Nederland aan van ongehoorzaamheid aan
God, vaneen schromelijk verzuim ten aanzien
van het gebod des Heilands: «Predikt het
Evangelie aan alle kreaturen.» en van
schuldige liefdeloosheid jegens de bewoners
van Indië, niet het minst jegens de bewoners
van Bantam.»
Het begin onzer heerschappij in Bantam
was aanvankelijk goed.
Het werd toch dadelijk bij ons optreden
in Indië uitgesproken, dat wij het als onzen
plicht beschouwden pogingen in het werk
te stellen om de niet-Christenen den zegen
des Evangelies deelachtig te maken.
Wel wordt in het Octrooi der Oost-In
dische Compagnie van den Godsdienst niet
gesproken, maar in de Instructie voor den
eersten Gouverneur Generaal, Pieter Both,
wordt hem gelast, na aankomst in Indië
een onderzoek in te stellen naar den stand
van zaken, «teneinde gij uit al hetzelve
moogt weten, wat noodig gedaan dient om
den Oost-Indi-chen handel tot verbreiding
van den Naam van Christus, zaligheid
dei" niet-Christenen, eere en reputatie van
onze natie, lei p-vfijte van de Compagnie
niet alleen te continueeren, maar door alle
mogelijke middelen te vergrooten.»
Ook in Art. 13 van deze Instructie wordt
nog eens nadrukkelijk en we zouden
wel mogen zeggenaandoenlijk teeder
verklaard, dat men met de Evangelisatie
bedoelde «.de bekeer ing der niet Christenen
en leering van hunne jonge jeugd.t> De
inlandsche jeugd wenschte men voor Christus
te winnen. Welk een edel begin 1
In de Instructie voor den Gouverneur en
Raden van Indie, van 22 Aug. 1617 ont
worpen door Heeren XVIIaeii, door den stad
houder Maurits goedgekeurd en door de
Staten-Generaal vastgesteld, wordt in Art.
34 bevolen «De Gouverneur en Raden van
Indtc zullen ook overal op de voortplanting
van de Christelijke Religie, opbouwing van
goede Scholen en andere zaken daartoe
noodig, alle behoorlijke order stellen.
Hoe is deze onze roeping in Indië, zoo
vry willig erkend, zoo nadrukkelijk en offici-
ëel uitgesproken, door de Compagnie vol
bracht? De geschiedenis en de tegenwoor
dige toestand van Indië geren het antwoord
op die vraag. Bij de beschouwing van den
tegenwoordigen toestand van Indië zoekt
ons oog niet te vergeefs naar gezegende
overblijfselen van den Evangelisatiearbeid
der Vaderen, en de geschiedenis noemt
ons tal van hooge en lagere ambtenaren,
onder voorgang van den vermaanden Coen,
wier hart warm klopte voor de zaligheid
der bewoners van lndiêzij noemt ons
mede een groot aantal predikanten en
krankbezoekers, die, onder voorgang van
den vromen en bekwamen Hulsebos, hun
leven veil hadden voor het heil hunner arme
medemenschen ginds. Maar de geschiedenis
spreekt ons ook wat de toepassing van
het bovenaangehaalde Regeeringsbeginsel
betreft van een hinken op twee gedachten,
van een strijd tusschen roeping en belang,
die smartelijk aandoet, een schaduw werpt
op het Bestuur der Compagnie, en van de
treurigste gevolgen geweest is.
Geheel afwijkend van de handelwijze
der Compagnie elders, vinden we gedurende
hare heerschappij in Indië, hier in Bantam,
in de nabijheid van haren hoofdzetel Batavia,
met zijne 17 door haarbezoldigdepredikanteu,
geen spoor vau Evangelisatie.
De voorschriften van artt. 10 en 13 der
Instructie van 11509 golden, schijnt het,
voor Bantam niet, en het woord overal,
in art. 34 der Instructie van 1617, werd stil
zwijgend op Bantam niet van toepassing
verklaard.
Op de hoofdplaats Bantam stond wel in
de eerste jaren een krankbezoeker, ten
behoeve van de aldaar woonachtige Neder
landers en later werd de Hollandsche ge
meente er op ongeregelde tijden bezocht
door een predikant, van Batavia, maar «tot
zaligheid» der inlandsche bevolking werd
niets gedaan.
En niet alleen werd er niets gedaan «tot
zaligheid» van Bantam, maar de Regeering
koesterde zelfs ten opzichte van dat rijk
een geheel tegenovergestelde gezindheid.
Een inboorling, trots de ongunstige omstan
digheden tol het Christendom overgegaan
zijnde, kon op hare bescherming niet rekenen.
Men spreekt dikwijls van een band, die
bestaan moet tusschen Nederland en Indië:
maar zou er dan niet een bijzondere band
moeten bestaan tusschen Nederland en
Bantam
Laat ons dien band leggen door het
Evangelie, dat de volkeren verbroedert
We verzuimden tot dusverre volkomen, aan
Bantam onzen Christenplicht te volbrengen,
't Is voorzeker merkwaardigvan de hon
derden Evangeliedienaars, die sedert 1596
in Nederl. Indië arbeidden, kwam daar
niet éen zonder Bantam te passeeren maar
niet éen hunner is voor Bantam bestemd
geworden.
Het grootste gedeelte van het Bantamsche
volk is na ons optreden in Indië van Hei-
densch Mohammedaansch geworden wij
hebben hel niet verhinderd.
Het zuurdeeg van den voor het geestelijk
leven der volken, gelijk van den enkelen
mensch, zoo schadelijken Islam heeft tijdens
onze heerschappij hetgeheelemaatschappelijk
en hui'eljjk leven der Inlanders doortrokken
wij hebben het laten geworden.
Het Bantamsche volk is geteisterd door
plaag op plaag, door aardbevingen en vul
kanische uitbarstingen, door misgewas en
veep est, door wild gedierte en epidemieën
van allerlei aardde Regeering heeft, hun
wel geen uitwendige hulp onthouder., maar
de Christenen van Nederland hebben hun
den troost des Evangelies niet gebracht.
Zal dat zoo nog langer voortduren
Zullen we niet, eindelijkook aan het
Bantamsche volk het Evangelie brengen
Zal het 1896 worden, zonder dat we een
begin gemaakt hebben met aan de meer
dan 600,000 bewoners van dat gewest, waar
we hij onze komst in Indië werden opgeno
men, aan dat volk, dat aanspraak heeft op
onze ontferming, mede te deelen van het
beste dat we hebben
De Nederlandsche Zendingsvereeniging
die Bantam rekent te behooren tot haar
arbeidsveld, antwoordt op de laatste vraag
Neen 1 voor zoo"er het aan ons ligt.
We zullen zeer gaarne ook in Bantam
met de Evangelisatie beginnen.
Twee onzer Kweekelingen, die spoedig
gereed kunnen zijn, zullen we gaarne voor
Bantam bestemmen, en ook zij zelf zijn
verlangend daarheen te worden afgevaardigd.
Zal evenwel het Bestuur tot deze nood
zakelijke uitbreiding van den werkkring
en tot deze gewenschte vermeerdering van
het aantal onzer Zendelingen kunnen he
sluiten, zoo is krachtige geldelijke hulp
noodig, niet slechts voor uitrusting en uit
zending, maar vooral voor bet onderhoud
van den nieuwen post.
Het was de Vereeniging tot dusver niet
mogelijk zich naar die zijde uitte breiden;
maar thans zou zij zulks kunnen doen, als
liet eenige bezwaar dat nog bestaat, het
geldelijke, kon worden overwonnen.
Wij brengen deze gewichtige aangelegen
heid onder de aandacht van de Vrienden
der Zending in de eerste plaats maar dan
ook onder de aandacht van allen, die belang
stellen in Indië en die der Indische bevolking
een goed hart toedragen.
We achten het eene eerezaak, te verhoeden
dat het jaar 1896 zou aanbreken, voor het
Christelijk Nederland een begin had gemaakt
met ie doen wat het reeds voor lang had
moeten doen: het Evangelie te brengen aan
de bevolking van Bantam!
De verhoogde Koning van het Godsrijk
gebieda den zegen, en Hij vestige en be-
vestige Zijne zegenrijke heerschappij in
Bantam, in geheel Indië, in de gansche
wereld!
7 Sept. '92.
Van de centrale tentoonstellingsver -
eeniging Landbouwbelang ontvingen wij het
programma voor da tentoonstelling van
zaaigranen enz. te houden op Donderdag
22 September a. te Zierikzee.
Op deze tentoonstelling worden gevraagd
monsters van winterzaaigranen of zaden en
verzamelingen gedroogde grassen of planten,
waarvan de kennis nuttig kan geacht worden
voor den landbouwer.
Monsters van zomerzaaigranen worden
toegelaten, maar niet beoordeeld.
Om op deze tentoonstelling te kunnen
mededingen, moeten de inzenders voor of
op 17 September 1892 bij den secretaris,
den heer M. C. Muloclc Houwer te Zierikzee
eene schriftelijke opgaaf doen vana. het
product dat zij wenschen in te zendenb.
de hoeveelheid, die zij van het in te zenden
graan of zaad ten verkoop beschikbaar hebben
c. den prijs franco Zierikzee en met inbegrip
van emballage; d. het netto gewicht per
hectoliter, de streek waar en de soort grond
waarop het gegroeid is; e. de namen van
drie personen, door hen geschikt geacht en
gewenscht als leden der jury.
Landbo iwers moeten van de partijen,
waarvan zij monsters inzenden, 5 hectoliters,
en handelaren 20 hectoliters ten verkoop
beschikbaar hebben. De monsters moeten
2 liters groot zijn.
Het bijvoegen van planten of aren, he-
hoorende bij de monsters, is aanbevelens
waardig.
De beoordeeling geschiedt door eene jury,
bestaande uit minstens drie personen, hiertoe
door het bestuur uitgenoodigd op voordracht
der inzenders.
De prijzen zullen bestaan in diploma's en
getuigschriften.
Bovendien wordt uitgeloofd voor Ruwari-
ge Essex-tarwe een prijs van f 25.
Deze prjjs wordt niet uitbetaald vóór
door het daarvan uitgezaaide, blijkt, dat het
graan zuiver van soort is en aan de gestelde
eischen voldoet.
Middelburg. In de Middelburgsche
Naamwyzer ot jaarboekje voor de stad
Middelburg van 1844 wordt als tarief der
passagiersvrachten per stoomjacht van
Middelburg naar Rotterdam opgegeven
Paviljoen f 10. Gr. Kajuit f 6.50. Voorka
juit f 4, Dat is wel te verstaan voor enkele
reis.
Men kon van Middelburg naar Vlissingen
of van Vlissingen naar Middelburg zes malen
(zegge 6 malen) op éen dag rijden voor
50 ets. per keer.
Nu kost een reis naar Rotterdam (retour)
(3,80 in de Gr. Kajuit en f 1,50 retour in
Voorkajuit.
Nu kan men per tram van Middelburg
naar Vlissingen en van Vlissingen naar
Middelburg 38 keeren daags a 15 ets. per
keer.
Het gevolg is dan ook dat er nu duizend
reizigers zijn voor een.
Een zonnetje aan het Vlissingsche strand
of een muziekuitvoering te Middelburg is
voldoende om wagens vol reizigers te ver
plaatsen. Voor het afloopen van een schip of
een kleine festiviteit in een der steden moet
extra-materieel ingespannen worden.
De geraamten die draafden voor den
omnibus met zijn 10 of 20 passagiers zijn
vervangen door de machine die 300 a 400
menschen voorttrekt, goedkooper, vlugger
en gemakkelijker.
Intusschen heeft de jeugd in de velocipède
een paard gevonden dat geen haver behoeft.
Wat patent-olie in de gewrichten en men
rijdt.
Op de Singel tusschen de Seis- en Noord-
poort is het sportterrein voor de wielrijders
een uiterst geschikt terrein, alleen de
ongeoefende kan daar in de Vest op de
«loot aan een van beide zijden, in de modder
terecht komen, iets wat wel onpleizierig
maar niet bepaald gevaarlijk is.
En dan de wielrijder-toeri t.
Een reisje naar Domburg telt de wielrjj-
der nauwelijks meê
Als hij zijn groot rijwiel van stal heeft
gehaald en zijn jockey-cosluum heelt aan»
getrokken, dan houdt hij het uit tegen de
beste koetspaarden, houdt zelfs de tram bij.
Toch moet het wiel ook «enig gedruisch
maken. Met zijn gutta percha banden rijdt
men als op wollen sokken, maar er is een
belletje bij, en door dat belletje doet de
wielrijder van zich hooren.
De stoomboot brult, de spoortrein fluit,
de wielrijder belt, en vermeerdert alzoo het
gedruisch onzer moderne samenleving.
De St. Ct. bevat de statuten van de
coöperatieve zuivelfabriek, genaamd De duif,
te Nieuwerkerk in Duiveland,
Het doel der vereeniging is gemeenschap
pelijke zuivelbereiding door de exploitatie
eener zuivelfabriek en den veikoop van de
te verkrijgen producten.
Om dit doel te bereiken, sticht de
vereeniging eene stoomzuivelfabriek te
Nieuwerkerk, en verbinden zich de leden
om aan deze fabriek ter bereiding af te
leveren alle melk, welke van hun melkkoeien
afkomt, behoudens die voor eigen gebruik
of die tot verkoop benoodigd is.
De leden hehouden zich voor, desverkie-
zende om op Zondag en erkende Christelijke
feestdagen de aflevering na te laten.
De vereeniging verkoopt de verkregen
boter en verdeelt de zuivere opbrengst
daarvan onder de leden naar verhouding
van het vetgehalte en de hoeveelheid der
door ieder geleverde melk, berekend per
kilogram.
De ondermelk en karnemelk wordt aan
de leden teruggegeven en moet door hen
worden teruggenomen mede naar evenredig
heid der door ieder geleverde melk, tenzij,
wanneer zulks verlangd wordt, de gelegenheid
zich voordoet om die, hetzij geheel hetzij
gedeeltelijk, aan derden te verkoopen.
Het voor de oprichting der vereeniging,
den aankoop van terrein, de stichting der
fabriek en het aanschaffen van machines,
werktuigen en gereedschappen henoodigde
kapitaal, alsmede het voor den eersten tjjd
henoodigde bedrijfskapitaal wordt verkregen
als volgt:
Door het aangaan eener geldleening, groot
zeventienduizend gulden tegen vier procent
's jaars, onder hypothecair verband van de
fabrieksgebouwen en den grond, met al
hetgeen daartoe uit zijn aard of door bestem
ming behoort, en solidaire borgstelling van al
deleden, wordende het bestuur voortsgemach
tigd öm die geldleening ten behoeve der
vereeniging aan te gaan. Die leening zal in
negen en twintigjaren werden afgelost in
jaarlijksche termijnen, waarvan het bedrag
telken jare op de algemeene vergadering
zal worden vastgesteld op voordracht van